ECLI:NL:GHDHA:2022:104

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
2200237318
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor schuldwitwassen en medeplegen van mishandeling in het kader van bitcoinhandel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is veroordeeld voor schuldwitwassen en medeplegen van mishandeling. De zaak betreft een onderzoek door de FIOD naar het omwisselen van bitcoins naar contant geld, waarbij de verdachte tussen 2013 en 2015 in totaal 39.842 bitcoins heeft verhandeld, met een waarde van € 4.464.642,03. De verdachte had contact met klanten op publieke plaatsen en wisselde bitcoins om voor contant geld, wat leidde tot het vermoeden dat deze bitcoins van misdrijf afkomstig waren. Het hof oordeelde dat de verdachte onvoldoende bewijs had geleverd om het vermoeden van witwassen te weerleggen. De verdachte werd vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar kreeg een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 17 maanden opgelegd. De uitspraak houdt rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002373-18
Parketnummer: 10-996766-13 en 10-700141-15 (gev.)
Datum uitspraak: 1 februari 2022
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 mei 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
opgegeven adres ter terechtzitting in hoger beroep:
[adres verdachte].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 10, 15, 17, 22, 24 en 29 november 2021 en 18 januari 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. primair en 2 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan
12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 19 januari 2016 te Rotterdam en/of Schiedam en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen en/of (een) rechtsperso(o)n(en), bestaande uit hem, verdachte, en/of
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer andere (rechts)perso(o}n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrij(f)(ven), namelijk witwassen (artikel 420bis/420quater WvSr), bestaande die deelneming (onder meer) uit:
- het (op dark web) adverteren en/of zich presenteren als bitccincasher en/of
- het tegen contante betaling (voor een lage, niet-marktconforme prijs] kopen van bitcoins (die verkregen zijn uit enig(e) misdrij(f)(ven)) van klanten/derden en/of
- het (in dat kader) doen/laten storten van (die) bitcoins op/in bitcoinwallets (welke op naam staan/stonden van hem, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) ander(en)) en/of
- het (vervolgens) verkopen van die bitcoins aan reguliere bitcoinbedrijven en/of het (laten en/of doen) betalen door die bedrijven op bankrekeningen ten name van hem, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) ander(en)) en/of
- het (vervolgens) contant pinnen van geldbedragen van genoemde bankrekeningen (mede) ter contante betaling aan (genoemde/andere) klanten/derden en/of
- het (zodoende) verhullen en/of verwerven en/of overdragen en/of omzetten en/of gebruik maken van bitcoins en/of gelden die verkregen zijn uit enig(e) misdrij(f)(ven),
terwijl hij, verdachte, binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft vervuld en/of bestuurder van die organisatie was;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 19 januari 2016 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
a.
(telkens) één of meer voorwerp(en), te weten
- 62.827,83 bitcoins, althans een grote hoeveelheid bitcoins (DOC-683 e.v.), en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal 9.699.794,04 euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, en/of van genoemde voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest (en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b.
(telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten
- 62.827,83 bitcoins, althans een grote hoeveelheid bitcoins (DOC-683 e.v.), en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal 9.699.794,04 euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest (en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
ter berechting gevoegd parketnummer 10/700141-15:
2.
hij op of omstreeks 31 maart 2015 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 5 mobiele telefoons, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemers) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- ( stevig) bij het gezicht en/of de kaak vastpakken van die [slachtoffer 1] en/of
- ( met kracht) duwen/draaien van de arm en/of hand van die [slachtoffer 1] op/tegen haar rug en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (dreigend) de woorden toevoegen: “Je moet met schreeuwen” en/of “Cash, now!”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- leggen van een hand op de mond van die [slachtoffer 1] en/of
- in de nabijheid van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] roepen/zeggen: "Snel, snel, vecht, vecht en dan gaan we weg", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, en/of
- ( meermalen) slaan en/of stompen in het gezicht en/of tegen de kaak van die [slachtoffer 2] en/of
- ( wanneer die [slachtoffer 2] op de grond lag) met een hand(schoen) de mond van die [slachtoffer 2] dichtdrukken, althans afdekken, en/of - (meermalen) schoppen en/of trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of
- zetten van een taser, althans een stroomstootwapen, op de borst en/of het bovenbeen, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2];
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 maart 2015 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door:
- ( stevig) bij het gezicht en/of de kaak vastpakken van die [slachtoffer 1] en/of
- ( met kracht) duwen/draaien van de arm en/of hand van die [slachtoffer 1] op/tegen haar rug en/of
- ( meermalen) slaan en/of stompen in het gezicht en/of tegen de kaak van die [slachtoffer 2] en/of
- ( wanneer die [slachtoffer 2] op de grond lag) met een hand(schoen) de mond van die [slachtoffer 2] dichtdrukken, althans afdekken, en/of (meermalen) schoppen en/of trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of
- zetten van een taser, althans een stroomstootwapen, op de borst en/of het bovenbeen, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2].
Standpunt van de advocaten-generaal
De advocaten-generaal hebben geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en hebben gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van voorarrest, waarbij rekening is gehouden met een strafvermindering van 6 maanden vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Overwegingen van het hof

1.Feiten 1 primair en 2 primair - vrijspraak

Met de rechtbank, de advocaten-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 primair ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Het hof zal de verdachte derhalve van deze feiten vrijspreken.

2.feit 1 subsidiair (witwassen)

De verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij tussen
1 januari 2013 en 19 januari 2016 BTC 62.827,83 en/of een of meer geldbedrag(en) van in totaal € 9.699.794,04, heeft witgewassen.
Het hof beoordeelt de zaak als volgt.
2.1 (
Partiële) niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie/omvang van het geschilDe verdediging heeft in het bijzonder met betrekking tot de door de rechtbank bewezenverklaarde bitcoins het standpunt ingenomen dat in hoger beroep het verwijt aan de verdachte zich beperkt tot bitcoinadressen ten aanzien waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat er enige relatie met darknetmarkets bestaat, en dat het Openbaar Ministerie voor het overige deel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep, dan wel dat de verdachte voor het overige deel dient te worden vrijgesproken conform het vonnis van de rechtbank.
Het hof stelt vast dat de rechtbank in plaats van het tenlastegelegde aantal van BTC 62.827,83, het witwassen van BTC 36.046,794 en € 3.971.000,-- heeft bewezen verklaard. Het Openbaar Ministerie heeft geen hoger beroep tegen het vonnis ingesteld. Ter gelegenheid van de eerste behandeling van deze zaak ter zitting in hoger beroep van 13 februari 2020 is door het Openbaar Ministerie wel het volgende meegedeeld:
"Het gaat het Openbaar Ministerie in hoger beroep alleen om het door de rechtbank bewezenverklaarde. Het Openbaar Ministerie verzet zich niet tegen de (partiële) vrijspraken in eerste aanleg."
In het requisitoir heeft het Openbaar Ministerie zich met betrekking tot het te bewezen verklaren aantal witgewassen bitcoins expliciet beperkt tot bitcoinadressen waarop daadwerkelijk van darknetmarkets afkomstige bitcoins werden ontvangen. Dit resulteerde in het standpunt dat sprake is geweest van het witwassen van BTC 37.517 (met een tegenwaarde van € 4.206.785,--).
