Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.INTERNATIONAL TRANSPORT WORKERS' FEDERATION,
NAUTILUS INTERNATIONAL,
VEREINTE DIENSTLEISTUNGSGEWERKSCHAFT,
FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING,
1.MARLOW NAVIGATION NETHERLANDS B.V.,
MARLOW NAVIGATION COMPANY LIMITED,
3.EXPERT SHIPPING B.V.,
1.BG FREIGHT LINE B.V.,
SAMSKIP B.V.,
UNIFEEDER A/S,
EUCON SHIPPING & TRANSPORT LTD,
X-PRESS CONTAINER LINE (UK) LTD,
1.Het geding in hoger beroep
- In aanbevelingen van verschillende instanties (International Maritime Organization, Europese Commissie, Nederlandse overheid, International Chamber of Shipping) wordt geadviseerd de bemanning zo weinig mogelijk bloot te stellen aan besmettingsgevaar door het aantal bezoekers van een schip - in enkele van de aanbevelingen worden daaronder uitdrukkelijk begrepen de “stevedores” - zo veel mogelijk te beperken.
- Bij e-mail van 6 juli 2020 heeft Expert Shipping aan de advocaat van appellanten bericht dat inmiddels het beleid was ingevoerd om in beginsel geen derden aan boord toe te laten (daaronder begrepen scheepsagenten en personen van de rederij zelf) en dat daarop slechts één uitzondering geldt, de loods;
- In de Rotterdamse haven is het sjorren van containers door de bemanning niet verboden.
- De schepen waar het in deze zaak om gaat (schepen korter dan 170 meter) plegen verschillende terminals aan te doen, hetgeen zou meebrengen dat telkens andere sjorploegen van de wal aan boord komen.
- Door appellanten is naar voren gebracht dat sjorbedrijven doeltreffende maatregelen hebben getroffen om verspreiding van het virus tegen te gaan. Naar het hof begrijpt, doelen appellanten daarbij op de door haar in eerste aanleg als productie 16 overgelegde ‘updates coronavirus’ van Matrans Marine Services B.V. Daarin leest het hof alleen algemene hygiëne-maatregelen en maatregelen ter voorkoming van onderlinge besmetting van het eigen personeel.
- Appellanten hebben gesteld dat voor een adequate uitvoering van het sjorwerk direct contact tussen sjorders en bemanning niet nodig is, dat het aan boord zeer goed mogelijk is ruim voldoende afstand tot elkaar te houden en dat de werkzaamheden per definitie plaatsvinden in de open lucht. Van de zijde van de andere partijen is echter aangevoerd dat sjorders in vele gevallen geassisteerd, geïnstrueerd en gecontroleerd moeten worden door bemanningsleden. Gelet op de inhoud van de hiervoor genoemde aanbevelingen - zoals gezegd, worden daarin de “stevedores” uitdrukkelijk genoemd -, het gegeven dat de kleinere schepen vaak verschillende maten en typen containers aan boord hebben en gelet verder op de inhoud van productie 19 van de gevoegde partijen in eerste aanleg (een verklaring van een kapitein) moet het hof er rekening mee houden dat contacten tussen sjorders aan boord en bemanningsleden in de dagelijkse werkelijkheid onvermijdelijk zijn. Dat voldoende afstand tijdens de sjorwerkzaamheden niet steeds mogelijk is, vindt steun in productie 45 bij memorie van antwoord van de gevoegde partijen. Daarnaast is nog gewezen op de mogelijkheid van besmetting via contact met materialen.
- Besmetting van een bemanningslid heeft in verschillende opzichten grote gevolgen. Aan boord van een schip zal niet steeds tijdig adequate medisch hulp voorhanden zijn. Het gevaar van besmetting van andere bemanningsleden is groot. Een periode van quarantaine voor het schip zal noodzakelijk zijn, met navenante economische gevolgen.
- Tussen partijen is in geschil of het sjorren aan boord van kleinere containerschepen door sjorploegen van de wal veiliger is dan het sjorren door de eigen bemanning. Wat hiervan zij, het is niet aannemelijk dat in dit verband acute veiligheidsrisico’s aan de orde zijn. Daarmee strookt dat het, zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen, voor 1 januari 2020 gebruik was dat de bemanning zelf sjorwerkzaamheden uitvoerde op de schepen waar het hier om gaat. Daarmee strookt ook dat de ‘Non-Seafarers Work Clause’ niet een absoluut karakter heeft en een transitieperiode heeft gekend. Daarmee strookt ten slotte dat appellanten het door hen in eerste aanleg gestelde spoedeisend belang niet hebben toegelicht door te verwijzen naar acute veiligheidsrisico’s.
- Van de zijde van appellanten is gesteld dat zich in de haven van Antwerpen geen problemen voordoen op het vlak van Corona-besmetting. Tegen de achtergrond van de hiervoor besproken omstandigheden volstaat deze algemene stelling echter niet, nog daargelaten de vraag of de situatie in beide havens met betrekking tot de schepen waar het in deze zaak om gaat wel vergelijkbaar is.
thansaan het (alsnog) toewijzen daarvan in de weg staan. Hoe lang deze omstandigheden nog aan de orde zullen zijn, valt op dit moment niet te voorspellen.
3.Beslissing
10 september 2021, om 9.00 uur, in één van de zalen van het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te Den Haag;