ECLI:NL:GHDHA:2021:753

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
BK-20/00793
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over WOZ-waarde en vergoeding taxatierapport

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Heffingsambtenaar van de gemeente Nissewaard tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam. De belanghebbende, een huurder van een woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning, die door de Heffingsambtenaar was vastgesteld op € 121.000. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 115.000, maar de kosten van het ingediende taxatierapport werden niet vergoed. De Rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en oordeelde dat de kosten van het taxatierapport wel voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat de taxateur voldoende deskundigheid had aangetoond, ondanks dat hij niet geregistreerd was in het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs. De Heffingsambtenaar ging in hoger beroep, maar het Gerechtshof Den Haag bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof oordeelde dat de deskundigheid van de taxateur voldoende was aangetoond en dat de kosten van het taxatierapport redelijk waren. De uitspraak van de Rechtbank werd in stand gehouden, en de Heffingsambtenaar werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-20/00793

Uitspraak van 15 april 2021

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: G. Gieben)
en

De heffingsambtenaar van de gemeente Nissewaard, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 19 november 2020, nummer ROT 19/4830.

Loop van het geding in hoger beroep

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2018 voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 121.000 (de beschikking).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de waarde van de woning verminderd tot op € 115.000. Verder is een vergoeding van de proceskosten toegekend van € 510,60. Geen vergoeding is toegekend voor de kosten van het taxatierapport.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht van € 47 geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 18 september 2019, voor zover daarin is besloten dat de kosten van het taxatierapport niet voor vergoeding in aanmerking komen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op het niet vergoeden van de proceskosten voor het taxatierapport;
- veroordeelt [de Heffingsambtenaar] tot het betalen van de kosten van dat taxatierapport ten bedrage van € 256,52 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt [de Heffingsambtenaar] in de in beroep gemaakte proceskosten van [belanghebbende] ten bedrage van € 512,-;
- draagt [de Heffingsambtenaar] op het betaalde griffierecht van € 47,- aan [belanghebbende] te vergoeden.”
1.4.
De Heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 3 maart 2021 heeft de Heffingsambtenaar een nader stuk ingediend. Voorafgaand aan de zitting heeft de Heffingsambtenaar een pleitnota met drie bijlagen aan het Hof gestuurd.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 maart 2021. Partijen zijn verschenen. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep in de zaak van dezelfde gemachtigde met kenmerk BK-20/00795. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is huurder van de woning en heeft bezwaar gemaakt tegen de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning. Met het oog op dit geschilpunt heeft de gemachtigde van belanghebbende ter motivering van het bezwaar een taxatierapport overgelegd. Het taxatierapport vermeldt een waarde van de woning per de waardepeildatum van € 90.000.
2.2.
Bij uitspraak op bezwaar is de waarde van de woning verminderd tot op een bedrag van € 115.000. De Heffingsambtenaar heeft een vergoeding toegekend voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand (€ 508; 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting) en de kosten van het kadastraal uittreksel (€ 2,60). Ter zake van de kosten van het taxatierapport is geen vergoeding aan belanghebbende toegekend.
2.3.
De uitspraak op bezwaar vermeldt dienaangaande het volgende:
“U heeft naast uw bezwaarschrift ook een taxatierapport ingediend. Het door u ingediende taxatierapport is kwalitatief onder de maat. Het rapport is niet onafhankelijk opgesteld. Daarnaast beschikt uw taxateur over onvoldoende kwalificaties om een dergelijk rapport op te stellen. Het ingediende rapport komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.”
2.4.
Het taxatierapport vermeldt dat belanghebbende de opdrachtgever is en dat de opdracht is verstrekt aan [naam kantoor] , de handelsnaam van het kantoor van de gemachtigde van belanghebbende. Het rapport vermeldt verder dat de taxatie is uitgevoerd door [A] en dat de taxatie is uitgewerkt door [B] . De woning is blijkens het taxatierapport op 11 juni 2019 uitpandig opgenomen en het rapport is op 14 juni 2019 opgemaakt en ondertekend door zowel [A] als [B] .
2.5.
[A] en [B] zijn beiden niet als taxateur geregistreerd in het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT).