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat er geen aanleiding bestaat voor partiële niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. Er is geen sprake van enige formele beperking van de omvang van het hoger beroep. Wel leidt een en ander ertoe dat het hof zich bij de beoordeling van het aan de orde zijnde feit zal beperken tot de hieronder in paragraaf 2.5 ‘Welke bitcoinadressen worden in de beoordeling of sprake is van witwassen betrokken?’ opgevoerde transacties. Daarbij geldt dat door het hof de bitcoinadressen zullen worden uitgesloten, waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat die vanwege het ontbreken van enige darknetmarket-relatie buiten beschouwing worden gelaten. Nu de verdachte na maart 2015 niet meer in Nederland verbleef, zal het hof conform het vonnis waarvan beroep en de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging, transacties die na die datum hebben plaatsgevonden evenmin in de verdere beoordeling betrekken.
2.2
Inhoudelijk
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: ‘Sr’) opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf” kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld/de bitcoins. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de bitcoins/geldbedragen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Het hof leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
De verdachte is in de periode van 3 januari 2013 tot en met
26 maart 2015 in Nederland actief geweest als bitcoinhandelaar. De transacties van latere datum blijven, als eerder overwogen, buiten beschouwing, omdat de verdachte toen niet meer in Nederland verbleef. Vanaf het begin van deze periode betrof dit (mede) het inkopen van bitcoins tegen contant geld.
De verdachte heeft hieromtrent onder meer verklaard dat hij in totaal naar schatting met meer dan 1.000 mensen bitcoins heeft verhandeld, en met ongeveer 100 daarvan in contant geld heeft gehandeld (V-01-2a, blz. 9-10). Daarmee bedoelt hij, zo begrijpt het hof, dat hij van die personen bitcoins inkocht en hen daarvoor met contant geld betaalde. Daarnaast kocht hij kennelijk ook bitcoins in waarvoor hij op andere wijze betaalde. Voor zover hij al inzicht heeft gegeven in de hoedanigheid van zijn klanten, heeft hij geen onderscheid gemaakt tussen hen met wie hij in contant geld heeft gehandeld, en met wie niet. Het hof maakt uit de verklaringen van de verdachte op dat hij ook in het kader van die laatste transacties fysiek contact met zijn klanten had, en dat hij derhalve niet, en zeker niet in overwegende mate, optrad als online-exchange. Het hof leidt dit onder meer af uit de verklaring van de verdachte dat hij zijn klanten op meerdere publieke plaatsen, ontmoette. Meestal betrof het eetgelegenheden zoals McDonalds, KFC of Burger King (V-01-03, blz. 5). De bitcoins die hij uit deze transacties ontving, verkocht hij vervolgens online, bijvoorbeeld via online-exchanges (Z9, blz. 14/DOC-678) of voor contant geld aan andere cashtraders (Z9, blz. 21 e.v.). Het geld dat hij via online-exchanges ontving, nam hij vervolgens contant op, dan wel liet hij direct van de online-exchanges op de bankrekeningen van anderen, onder meer [medeverdachte 1],
[medeverdachte 2], [persoon 1] en [persoon 2]
uitbetalen. Deze namen het geld vervolgens contant op (Z9, blz. 19-20). Met dit contante geld kon de verdachte vervolgens weer andere bitcoins kopen.
Het hof zal - nu geen aanwijzingen voorhanden zijn dat de bitcoins afkomstig zijn uit een concreet en bepaalbaar misdrijf - beoordelen of het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Nu in de tenlastelegging zowel sprake is van bitcoins als van geld in euro's, moet allereerst worden vastgesteld welke voorwerpen subject van deze beoordeling zijn. Waar de stelling van het Openbaar Ministerie onmiskenbaar is dat de verdachte bitcoins heeft witgewassen, en het bedrag in euro's vervolgens logischerwijze als het resultaat van dat witwassen moet worden aangemerkt, zal het hof beoordelen of het niet anders kan zijn dan dat
BTC 62.827,83 van enig misdrijf afkomstig is. Het hof stelt reeds nu vast dat, indien en voor zover het witwassen van enig aantal bitcoins bewezen zal worden verklaard, niet eveneens het witwassen van de tegenwaarde daarvan in euro's bewezen kan worden verklaard. Dan zou immers sprake zijn van een dubbeltelling.
Het hof heeft reeds vastgesteld dat de rechtbank in het vonnis waarvan beroep de beoordeling van de bewezenverklaring - in navolging van het Openbaar Ministerie - heeft beperkt tot de bitcoinwallets (hierna: ‘wallet(s)’) die een relatie hebben met het darkweb. Dit blijkt expliciet uit hetgeen wordt overwogen onder paragraaf 4.2.2.1. in het vonnis, maar ook uit de toelichting die onder het kopje “TOELICHTING OP BIJLAGE II-VI” in het vonnis wordt gegeven op de wijze waarop wallets/bitcoinadressen uit bijlage II zijn geselecteerd voor opname in bijlage III. Deze bijlage III heeft uiteindelijk geresulteerd in bijlage VI, waaruit blijkt op welke wijze de rechtbank tot het bewezenverklaarde aantal (BTC 36.046,794) bitcoins is gekomen.
Terugkomend op de vraag of het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de bedoelde bitcoins uit enig misdrijf afkomstig zijn, zal allereerst moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
De rechtbank heeft in haar vonnis alleen bitcoinadressen betrokken die een relatie hebben met het darkweb.
De beoordeling of sprake is van een relatie tussen een wallet (waaronder logischerwijze begrepen de daarin opgenomen bitcoinadressen) en het darkweb - anders geformuleerd: de beoordeling of sprake is van bitcoinadressen waarnaartoe transacties hebben plaatsgevonden afkomstig van darknetmarkets - is door de rechtbank gebaseerd op informatie afkomstig van de website walletexplorer.com (hierna: ‘walletexplorer’). Deze informatie is voor het overgrote deel in het dossier aanwezig; in zeer beperkte mate is sprake geweest van het door de rechtbank in raadkamer raadplegen van deze website (vonnis d.d. 30 mei 2018, voetnoot 29).
Naast de via talloze andere websites beschikbare informatie uit de blockchain biedt walletexplorer over twee onderwerpen aanvullende informatie, te weten clustering en labelling of tagging (hierna: ‘labelling’).
2.3
Clustering
Clustering is een techniek die ertoe leidt dat verschillende bitcoinadressen worden toegeschreven aan één en dezelfde entiteit (in meer juridische termen: een of meer natuurlijke of rechtsperso(o)n(en) die eigenaar van die adressen is/zijn). Uit het dossier, meer in het bijzonder op grond van door de deskundige R.S. van Wegberg (hierna: ‘Van Wegberg’) en de getuige A. Janda (hierna: ‘Janda’) (processen-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris/raadsheer-commissaris d.d. 5 juli 2016 en 11 december 2017 en 1 november 2021 en de schriftelijke antwoorden van A. Janda n.a.v. vragen van de toenmalige raadsman van de verdachte afgelegde verklaringen, begrijpt het hof dat clustering door walletexplorer plaatsvindt op grond van de aanname (ook wel heuristiek genoemd) dat alle bitcoinadressen die tot de inputzijde of zendende kant van een transactie behoren, tot één en dezelfde entiteit behoren. Op grond van dit uitgangspunt kan dergelijke informatie worden gebruikt om verschillende transacties met elkaar in verband te brengen.
Over deze techniek is door Van Wegberg onder meer verklaard dat deze door geen enkele andere deskundige wordt betwist (proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris d.d. 11 december 2017). De verdediging heeft dit niet weerlegd. Weliswaar heeft de verdachte enkele voorbeelden genoemd waarin zijns inziens sprake is van falende clustering, doch dat betreft gevallen waarin reeds uit walletexplorer zelf kenbaar is dat clustering geen betrouwbaar beeld geeft. Concreet betreft het enerzijds het cluster van bitcoinadressen dat thans in walletexplorer wordt aangeduid als ‘CoinJoinMess’ (en in het verleden kennelijk als ‘MtGoxAndOthers’) en anderzijds transacties waarbij walletexplorer bij ‘sender’ vermeldt ‘probably multiple participants; see addresses separately’.
