Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Waar het in deze zaak over gaat
2.Het procesverloop
3.De feiten
4.De procedure bij de rechtbank
5.De vordering en het verweer in hoger beroep
6.De beoordeling in hoger beroep
“een aanzienlijke functiebeperking van het ellebooggewricht”– op basis van het bericht van de arts orthopeed-traumatoloog [orthopeed-traumatoloog] van 7 maart 2020 en dus niet op basis van recente medische informatie, noch op basis van eigen onderzoek door de medisch adviseur, althans het tegendeel is gesteld noch gebleken – maar de medisch adviseur geeft niet aan wat dat voor [appellant] in het dagelijks leven concreet betekende of betekent. Dat klemt temeer omdat [appellant] (onder meer) schade vordert in verband met (beweerdelijk) verlies aan arbeidsvermogen en nu hij stelt dat hij schade lijdt omdat hij niet, althans nog maar beperkt in staat zou zijn om huishoudelijke werkzaamheden en klussen aan en rond zijn woning in [land] te verrichten. Niet voor niets oordeelt de rechtbank terecht naar het oordeel van het hof dat onvoldoende feitelijke houvast bestaat om aan te nemen dat sinds de laatste behandeling van [appellant] op 23 maart 2018 sprake was van ‘relevante’ beperkingen als gevolg van het ongeval.
“In deze casus, zelfs na het behandelen van pseudoartrose, zal de functie van de elleboog matig blijven.”en
“Ja, het is te verwachten dat de betrokkene een blijvende invaliditeit zal hebben als gevolg van het letsel aan de rechter elleboog”), maar de medisch adviseur heeft het te verwachten percentage blijvende invaliditeit in dit concrete geval niet kunnen berekenen en uit het medisch advies wordt (ook op dit punt) niet duidelijk welke concrete (en relevante) beperkingen deze blijvende invaliditeit voor [appellant] in de praktijk zou opleveren. Ook schrijft de medisch adviseur op pagina 6 van het medisch advies:
“Mijn advies zou zijn om eerst de plaat te laten verwijderen. Hierna kan adequaat worden onderzocht of de fractuur
7.De beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 29 juli 2020;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 1.727,00 aan verschotten en € 3.278,00 aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.