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen.
“4. Op grond van artikel 7:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bestaat recht op vergoeding door het bestuursorgaan van kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van zijn bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Met de woorden “redelijkerwijs heeft moeten maken” is bedoeld dat de kosten redelijkerwijs gemaakt moeten zijn, maar ook dat de hoogte van die kosten redelijk is (de dubbele redelijkheidstoets). In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. Deze regels zijn vastgelegd in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb).
Artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Bpb bepaalt dat een veroordeling in de kosten betrekking kan hebben op: kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.
5. In de Awb en het Bpb wordt niet gedefinieerd wat het begrip “deskundige” inhoudt. De rechtbank ziet het aldus, dat iemand als zodanig gezien kan worden als de opdrachtgever er – gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van de inschakeling – vanuit mocht gaan dat betrokkene een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door [de Heffingsambtenaar] van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag (vergelijk uitspraken ECLI:NL:CRVB:2005:AT4323, ECLI:NL:CRVB:2009:BH3891, ECLI:NL:CBB:2011:BR3066 en ECLI:NL:RVS:2008:BD8351). Indien een deskundige een rapport aan een belanghebbende heeft uitgebracht dat zijn standpunt over een geschilpunt in de bezwaarprocedure ondersteunt, mag aan toekenning van een vergoeding voor de kosten van dat rapport niet de eis worden gesteld dat het een bijdrage heeft geleverd aan de beslissing van [de Heffingsambtenaar] over dat geschilpunt (vergelijk uitspraken ECLI:NL:HR:2012:BY2770 en ECLI:NL:HR:2012:BY4617). Of een ingebracht (taxatie)rapport als een deskundigenrapport kan worden aangemerkt, is niet aan de hand van algemene richtsnoeren te beoordelen. Als ondergrens heeft te gelden dat het is opgesteld door een ter zake deskundige, hier dus een geregistreerd taxateur, of in ieder geval onder zijn verantwoordelijkheid, waarvan uit de medeondertekening van het rapport moet blijken. Eisen aan vormgeving en omvang van het rapport zijn echter niet te stellen (vergelijk Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, ECLI:NL:GHSHE:2018:4638).
6. De taxatie is uitgevoerd door [A] en uitgewerkt door [B] MSc en is door hen ondertekend op 14 juni 2019. Ter zitting heeft [belanghebbende] naar voren gebracht [B] is afgestudeerd aan de Greenwich University voor Real Estate and Facilities en dat hij in het bezit is van een WOZ diploma met nummer [nummer diploma] en is al 11 jaar werkzaam in het vak. Daarmee is zijn deskundigheid voldoende aannemelijk gemaakt. Inschrijving als registertaxateur, zoals [de Heffingsambtenaar] dat bepleit, is daarvoor geen vereiste. Belanghebbende mocht er dus vanuit gaan dat [B] een relevante bijdrage aan deze procedure zou leveren die voor hem gunstig kon zijn. Dat het taxatierapport kwalitatief onder de maat zou zijn is door [de Heffingsambtenaar] verder niet onderbouwd. De rechtbank heeft dat, marginaal toetsend, zelf ook niet kunnen vaststellen. Dat er verschil van mening bestaat over bepaalde onderdelen van het rapport, de taxateur enkel de negatieve elementen van de onroerende zaak benoemt en af gaat op wat [belanghebbende] zou hebben verteld over de onroerende zaak maakt, afgezien van de vraag of dat inderdaad zo is, nog niet dat daarmee het taxatierapport als kwalitatief onder de maat moet worden geacht. De enkele omstandigheid dat de taxatie is uitgevoerd door een taxateur die in dienst is van de gemachtigde van [belanghebbende] betekent niet dat aan de juistheid van de taxatie getwijfeld moet worden, behoudens, niet gestelde of gebleken, bijzondere omstandigheden. Belanghebbende heeft de kosten voor het taxatierapport dan ook in redelijkheid gemaakt. Wat [de Heffingsambtenaar] aan zijn uitspraak op bezwaar ten grondslag heeft gelegd en verder naar voren heeft gebracht, doet niets aan deze conclusie af.
7. Het beroep van [belanghebbende] is gegrond.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat [de Heffingsambtenaar] aan [belanghebbende] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt [de Heffingsambtenaar] in de door [belanghebbende] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 0,5) en € 256,52 (4 uur x € 53,- + 21% BTW) aan kosten voor het in bezwaar overgelegde taxatierapport. Omdat de zaak in beroep uitsluitend betrekking heeft op de kostenvergoeding in bezwaar, waardeert de rechtbank het gewicht van de zaak als licht.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In geschil is of terecht een vergoeding voor de kosten van het taxatierapport aan belanghebbende is toegekend. In het bijzonder is in geschil of sprake is van een deskundige als bedoeld in artikel 1, letter b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
4.2.
De Heffingsambtenaar beantwoordt deze vragen ontkennend, belanghebbende bevestigend.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
4.4.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.1.
De Heffingsambtenaar heeft gesteld dat het door belanghebbende ingediende taxatierapport niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat het taxatierapport niet is opgesteld door een in het NRVT geregistreerde taxateur en dat daarom geen sprake is van een deskundige in de zin van het Bpb.