Transacties waarbij dit laatste clusteringprobleem aan de orde is, zullen door het hof niet in de beoordeling worden betrokken. Transacties die onderdeel zijn van een wallet die door walletexplorer worden aangeduid als behorende tot ‘CoinJoinMess’ zullen door het hof afzonderlijk worden bekeken. Indien aan de zendende kant van een dergelijke transactie bitcoinadressen voorkomen die op hun beurt ook deel uitmaken van een wallet die door walletexplorer als behorende tot ‘CoinJoinMess’ wordt aangemerkt, wordt een dergelijke transactie buiten beschouwing gelaten. Los daarvan komen de resultaten van clustering door walletexplorer wel in aanmerking voor gebruik in de bewijsconstructie.
2.4
Labelling
Labelling betreft het geven van een naam of een gelijksoortige voor de mens begrijpelijke identificatie aan een wallet (waarbij de term wallet in dit verband een door walletexplorer door middel van clustering vastgestelde groep van bitcoinadressen betreft, hetgeen niet zonder meer op één lijn mag worden gesteld met een wallet waarin iemand hem of haar toebehorende bitcoinadressen opslaat). Uit de verklaring van Janda, de ontwikkelaar van walletexplorer, blijkt dat dit handmatig door hem gebeurde, met name op grond van door hemzelf uitgevoerde transacties met hem bekende entiteiten, zoals exchanges en darkwebmarkets. Of dit een betrouwbare methode is, kan in onderhavige zaak buiten beschouwing worden gelaten.
De vraag is immers aan de orde of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Het hof is van oordeel dat dit niet zonder meer achteraf kan worden beoordeeld. Zoals uit het dossier blijkt, zijn de kennis over het fenomeen bitcoin in zijn algemeenheid en de inzichten in de gang van zaken en de structuur van de handel daarin, alsmede de mogelijkheden om dergelijke kennis en inzichten te verwerven, heden ten dage wezenlijk anders in vergelijking tot de periode die in deze strafzaak aan de orde is. In de jaren 2013 en 2014 was de bitcoin noch enige andere cryptocurrency in zijn algemeenheid een algemeen bekend fenomeen. Wel was informatie uit de blockchain via internet te raadplegen, bijvoorbeeld via de in het dossier regelmatig genoemde website blockchain.info (thans evenwel niet meer als zodanig actief). Maar andere websites die inzichten boden zoals walletexplorer waren, zo blijkt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, niet voorhanden. Walletexplorer zelf is volgens de verklaring van Janda (proces-verbaal van verhoor door de raadsheer-commissaris d.d. 1 november 2021, pt. 9) eind 2013 voor derden toegankelijk geworden, maar kreeg pas na medio 2014 meer bekendheid. In welke mate dat was, blijft echter ongewis. De enkele omstandigheid dat de FIOD in 2016, na het invoeren van een aan de verdachte toegeschreven bitcoinadres in de zoekmachine van Google, walletexplorer als eerste zoekresultaat te zien kreeg, biedt hiervoor geen indicatie waaraan betekenis toekomt, alleen al gezien het tijdsverloop tussen deze zoekactie en de in deze strafzaak aan de orde zijnde periode.
Daarnaast speelt nog een ander probleem. Janda kan niet, dan wel niet met voldoende mate van zekerheid, verklaren op welk moment labels aan wallets zijn gegeven. Als eerste mogelijke datum noemt hij medio 2014, maar of dat een label of labels betreft dat/die relevant is/zijn voor de beoordeling van het onderhavige feit blijft daarbij in het midden.
Het voorgaande leidt ertoe dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte in de aan de orde zijnde periode redelijkerwijs enige mogelijkheid had om via walletexplorer of door het raadplegen van andere informatie op het internet vast te stellen of de aan hem aangeboden bitcoins mogelijk van misdrijf afkomstig waren.
Het hof zal daarom geen gebruik maken van bevindingen afkomstig van walletexplorer met betrekking tot de herkomst van door de verdachte aangekochte bitcoins.
2.5
Welke bitcoinadressen worden in de beoordeling of sprake is van witwassen betrokken?
In het navolgende zal het hof uiteenzetten welke bitcoinadressen zullen worden betrokken in de beoordeling of het niet anders kan zijn dan dat de daarop binnenkomende bitcoins uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Uitgangspunt vormt DOC-680, inclusief de daarin gehanteerde nummering van bitcoinadressen (hierna weer te geven als ‘#’, gevolgd door het betreffende nummer). Na uitfiltering van de adressen waarvoor geen enkele relatie met het darkweb kan worden gelegd, resteren de bitcoinadressen #2, #13, #29, #65, #66, #71, #72, #75, #78, #79, #82, #83, #84, #85, #86, #91, #92, #93, #94, #95, #96, #97 en #98. Vervolgens dient te worden bezien of naar aanleiding van specifieke standpunten van de verdachte reden bestaat om een of meer van deze bitcoinadressen buiten beschouwing te laten.
Ten aanzien van bitcoinadres
#2geldt dat is gebleken dat op dit adres onder meer bitcoins binnenkwamen afkomstig uit een wallet met het nummer 02c0e9f147. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken ten aanzien van het witwassen van deze bitcoins, omdat het percentage dat van darknetmarkets afkomstig zou zijn slechts 4% bedraagt. Zonder een nadere toelichting van de zijde van de FIOD, is dit onvoldoende om bij te dragen aan het vermoeden van witwassen, aldus de rechtbank. Het Openbaar Ministerie heeft de juistheid van deze redenering in hoger beroep bestreden, stellende dat in walletexplorer te zien is dat het aantal van BTC 318,13 ofwel direct afkomstig is uit Evolution Market, ofwel uit de wallet met het nummer 05d6ade33d, die op zijn beurt grotendeels wordt gevoed door SilkRoad Market en EvolutionMarket.
Zoals het hof met betrekking tot de labelling door walletexplorer heeft overwogen, zal deze geen rol spelen bij de beoordeling van de vraag of sprake is van witwassen. Dat leidt ertoe dat de wallet met het nummer 02c0e9f147 in de verdere beoordeling van het hof zal worden betrokken.
Met betrekking tot de bitcoinadressen
#13, #29, #72 en #75heeft de verdachte gesteld dat deze geen bitcoins bevatten die aan hem toebehoorden. Hij zou deze adressen slechts uit (beroepsmatige) interesse hebben gevolgd en deze bitcoinadressen zouden daarom gekwalificeerd moeten worden als ‘watch only-adressen’.
Het zich voordoen van het fenomeen ‘watch only-adres’ staat als zodanig niet ter discussie. Technisch komt het erop neer dat een entiteit wel het betreffende bitcoinadres in een wallet beschikbaar heeft, maar niet, althans niet in dezelfde wallet, de bij dat bitcoinadres behorende private key. Als enige mogelijke verklaring voor een dergelijke scheiding tussen een bitcoinadres en de bijbehorende private key noemt Janda veiligheid (proces-verbaal van verhoor door de raadsheer-commissaris d.d. 1 november 2021, pt. 21 e.v.), maar dan betreft het vanzelfsprekend alleen een bitcoinadres waarin de betreffende entiteit zelf bitcoins aanwezig heeft. Een reden waarom een entiteit op een dergelijke wijze een bitcoinadres zou willen volgen waarin andermans bitcoins aanwezig zijn, kan deze deskundige niet bedenken.