5.1.2.
Belanghebbende heeft het voorgaande betwist en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Een taxatierapport komt voor vergoeding in aanmerking wanneer het inschakelen van een deskundige redelijk is en de gemaakte kosten redelijk zijn. Aan beide voorwaarden is voldaan. Verder is [B] een zeer kundige taxateur met jarenlange ervaring op het gebied van WOZ-taxaties- en procedures. Hij beschikt over een WOZ-diploma. Hij beschikt derhalve over voldoende kwalificaties om voor het opstellen van het ingediende taxatierapport deskundig te worden geacht.
5.2.
Ingevolge artikel 7:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), worden de kosten, die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Onder deze kosten zijn op grond van het bepaalde in artikel 7:15, lid 4, Awb in samenhang met artikel 1, aanhef en letter b, Bpb tevens begrepen, de kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.
5.3.
In de Memorie van Antwoord bij het wetsvoorstel Wijzing van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot de kosten van bezwaar en administratief beroep (kosten bestuurlijke voorprocedures) is het volgende opgenomen (Kamerstukken I, 2001/02, 27024, nr. 17, p. 6):
““(…) Zij willen weten of onder de redelijkerwijs gemaakte kosten in het kader van een bezwaar tegen een WOZ-beschikking ook vallen de kosten van een in opdracht van de bezwaarde uitgevoerde taxatie van de betreffende zaken. In het eerste artikel van het Besluit proceskosten bestuursrecht is opgenomen welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De door de leden van de SGP en de ChristenUnie genoemde kosten kunnen worden aangemerkt als kosten van een getuige of deskundige. In het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn onder meer de kosten van «een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht», genoemd als voor vergoeding in aanmerking komende kosten (artikel 1, onderdeel b). Een taxatieverslag kan hieronder worden begrepen. Indien de belanghebbende de kosten van het uitvoeren van de taxatie in het kader van een bezwaar tegen een WOZ-beschikking redelijkerwijs heeft moeten maken, kan er een verplichting bestaan tot vergoeding van de gemaakte kosten bestaan op grond van het tweede lid van artikel 7:15 Awb. Of aan deze voorwaarden is voldaan is afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden. (…)”
5.4.
Hieruit volgt dat het uitbrengen van een taxatierapport in de regel is aan te merken als een deskundigenverslag (zie ook HR 22 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8639, BNB 2006/343). Niet relevant is of het rapport een bijdrage heeft geleverd aan de beslissing in de zaak (HR 16 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY2770, BNB 2013/41 en HR 30 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY4617, BNB 2013/55).
5.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, gaat het bij de toekenning van een vergoeding voor de kosten van een taxatierapport opgesteld door een taxateur, allereerst erom dat sprake is van kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken (vgl. HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0919, BNB 2012/259). Er zijn geen (scholings)eisen geformuleerd waaraan een taxateur moet voldaan. De toelichting bij het Bpb biedt geen enkel aanknopingspunt voor de stelling van de Heffingsambtenaar dat de kosten slechts voor vergoeding in aanmerking komen als het rapport is opgesteld door (of onder verantwoordelijkheid van) een zogenoemde RT-taxateur. De stelling van de Heffingsambtenaar dat de inschrijving bij het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs als ondergrens heeft te gelden en dat de kosten van een taxateur, die geen RT-taxateur is niet voor vergoeding in aanmerking komen, faalt dan ook. Ook overigens is het Hof niet gebleken dat de kosten voor het taxatierapport niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ter zitting is komen vast te staan dat [B] WOZ-taxateur is en reeds vele jaren werkzaam is op het gebied van vastgoed. Hij beschikt over de benodigde kwalificaties voor het uitvoeren van taxaties en het uitwerken van taxatierapporten. Daarmee is zijn deskundigheid voldoende aannemelijk gemaakt. Het Hof onderschrijft derhalve het oordeel van de Rechtbank als opgenomen onder punt 6 van haar uitspraak en maakt de daartoe door de Rechtbank gebezigde gronden tot de zijne.
Slotsom
5.6.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Het Hof ziet aanleiding de Heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met het Bpb en de daarbij behorende bijlage, vast op € 534 (2 punten à € 534 x 0,5 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
6.2.
Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt van de Heffingsambtenaar een griffierecht geheven van € 532.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de in hoger beroep gemaakte proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 534; en
  • bepaalt dat van de Heffingsambtenaar een griffierecht wordt geheven van € 532.
Deze uitspraak is vastgesteld door I. Reijngoud, T.A. de Hek en G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier J. Azmi Shenouda. De beslissing is op 15 april 2021 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.