Met betrekking tot de adressen
#13en
#29heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard:
“Ik weet niet meer 100% zeker waarom ik 13 en 29 volgde maar deze adressen waren van bitcoinhandelaren die ik had ontmoet op localbitcoins.com. Ik volgde ze omdat deze adressen een enorm hoog volume hadden.”
Het hof stelt op grond van informatie uit de blockchain vast dat op bitcoinadres
#13in de periode van 14 september 2014 tot en met 25 november 2014 transacties hebben plaatsgevonden. Daarna was het saldo op dit adres nul. Op 23 november 2014 vond een transactie (id 122c82b015497d183c55e631885653fb8a82933620c4989dd12a3c7c4b140324) plaats waarbij onder meer BTC 100 van bitcoinadres
#13werd afgeschreven en BTC 82.498 op bitcoinadres
#29werd bijgeschreven. Dit is de eerste transactie naar bitcoinadres
#29. Het adres blijkt tot 9 januari 2015 te zijn gebruikt.
Gezien het voorgaande verwerpt het hof de verklaring van de verdachte dat het ging om bitcoinadressen van meerdere handelaren. Het vrijwel op hetzelfde moment beëindigen van de activiteiten op bitcoinadres
#13, het overschrijven van een deel van de daarop aanwezige bitcoins naar bitcoinadres
#29en het vanaf dat moment actief worden van dat bitcoinadres zijn immers onderling samenhangende gebeurtenissen. Dit duidt op één en dezelfde instigator.
Ook ontbreekt een toelichting van de verdachte waarom hij na het beëindigen van de activiteiten op bitcoinadres
#13, bitcoinadres
#29is gaan volgen. Op 23 en 25 november 2014 hebben op bitcoinadres
#13in totaal vijf relatief grote uitgaande transacties plaatsgevonden die naar meerdere ontvangende bitcoinadressen leidden. Bovendien was bitcoinadres
#29niet het enige ontvangende adres in de transactie met id: 122c82b015497d183c55e631885653fb8a82933620c4989dd12a3c7c4b140324; er waren twee andere bitcoinadressen die grotere bedragen (ruim BTC 94) ontvingen. Kortom, het feit dat de verdachte juist bitcoinadres
#29volgde is zeer veel waarschijnlijker in het scenario dat hij bezitter van de daarop aanwezige bitcoins was dan dat hij dit als ‘watch only-adres’ volgde.
Hiernaast is uit analyse met de tool Chainalysis Reactor gebleken dat de bitcoinadressen
#13en
#75tot eenzelfde cluster behoren (AMB-209). Het hof heeft geen reden om aan de juistheid van deze clustering, die onder meer dezelfde heuristiek gebruikt als walletexplorer, te twijfelen.
Zoals reeds uiteengezet houdt dit in dat beide bitcoinadressen aan dezelfde entiteit toebehoren, in casu de verdachte. Vanuit dat cluster vinden onder meer transacties plaats naar bitcoinadres
#29.
Over de adressen
#72en
#75heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat deze naar zijn mening verbonden waren of verband hielden met de diefstal van bitcoins door de medeverdachte [medeverdachte 3, tevens slachtoffer 2].
De verdachte schreef in een e-mail van 30 maart 2015
(DOC-675-005) - naar aanleiding van het kort voordien bij hem aangetroffen aanzienlijke bedrag aan contant geld - aan de Duitse douane:
“First of all I am sending a screenshot of Bitcoin wallet with overview of the addresses and their balances that I currently posses. (...) During the interview you asked how many Bitcoins do I have in total, (...)”
Gevraagd naar de reden waarom hij in deze e-mail de woorden ‘that I currently posses’ gebruikte als het daadwerkelijk óók bitcoinadressen betrof waarvan hij de aldaar aanwezige bitcoins juist niet in bezit had, heeft de verdachte ter terechtzitting van het hof geantwoord dat de vraag welke bitcoins hij bezat niet interessant was voor de Duitse douane, maar dat men in het algemeen wilde weten hoe cash flows plaatsvonden en waar het geld vandaan kwam. Het tweede deel van voormeld citaat weerspreekt dit echter naar het oordeel van het hof.
Daarnaast zou het de bedoeling van de verdachte zijn geweest om met betrekking tot slechts één bitcoinadres in het overzicht (te weten het als eerste opgevoerde bitcoinadres in dat overzicht), met een grote inhoud aan bitcoins, te verklaren dat hij die bitcoins bezat. Tegenover de rechtbank heeft de verdachte hierover anders verklaard (proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg):
“Ik wilde laten zien dat het laatste bitcoinadres in dit overzicht, de oorsprong van het contante geld dat ik mee had, kon verklaren.”
Uit het e-mailbericht zou inderdaad kunnen worden afgeleid dat de verdachte daarin het standpunt innam dat hij het contante geldbedrag dat bij hem was aangetroffen had verkregen door tussen 6 en 10 september 2014 bitcoins vanaf het adres 1GmDMxUk2ihqw2j2fctobZNGLnNUwkZ6Dc (
#71) aan Bitsend VOF te verkopen. Dat laat echter onverlet dat de verdachte twee uiteenlopende verklaringen voor de formulering van zijn e-mail heeft gegeven. Bovendien ontbreekt in de verklaringen van de verdachte een nadere onderbouwing van zijn stelling dat de adressen
#72en
#75in enig verband stonden met de beweerdelijke diefstal van BTC 145,703 door de medeverdachte [medeverdachte 3]. Waar de verdachte op andere punten zeer bedreven is gebleken in de omgang met blockchain-gerelateerde tools, heeft hij zelfs geen begin van onderbouwing gegeven van zijn toenmalige vermoeden dat beide bitcoinadressen verband hielden met de diefstal. Dat hij hiertoe niet in staat zou zijn zonder te beschikken over zijn inbeslaggenomen telefoon (waarop de betreffende wallet stond) en/of de inmiddels niet meer actieve website blockchain.info, lijkt geen redelijke verklaring te vormen. Zoals bij requisitoir overtuigend is gedemonstreerd, is het met een standaard via het internet beschikbare blockchain-explorer mogelijk om de transacties die via onder meer de adressen
#72en
#75, alsmede het bitcoinadres waarvandaan de bitcoins zouden zijn gestolen plaatsvonden, te bekijken.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen - waaronder de vaststelling in het kader van de bespreking van de bitcoinadressen
#13en
#29dat het bitcoinadres
#72in verband met de clustering met
#75aan de verdachte toebehoort - is het hof van oordeel dat de adressen
#13,
#29,
#72en
#75aan de verdachte dienen te worden toegeschreven.
Over bitcoinadres
#71kan het hof kort zijn. De rechtbank heeft dit weliswaar buiten beschouwing gelaten omdat sprake zou zijn geweest van een fout door de FIOD (vonnis d.d.
30 mei 2018, voetnoot 25), maar de verdachte heeft juist erkend dat dit bitcoinadres aan hem toebehoorde. Een en ander is reeds beschreven in verband met het hiervoor besproken
e-mailbericht aan de Duitse douane.
Met betrekking tot bitcoinadres
#78heeft de verdediging erop gewezen dat volgens AMB-212, paragraaf 1.12.5, dit adres zich bevindt in hetzelfde cluster als het zakelijke bitcoinadres
#64, dat vermoedelijk niet aan de verdachte als natuurlijk persoon kan worden toegerekend. Het hof betrekt bitcoinadres
#64als zodanig niet in de beoordeling betreffende het witwassen, nu de rechtbank heeft vastgesteld dat met betrekking tot dat bitcoinadres geen relatie met het darknet kan worden vastgesteld. Dat laat echter onverlet de relevantie van de onweersproken stelling van de verdachte dat het bitcoinadres
#64toebehoort aan [bedrijf 1] van het bedrijf [bedrijf 2] , waarvan hij één van de aandeelhouders was, en dat het adres bestemd was voor de klanten van dat bedrijf. Consequente toepassing van de eerder beschreven clusteringsheuristiek leidt ertoe dat andere bitcoinadressen die zich samen met bitcoinadres
#64in één cluster bevinden, evenmin aan de verdachte kunnen worden toegerekend. Derhalve zal bitcoinadres
#78niet aan de verdachte worden toegeschreven.
Hetzelfde geldt voor bitcoinadres
#79.
De transacties die hebben plaatsgevonden via bitcoinadres
#82dateren alle van ná 17 oktober 2015 en vallen daarmee alle buiten de te beoordelen periode. De verdachte zal reeds op die grond van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de bitcoinadressen
#83 tot en met #86heeft de rechtbank overwogen dat deze door walletexplorer en Chainalysis Reactor, worden geclusterd met adres
#72, en door chainz.cryptoid.info niet.
Het hof stelt vast dat de bitcoinadressen
#83 tot en met #98door het Openbaar Ministerie aan de verdachte worden toegeschreven, nu deze door middel van clustering kunnen worden toegeschreven aan drie verschillende wallets waartoe ook andere bitcoinadressen behoren die rechtstreeks met de verdachte in verband kunnen worden gebracht. Het hof heeft reeds uiteengezet waarom het van oordeel is dat clustering een voldoende betrouwbare methode is om vast te stellen of bitcoinadressen tot één en dezelfde entiteit toebehoren. Wordt ten aanzien van één of meer bitcoinadressen in een cluster vastgesteld dat dat of die aan de verdachte toebehoort of toebehoren, dan zal datzelfde gelden voor de overige tot dat cluster behorende bitcoinadressen.
De bitcoinadressen
#83 tot en met #86behoren tot een cluster dat bekend staat als de wallet met het nummer 098af4ccb1. Tot dat cluster behoort ook bitcoinadres
#72, waarvan reeds is vastgesteld dat dat aan de verdachte toebehoort.
Met betrekking tot de in hoger beroep herhaalde stelling van de verdediging dat de clustering door walletexplorer, in dit geval bevestigd door Chainalysis Reactor (AMB-209), in het onderhavige geval niet betrouwbaar is omdat de website chainz.cryptoid.info deze niet bevestigt, overweegt het hof als volgt. De verdediging heeft deze stelling onderbouwd door erop te wijzen dat walletexplorer en Chainalysis Reactor dezelfde clusteringsheuristiek gebruiken, zodat deze resultaten niet kunnen worden gezien als twee separate analyses die elkaar versterken. Dat doet echter niet af aan de universele betrouwbaarheid van de gebruikte clusteringsheuristiek zoals die reeds eerder in dit arrest is uiteengezet. Daar komt bij dat van de zijde van de verdediging op geen enkele wijze is onderbouwd op grond waarvan de resultaten van het raadplegen van chainz.cryptoid.info zodanig zwaarwegend zijn dat gerede twijfel aan die betrouwbaarheid zou kunnen ontstaan. Niettemin heeft het hof ambtshalve aanleiding gezien om te onderzoeken of de betrouwbaarheid van die resultaten inderdaad in twijfel zou moeten worden getrokken en heeft het hof getracht na te gaan of kan worden vastgesteld of en zo ja, op welke wijze clustering door chainz.cryptoid.info plaatsvindt.
Bij het raadplegen van bijvoorbeeld bitcoinadres
#1op deze website is het volgende te zien:
Als vervolgens op deze website wordt geklikt op ‘2 addresses’ verschijnt onder meer de volgende tekst:
“Guesstimated Wallet
This feature is very experimental, inaccurate and not updated in real-time”
Gezien met name de op deze website zelf gegeven kwalificaties ‘zeer experimenteel’ en ‘onnauwkeurig’ bestaat geen enkele reden tot twijfel aan de betrouwbaarheid van de clustering zoals die uit het dossier blijkt.
Gezien het voorgaande dienen ook de bitcoinadressen
#83 tot en met #86aan de verdachte te worden toegeschreven.
Met betrekking tot de bitcoinadressen
#91 tot en met #98geldt in zijn algemeenheid dat namens de verdediging de bruikbaarheid is betwist van de clusteringstechniek die ten grondslag ligt aan de toeschrijving van deze bitcoinadressen aan de verdachte. Het hof heeft reeds uiteengezet waarom het van oordeel is dat clustering een voldoende betrouwbare methode is om vast te stellen of bitcoinadressen tot één en dezelfde entiteit toebehoren.
Daarnaast is ten aanzien van een aantal van deze bitcoinadressen sprake van een specifiek verweer.
Met betrekking tot bitcoinadres
#91is aangevoerd dat hiermee slechts twee transacties zijn verricht en dat die hebben plaatsgevonden op respectievelijk 4 en 23 november 2012.
Nu de inkomende transactie plaatsvond op 4 november 2012, kan geen sprake zijn van witwassen in de te onderzoeken periode. Derhalve zal dit bitcoinadres verder buiten beschouwing blijven.
Met betrekking tot bitcoinadres
#92heeft de verdediging er terecht op gewezen dat in de te onderzoeken periode slechts één inkomende transactie heeft plaatsgevonden. Dit betreft de transactie met het kenmerk 422a514c02a71b59fb42a510d5e522f3abc96af264eca9f5b5fe17a079c038a9. Bij deze transactie is per saldo BTC 100 verplaatst van bitcoinadres
#66naar bitcoinadres
#92. Nu er geen aanwijzingen zijn dat deze (interne) verplaatsing van bitcoins als verhullingshandeling zou kunnen worden aangemerkt, zal dit bitcoinadres verder buiten beschouwing blijven.
Met betrekking tot de bitcoinadressen
#94en
#95geldt dat deze alleen zijn gebruikt voor het verrichten van transacties voorafgaand aan de te onderzoeken periode, zodat ook deze bitcoinadressen verder buiten beschouwing blijven.
Met betrekking tot bitcoinadres
#96heeft de verdediging gesteld dat hierop tijdens de te onderzoeken periode slechts bitcoins zijn ontvangen van adressen uit dezelfde, dus eigen, wallet. Het betreft een wallet met het nummer 4edf861fa0.
Raadpleging van de blockchain leert dat tijdens de te onderzoeken periode (specifiek: van 4 januari 2013 tot
13 juni 2013) 23 inkomende transacties op dit bitcoinadres hebben plaatsgevonden. Dit betrof 19 kleine aantallen (minder dan BTC 0,1) en vier grote aantallen (met een gemiddelde van
BTC 476). Alleen deze vier laatstgenoemde transacties waren afkomstig uit de wallet met het nummer 4edf861fa0. De overige transacties zijn (voor zover op grond van het dossier valt vast te stellen) afkomstig van bitcoinadressen die niet in bezit van de verdachte waren.
Nu er geen aanwijzingen zijn dat deze vier (interne) verplaatsingen van bitcoins als verhullingshandeling zouden kunnen worden aangewend, zal dit bitcoinadres alleen voor zover het de inkomende transacties van 8 januari 2013,
15 januari 2013, 26 januari 2013 en 13 juni 2013 betreft verder buiten beschouwing blijven.
Vervolgens dient te worden onderzocht of sprake is van feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat sprake is van een criminele herkomst van de op de ter beoordeling voorliggende bitcoinadressen ontvangen bitcoins.
2.6
Door het hof gehanteerde witwasindicatoren
Door het Openbaar Ministerie is gewezen op de zogenaamde witwastypologieën die in 2017 door de Financial Intelligence Unit zijn opgesteld met betrekking tot virtuele betaalmiddelen. Specifiek de volgende typologieën worden door het Openbaar Ministerie van toepassing op het handelen door de verdachte geacht:
  • Het meermalen binnen een relatief korte periode vanaf bankrekening(en) opnemen van aanzienlijke contante bedragen, geheel of in delen, zonder een kennelijke economische noodzaak en in combinatie met het meermalen giraal ontvangen van bedragen (waarbij die bedragen in geval van de handelaar in virtuele betaalmiddelen kennelijk afkomstig zijn uit de verkoop van virtuele betaalmiddelen).
  • De aankoop van virtuele betaalmiddelen waarbij aan tenminste twee van de volgende kenmerken is voldaan:
- de koper biedt zijn diensten aan via internet middels vraag- en aanbodsites;
- de koper stelt geen identiteit van de verkoper vast;
- de koper rekent in contanten af;
- een legale economische verklaring voor de wijze van omwisseling is niet aannemelijk;
- de omvang van de aangekochte virtuele betaalmiddelen is niet aannemelijk in relatie tot gemiddeld particulier gebruik.
- De koper en/of verkoper maakt/maken bij de verkoop van virtuele betaalmiddelen gebruik van een zogenaamde mixer.
Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie een aantal verklaringen van de verdachte weersproken waarin hij een toelichting heeft gegeven op de manier waarop hij heeft gehandeld.
Door de verdediging is aangevoerd dat deze typologieën pas in 2017 zijn opgesteld. Nu thans ter beoordeling ligt het handelen van de verdachte in Nederland in de periode van 2013 tot en met begin 2015, kunnen deze typologieën en de publicatie hiervan niet bijdragen aan een vermoeden van witwassen en kan de verdachte niet worden verweten dat zijn werkwijze op sommige punten overeenkomt met deze typologieën, aldus de verdediging. Daarbij komt dat rekenschap moet worden gegeven van het feit dat toentertijd de bitcoinhandel er heel anders uitzag dan nu. Het was geen wettig betaalmiddel en ook bij online handelen was toen nog sprake van grote risico’s. De markt was heel nieuw, er bestond geen regelgeving, de handel was kwetsbaar voor fraude, hackers, enz.
De onderhavige strafzaak lijkt een van de eerste strafzaken in Nederland te zijn, en is misschien wel de eerste strafzaak waarin sprake is van vervolging van een bitcoinhandelaar voor witwassen. Een juridisch beoordelingskader dat specifiek is toegesneden op het handelen door de verdachte in de tenlastegelegde periode ontbreekt.
Zoals het hof in verband met de beoordeling van de wijze waarop labelling door walletexplorer plaatsvond al heeft overwogen, kan met de kennis van nu worden gesteld dat in die periode sprake was van een relatieve onbekendheid van het fenomeen cryptovaluta. Vanuit dat perspectief lijkt terughoudendheid met betrekking tot het zonder meer toepassen van normen die in 2017 zijn geformuleerd - en vervolgens grosso modo in de rechtspraak lijken te zijn aanvaard - op het handelen in bitcoins in de jaren 2013 tot en met begin 2015, op zijn plaats. Aanknopingspunten voor het oordeel dat die normen (slechts) een formalisering zijn van reeds eerder voldoende breed aanvaarde normen, ontbreken. Daarom is een ander kader nodig voor de beantwoording van de vraag of de verdachte in de tenlastegelegde periode aanleiding had moeten hebben voor twijfel dat de voorwerpen, zijnde bitcoins, die hij tegen contante betaling kocht een criminele herkomst hadden.
Bij de zoektocht naar een dergelijk kader is het hof uitgegaan van het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM0787), waaruit blijkt dat het gebruik van typologieën toen al geaccepteerd werd. In dat arrest wordt onder meer de Memorie van Toelichting bij de Wet van
6 december 2001, Stb. 606, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven aangehaald. Daarin is onder andere opgenomen (Kamerstukken II 1999-2000, 27159, nr. 3, blz. 8-10):
“OM en rechter kunnen verder voor het bewijs van witwassen gebruik maken van, zoals ze in internationaal verband wel worden genoemd, «typologieën» van witwassen (vgl. FATF XI, Report on Money Laundering Typologies 1999–2000, 3 februari 2000, aangeboden aan de Tweede Kamer bij brief van 24 februari 2000 (Fin 00-171)). Hierbij gaat het om min of meer objectieve kenmerken die, naar de ervaring leert, duiden op het witwassen van opbrengsten van misdrijven.”
De in dat verband genoemde voorbeelden sluiten echter niet op de onderhavige zaak aan. Daarom heeft het hof zich georiënteerd op de destijds geldende Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: ‘WWFT’), waarin de Wet melding ongebruikelijke transacties is opgegaan. In het bijzonder heeft het hof daarbij acht geslagen op de in artikel 1, sub a, onder 15 WWFT (zoals dat destijds gold tot 25 juli 2018) genoemde categorie ‘handelaren in zaken van grote waarde’ die als een van de entiteiten werd onderscheiden die als ‘instelling’ onder de werking van die wet vielen. Die categorie werd tot 25 juli 2018 gedefinieerd als volgt:
“beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15.000 of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in een handeling of door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat”.
Naar het oordeel van het hof vertonen de activiteiten van de verdachte zodanige verwantschap met deze categorie dat deze kunnen worden geacht onder de definitie te vallen.
In de Leidraad WWFT 2016 Verkopers van goederen van de Belastingdienst/Bureau Toezicht WWFT (maart 2016) ‘Richtlijnen voor verkopers van goederen’ worden bitcoins expliciet als voorbeeld van ‘goederen’ genoemd. Bovendien wordt in § 7.3 ‘Ongebruikelijke transacties’ voor de beoordeling of een transactie als ongebruikelijk moeten worden aangemerkt een tweetal zogenaamde objectieve indicatoren genoemd, waarvan de tweede luidt als volgt:
“Een transactie waarbij de instelling de hiervoor genoemde goederen verkoopt tegen geheel of gedeeltelijke contante betaling, waarbij het contant te betalen bedrag € 25.000 of meer bedraagt”.
Tot slot verdient in dit verband vermelding de conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad in ECLI:NL:PHR:2021:495 waarin deze de indicator van € 25.000,-- toepasselijk acht op een economische strafzaak, waarin de bewezenverklaarde periode van ‘
31 december 2013 tot en met 20 juli 2015’ liep. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep bij arrest van 25 mei 2021 (ECLI:NL:HR:2021:728) verworpen.
Gelet op het voorgaande zal het hof bij de hiervoor bedoelde beoordeling uitgaan van de drempelwaarde van € 25.000,--. In concreto betekent dit naar het oordeel van het hof dat, indien de verdachte van één persoon of entiteit een aantal bitcoins met een waarde van € 25.000,-- of meer tegen contanten inkoopt, ofwel in één keer, dan wel verspreid over de periode van maximaal een maand, sprake is van een situatie dat het niet anders kan dan dat deze bitcoins van misdrijf afkomstig waren.
Het hof betrekt daarbij bovendien dat volgens de eigen verklaringen van de verdachte (I) hij niet, en zeker niet in overwegende mate, optrad als online-exchange maar (II) veelal zijn klanten op publieke plaatsen ontmoette en (III) dat hij zelf die bitcoins dan weer in contant geld omzette. Dat laatste gebeurde ofwel door de bitcoins via een online exchange te verkopen en de opbrengsten via familie of bekenden bij geldautomaten te laten opnemen, ofwel door verkoop tegen contant geld aan andere cashtraders. Tenslotte betrekt het hof in zijn oordeel (IV) de omstandigheid dat van deze langdurige en grootschalige handel een ordentelijke administratie ontbreekt en (V) bovendien een afdoende inzicht ontbreekt in de identiteit van de personen met wie verdachte aldus handelde. Voor deze handelwijze is geen redelijk bedrijfs-economisch doel denkbaar.
2.7
Toepassing van de witwasindicatoren
Het hof heeft het hiervoor geformuleerde uitgangspunt aldus toegepast dat ten aanzien van alle ter beoordeling voorliggende bitcoinadressen is nagegaan of daarin binnenkomende transacties zichtbaar zijn voor een bedrag van
€ 25.000,-- of groter, dan wel reeksen van transacties afkomstig van eenzelfde entiteit, waarvan de som over de periode van een maand € 25.000,-- of groter is.
Transacties afkomstig uit wallets of van bitcoinadressen waarvan het hof heeft kunnen vaststellen dat deze aan de verdachte zelf toebehoren, zijn buiten beschouwing gelaten.
Het resultaat hiervan is weergegeven in bijlage I. Deze bijlage bevat de uitwerking door het hof van DOC-680 en
DOC-683 met toevoeging van bevindingen uit raadpleging van walletexplorer. Ter toelichting geldt het volgende. Ieder bitcoinadres dat voldoet aan de hiervoor geformuleerde criteria wordt op een apart blad weergegeven. Links boven iedere tabel wordt het bitcoinadres vermeld. In de kolom ‘sender’ zijn vaker voorkomende senderwallets door middel van een gemeenschappelijke kleur eenvoudig herkenbaar gemaakt.
In de kolom ‘optelling gemeenschappelijke senderwallet’ wordt de som van de waarde in euro's van alle transacties afkomstig van iedere afzonderlijke senderwallet weergegeven. Het totaal van de bedragen in de kolom ‘optelling gemeenschappelijke senderwallet’ is weergegeven links in de tabel, onder ‘totaal’. De som van deze totalen is opgenomen op bladzijde 12 van bijlage I, onder 'Totaal'. Daaronder is het totaal aantal bitcoins dat door het hof bij ieder bitcoinadres in aanmerking is genomen, opgenomen. Op de laatste bladzijde zijn de totalen van iedere bitcoinadres in dit schema weergegeven. Daaruit blijkt dat het hof van oordeel is dat sprake is van een vermoeden van witwassen van BTC 39.842,85 ter waarde van
€ 4.464.642,03.
Uitgaande van het hierboven reeds uiteengezette beoordelingskader heeft de verdachte het vermoeden van witwassen onvoldoende weerlegd. Weliswaar heeft hij een lijst van circa 1.200 klanten opgesteld, maar dit kan niet worden aangemerkt als een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring omtrent een niet-criminele herkomst van de bitcoins in voormelde zin.
De verdachte geeft met zijn lijst geen inzicht in de niet-criminele herkomst van de bitcoins en in veel gevallen geeft hij niet meer dan een naam van een gestelde wederpartij en het land waarin deze woont. Er is geen enkele link gelegd tussen die namen en de bitcointransacties die voorkomen in bijlage I. Daarmee geeft hij onvoldoende aanknopingspunten voor nader onderzoek.
Nu het hof de herkomst van de bitcoins niet als uitgangspunt heeft gebruikt voor de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van witwassen, ontbreekt de noodzaak voor het verrichten van nader onderzoek, zoals door de verdediging bij pleidooi voorwaardelijk verzocht. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
2.8
Medeplegen
Ten aanzien van het tenlastegelegde medeplegen overweegt het hof het volgende.
De strafzaak tegen de verdachte maakt onderdeel uit van een aantal zaken die bekend staat onder de naam IJsberg. De verdachte wordt ervan verdacht tegen contante betaling bitcoins te hebben gekocht.
Het hof is van oordeel dat de ‘samenwerking’ tussen de verdachte en de verkopers van de bitcoins, bestaande uit het enkel kopen respectievelijk verkopen van bitcoins onvoldoende grondslag vormt voor de stelling dat er sprake was van medeplegen, nu de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de verkopers hieruit niet is komen vast te staan. Het dossier en het verhandelde ter terechtzitting bevatten evenmin voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de verdachte bij het kopen van de bitcoins samenwerkte met de medeverdachten.
Dit betekent dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen.
2.9
Verbergen/verhullen
Naar het oordeel van het hof, is er, anders dan de advocaten-generaal hebben aangevoerd, onvoldoende overtuigend bewijs dat de verdachte de herkomst of de vindplaats van de bitcoins heeft willen verhullen of verbergen. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat de verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst of de vindplaats van de bitcoins, nu uit de uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden enkel kan worden afgeleid dat de verdachte bitcoins heeft omgewisseld tegen contant geld.
Het enkele omzetten van de bitcoins naar contant geld kan naar het oordeel van het hof niet beschouwd worden als het verbergen of verhullen van de herkomst of de vindplaats van de bitcoins.
2.1
Conclusie
Het hof acht dus bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair aanhef en eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit in de zin van schuldwitwassen heeft gepleegd.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde overweegt het hof dat dit op grond van het voorgaande niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.

3.Feit 2 subsidiair (mishandeling)

De advocaten-generaal hebben zich ten aanzien van de onder
2 subsidiair tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op het standpunt gesteld dat dit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De verdediging heeft ten aanzien van de onder 2 subsidiair tenlastegelegde mishandeling bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Ten eerste kan volgens de verdediging niet bewezen worden verklaard dat de verdachte zelf geweld heeft gebruikt. Voorts heeft de verdediging ten aanzien van dit feit bepleit dat er onvoldoende bewijs is voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde medeplegen. Het enkele feit dat de verdachte drie andere betrokkenen heeft gevraagd om erbij aanwezig te zijn, is onvoldoende om vast te stellen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en deze drie personen gericht op het plegen van een mishandeling.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] vinden steun in ander bewijsmateriaal. Uit een proces-verbaal van bevindingen (PL1700-2015120412-5) blijkt dat [slachtoffer 2] aanvankelijk op straat heeft verklaard, toen de politie was gearriveerd, dat alleen de verdachte binnen is geweest. Zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] hebben echter in hun aangifte verklaard dat er op de deur van de woning aan de [adres] in Rotterdam werd geklopt, dat de verdachte onverwachts met drie andere mannen binnenkwam en dat de verdachte zich met [slachtoffer 1] bezighield terwijl de drie andere mannen met [slachtoffer 2] vochten
(PL1700-2015120418-1 en PL1700-2015120412-1).
Dit alles is door de verdachte erkend (proces-verbaal verhoor verdachte, 2015120412, blz. 3). [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op de grond terecht kwam (PL1700-2015120418-1, blad 2). Ook dat vindt steun in de verklaring van de verdachte die inhoudt dat [slachtoffer 2] door de drie vrienden van de verdachte tegen de grond werd gewerkt (proces-verbaal verhoor verdachte, 2015120412, blz. 3).
De verklaring van [slachtoffer 1] dat zij bij haar gezicht is gepakt en die van [slachtoffer 2] dat de verdachte zijn hand op haar mond heeft gelegd, vindt steun in de foto’s die bij de aangifte van [slachtoffer 1] zijn gevoegd. Daarop is immers bloed te zien op haar lip bij haar beugel (PL1700-2015120412-1, foto’s). Nu de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] steun vinden in ander bewijsmateriaal, heeft het hof geen aanleiding om ervan uit te gaan dat hun verklaringen voor het overige niet kloppen. Dit betekent dat het hof deze verklaringen zal volgen.
Het enkele zetten van een taser op het lichaam van [slachtoffer 1] zoals dat is tenlastegelegd levert op zichzelf geen mishandeling op. Daarom zal het hof de verdachte van dat onderdeel vrijspreken.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte erkend dat hij twee mannen die uit het buitenland kwamen heeft opgehaald in Eindhoven, de derde man kwam uit Den Haag. Ook heeft hij erkend dat hij [persoon 3] heeft verzocht om voor een sleutel van de woning te zorgen. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen op grond daarvan hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de drie mannen is komen vast te staan. De verdachte is degene op wiens initiatief dit alles is gebeurd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
op een of meerdere tijdstip (pen)in
of omstreeksde periode van 1 januari 2013 tot en met
26 maart 201519 januari 2016 te Rotterdam en/of Schiedam, althansin Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,meermalen,
althans eenmaal,
a.
(telkens) één of meervoorwerp
(en
), te weten
-
39.842,8562.827,83bitcoins,
althans een grote hoeveelheid bitcoins (DOC-683 e.v.), en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal 9.699.794,04 euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, en/of van genoemde voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte,
en/of zijn mededader(s) wist(en), althansredelijkerwijs moest
(en)vermoeden dat bovenomschreven voorwerp
(en
)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b.
(telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten
-39.842,8562.827,83 bitcoins, althans een grote hoeveelheid bitcoins (DOC-683 e.v.), en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal 9.699.794,04 euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en),

de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest (en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt;

2.
hij op
of omstreeks31 maart 2015 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,
[slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] heeft mishandeld door:
- ( stevig) bij het gezicht
en/of de kaakvastpakken van die [slachtoffer 1] en
/of
- ( met kracht) duwen
/draaienvan de arm
en/of handvan die [slachtoffer 1] op/tegen haar rug en
/of
-
(meermalen)slaan en/of stompen in het gezicht en/of tegen de kaak van die [slachtoffer 2] en
/of
- ( wanneer die [slachtoffer 2] op de grond lag) met een hand
(schoen)de mond van die [slachtoffer 2] dichtdrukken, althans afdekken, en
/of (meermalen
) schoppen en/oftrappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 2]
en/of
- zetten van een taser, althans een stroomstootwapen, op de borst en/of het bovenbeen, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2].
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: ‘Sv’) wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
schuldwitwassen, meermalen gepleegd.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Standpunten
De advocaten-generaal hebben – overeenkomstig het overgelegde schriftelijk requisitoir - gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van voorarrest, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Namens de verdachte is overeenkomstig de overgelegde pleitnotities bepleit dat - in het geval van een strafoplegging - rekening dient te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de vorm van strafvermindering. Tevens heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn gebrek aan justitiële documentatie, zowel in Nederland als in Litouwen. De verdediging verzoekt het hof derhalve om een werkstraf of een geldboete op te leggen, althans in ieder geval geen straf die tot gevolg heeft dat de verdachte de gevangenis in zou moeten.
Verandering van wetgeving
De bewezenverklaarde feiten zijn begaan in de periode van 1 januari 2013 tot en met 26 maart 2015. Overtreding van artikel 420quater Sr werd tot 1 januari 2015 bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of een geldboete van de vijfde categorie. Na wijziging van artikel 420quater Sr bij Wet van 19 november 2014 (Stb. 2014, 445), inwerkingtreding 1 januari 2015 (Stb. 2014, 513) is de maximum op te leggen gevangenisstraf verhoogd van één naar twee jaar.
Nu sprake is van een verandering van wetgeving na het tijdstip waarop een groot deel van de feiten is begaan en welke verandering niet ten gunste van de verdachte werkt, kan het hof slechts over een beperkt deel van de bewezenverklaarde periode de maximale straf zoals die sinds 1 januari 2015 geldt opleggen. Het hof stelt vast dat het grootse deel van de bewezenverklaarde gedragingen heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2015. Daarmee is bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden.
Ernst van de feiten
Het hof stelt voorop dat de verdachte zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen gedurende een periode van ruim twee jaren. Gedurende deze periode heeft hij als bitcoinhandelaar op meerdere momenten bitcoins ingekocht tegen contant geld. De verdachte had fysiek contact met zijn klanten en trad niet, en zeker niet in overwegende mate, op als online-exchange. De verdachte ontmoette zijn klanten op meerdere publieke plaatsen. Meestal betrof het fastfoodrestaurants. De bitcoins die hij uit deze transacties ontving verkocht de verdachte vervolgens online, bijvoorbeeld via online-exchanges of voor contant geld aan andere cashtraders. Het geld dat hij via online-exchanges ontving, nam hij vervolgens contant op, dan wel liet hij het direct van de online-exchanges op de bankrekeningen van anderen. Deze namen het geld vervolgens contant op. Met dit contante geld kon de verdachte vervolgens weer bitcoins kopen.
In totaal heeft de verdachte BTC 39.842,85 gekocht, hetgeen een waarde vertegenwoordigt van € 4.464.642,03. Nu dit betekent dat de verdachte voor gemiddeld ongeveer € 165.000,-- per maand bitcoins kocht, ging het bovendien geenszins om handel van geringe omvang.
Door te handelen zoals hij heeft gedaan en in het bijzonder door gedurende genoemde lange periode substantiële aantallen bitcoins tegen contante betaling te kopen in transacties die een geldelijke waarde vertegenwoordigden die een ongebruikelijk karakter hadden, heeft de verdachte bijgedragen aan het faciliteren van de aan het criminele vermogen onderliggende criminaliteit. Het witwassen vormt bovendien een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de integriteit van het financiële handelsverkeer. Ook worden op deze manier inkomsten en vermogens onttrokken aan het zicht van de belastingdienst. Het kan niet anders dan dat de verdachte zich hierbij enkel heeft laten drijven door winstbejag, zulks ten koste van de samenleving.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Aldus handelende hebben de verdachte en zijn mededaders de slachtoffers nodeloos pijn bezorgd. Daarbij komt dat het feit plaatsvond in de woning waar [slachtoffer 1] verbleef, een plek waar de slachtoffers zich bij uitstek veilig moeten kunnen voelen.
In het voordeel van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat het om oude zaken gaat.
Justitiële documentatie
Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
20 oktober 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
Tevens heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden, zoals op de terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht.
Redelijke termijn
Het hof heeft geconstateerd dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Het hof overweegt dat bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake strafvervolging zou worden ingesteld. De verdachte is op
29 april 2016 in verzekering gesteld, zodat de redelijke termijn in ieder geval op deze datum is aangevangen. De rechtbank heeft op 30 mei 2018 vonnis gewezen.
Dit betekent dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden met ongeveer één maand.
Namens de verdachte is op 12 juni 2018 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. In de appèlfase zijn er derhalve ook meer dan twee jaren verstreken tussen het instellen van het hoger beroep en het wijzen van het arrest door het hof. De redelijke termijn is in hoger beroep overschreden met 19 maanden.
Het hof heeft bij het bepalen van de strafmaat in matigende zin rekening gehouden met deze overschrijding van de redelijke termijn, door op de in beginsel op te leggen gevangenisstraf van 20 maanden, 3 maanden in mindering te brengen, zodat 17 maanden resteren.
Conclusie
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 300 en 420quater Sr, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair,
1. subsidiair tweede cumulatief/alternatief en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair aanhef en eerste cumulatief/alternatief en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair aanhef en eerste cumulatief/alternatief en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
17 (zeventien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman,
mr. C.H.M. Royakkers en mr. J.W. van den Hurk, in bijzijn van de griffiers mr. C.M. Jellema en mr. J.J. Mossink.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 februari 2022.