ECLI:NL:GHDHA:2021:662

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
BK-20/00690, BK-20/00691 en BK-21/00006
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie zorgverzekeringen met betrekking tot giften aan een stichting

In deze zaak gaat het om navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie zorgverzekeringen voor de jaren 2012, 2013 en 2014, waarbij belanghebbende giften aan de stichting [Stichting A] heeft opgevoerd als aftrekposten. De Inspecteur heeft de aftrek van deze giften teruggenomen na een strafrechtelijk onderzoek waaruit bleek dat giftkwitanties van de stichting op grote schaal werden verhandeld voor een percentage van 10%-12% van de op de kwitanties vermelde bedragen. Het Hof oordeelt dat de kwitanties van de stichting niet zonder meer als bewijs kunnen dienen en dat de bankafschriften onvoldoende bewijskracht hebben. De Inspecteur heeft ter zitting zijn bezwaar tegen het oordeel van de Rechtbank ten aanzien van de navorderingsaanslag voor het jaar 2014 ingetrokken. Het Hof vernietigt de navorderingsaanslag voor het jaar 2012, maar bevestigt de navorderingsaanslag voor het jaar 2013, omdat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat de giften daadwerkelijk zijn gedaan. De Rechtbank heeft ten onrechte niet beslist op het verzoek van belanghebbende om vergoeding van wettelijke rente, maar het Hof ziet geen aanleiding om de uitspraak van de Rechtbank te vernietigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-20/00690, BK-20/00691 en BK-21/00006

Uitspraak van 23 maart 2021

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: B. de Jong)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordigers: […] , […] en […] )
op het hoger beroep van de Inspecteur en het incidenteel hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 2 september 2020, nrs. SGR 19/6284, SGR 19/6285 en SGR 19/6286.

Procesverloop

1.1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie zorgverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.955. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 188 belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete opgelegd van € 807.
1.1.2.
Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.145. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 156 belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete opgelegd van € 822.
1.1.3.
Aan belanghebbende is over het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.825. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 114 belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete opgelegd van € 840.
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de navorderingsaanslagen en beschikkingen afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De beslissing van de Rechtbank luidt:
“- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake het jaar 2012 en vernietigt de navorderingsaanslag en de boetebeschikking voor het jaar 2012;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake het jaar 2014 en vernietigt de navorderingsaanslag en de boetebeschikking voor het jaar 2014:
- vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake het jaar 2013 voor zover betrekking hebbend op de boetebeschikking;
- vernietigt de boetebeschikking voor het jaar 2013 en bepaalt dat deze uitspraak in zo verre in de plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2013;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.047;
- veroordeelt verweerder tot betaling van een vergoeding van immateriële schade ten
bedrage van € 1.000;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.”
1.4.
De Inspecteur is tegen de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en heeft voorts incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft daartegen verweer gevoerd.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 februari 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Aanslagregeling 2012
2.1.1.
In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 heeft belanghebbende (contante) giften opgevoerd ten bedrage van € 3.000 met daarbij de omschrijving " [Stichting A] " ( [Stichting A] ). Belanghebbende heeft de giften aan de [Stichting A] aangegeven als een gift aan een culturele instelling, waardoor hij recht had op een verhoging van de aftrek van € 750. In totaal is een bedrag van € 3.349, rekening houdend met een aftrekdrempel van € 401, in aftrek gebracht.
2.1.2.
Bij brief van 25 maart 2014 heeft de Inspecteur een brief aan belanghebbende gestuurd, met – voor zover van belang de volgende inhoud:

Giften
U vermeldt in uw aangifte € 3.000 aan giften die u heeft gedaan aan de culturele instelling "de [Stichting A] ". Om te kunnen beoordelen of u recht heeft op deze aftrek verzoek ik u mij de originele betalingsbewijzen van deze gedane gift(en) toe te sturen. Heeft u de gift(en) echter contant betaald dan verzoek ik u mij de originele kwitantie(s) te overleggen met een kopie(ën) van uw bankafschrift inzake deze gift(en).”
2.1.3.
In reactie op het verzoek van de Inspecteur heeft belanghebbende twee donatieformulieren/kwitanties van de [Stichting A] verstrekt. De kwitantie met nummer 001364 vermeldt een donatiebedrag van € 2.000 en een datum van donatie in juni 2012, de kwitantie met nummer 001657 vermeldt een donatiebedrag van € 1.000 en een datum van donatie op 11 oktober 2012. Voorts heeft belanghebbende bankafschriften met geldopnames van een bankrekening die op zijn naam staat verstrekt. Uit deze afschriften blijken de volgende opnames in 2012: € 1.150 (602), € 1.000 (23-06), € 1.500 (11-10).
2.1.4.
Met dagtekening 16 mei 2014 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.356. De Inspecteur heeft de giften aan de [Stichting A] in aftrek toegelaten maar heeft de toegepaste verhoging van € 750 niet in aanmerking genomen, omdat de [Stichting A] geen culturele status (heeft) (ge)had.
Aanslagregeling 2013
2.2.1.
In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 heeft belanghebbende (contante) giften opgevoerd ten bedrage van € 3.000 met daarbij de omschrijving " [Stichting A] " ( [Stichting A] ). In totaal is een bedrag van € 2.639, rekening houdend met een aftrekdrempel van € 361, in aftrek gebracht.
2.2.2.
Bij brieven van 30 augustus 2014 en 14 januari 2015 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht nadere informatie te overleggen met betrekking tot de in aftrek gebrachte giften.
2.2.3.
In reactie op dit verzoek van de Inspecteur heeft belanghebbende een kwitantie van de [Stichting A] verstrekt. De kwitantie met nummer 001668 vermeldt een donatiebedrag van € 3.000 en een datum van donatie op 8 augustus 2013.
2.2.4.
Met dagtekening 18 februari 2015 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.506. De Inspecteur heeft de giften aan de [Stichting A] in aftrek toegelaten.
Aanslagregeling 2014
2.3.1.
In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 heeft belanghebbende een bedrag van € 2.500 aan (contante) giften met daarbij de omschrijving " [Stichting B] " ( [Stichting B] ) aangegeven. In totaal is een bedrag van € 2.154, rekening houdend met een aftrekdrempel van € 346, in aftrek gebracht.
2.3.2.
Met dagtekening 18 maart 2016 heeft de Inspecteur een aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 opgelegd. De Inspecteur heeft de giften aan [Stichting B] in aftrek toegelaten.
ANBI-status [Stichting A]
2.4.1.
De [Stichting A] stond in de jaren 2011 tot en met 2013 geregistreerd als Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI).
2.4.2.
De Belastingdienst is in 2013 een onderzoek gestart naar de houdbaarheid van de ANBI-status van de [Stichting A] . Daaruit bleek ten aanzien van het jaar 2012 dat belastingplichtigen gezamenlijk voor ten minste een bedrag van € 3.000.000 aan giften aan de [Stichting A] in aftrek hadden gebracht terwijl in de jaarstukken van de [Stichting A] voor dat jaar een bedrag van € 591.210 aan ontvangen giften was verantwoord. Voorts bleek dat de [Stichting A] in het jaar 2012 meer kwitanties (in totaal 2.500) had uitgeschreven dan in haar administratie was verantwoord (531) en dat de [Stichting A] in de jaarstukken voor 2013 een bedrag van € 88.564 aan ontvangen donaties had verwerkt terwijl in aangiften IB/PVV van diverse belastingplichtigen in totaal € 3.445.808 aan giften aan de [Stichting A] was aangegeven.
2.4.3.
Omdat de administratie van de [Stichting A] ernstige gebreken vertoonde is de ANBI-status van de [Stichting A] op 6 januari 2014 ingetrokken met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008.
Strafrechtelijk onderzoek [Stichting A]
2.5.1.
In januari 2015 is de FIOD gestart met strafrechtelijke onderzoeken naar het gebruik van valse giftkwitanties bij drie andere ANBI-instellingen dan de [Stichting A] ( [FIOD-onderzoek 1] en [FIOD-onderzoek 2] ). Uit die onderzoeken bleek dat diverse belastingplichtigen die giften aan de voormelde ANBI-instellingen in de aangiften hadden opgenomen ook giften aan de [Stichting A] hadden opgenomen in hun aangiften. De bevindingen uit deze strafrechtelijke onderzoeken zijn opgenomen in een proces-verbaal met dossiernummer 56796 en een proces-verbaal met dossiernummer 56034. De Officier van Justitie heeft toestemming verleend de bevindingen uit deze FIOD-onderzoeken te gebruiken voor fiscale doeleinden.
2.5.2.
De bevindingen uit het ANBI-onderzoek bij de [Stichting A] (2.4.2) en de bevindingen uit voormelde strafrechtelijke onderzoeken (2.5.1) zijn aanleiding geweest voor de FIOD om op 17 september 2015 een strafrechtelijk onderzoek te starten naar de [Stichting A] en haar bestuurders in verband met het opmaken van valse giftkwitanties en/of donatieverklaringen van de [Stichting A] en het gebruik hiervan bij het doen van aangiften IB/PVV ( [FIOD-onderzoek 3] ). De bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek [FIOD-onderzoek 3] zijn door de FIOD opgenomen in een proces-verbaal, met dossiernummer 57425 (het FIOD-rapport). De Officier van Justitie heeft op 16 maart 2017 toestemming verleend de bevindingen uit het FIOD-onderzoek te gebruiken voor fiscale doeleinden. De resultaten van het onderzoek zijn op 23 april 2018 ter beschikking gesteld aan de Belastingdienst/kantoor Den Haag.
2.5.3.
Belanghebbende is in voormeld onderzoek naar de [Stichting A] niet als verdachte aangemerkt noch is hij als getuige gehoord.
2.6.
In het FIOD-rapport zijn proces-verbalen van verhoor van verdachten opgenomen uit de strafrechtelijke onderzoeken [FIOD-onderzoek 1] en [FIOD-onderzoek 2] . De verdachten hebben onder andere verklaringen afgelegd over de handel in giftkwitanties bij de [Stichting A] .
2.7.1.
Het FIOD-rapport bevat een "proces-verbaal van verhoor verdachte" uit het onderzoek [FIOD-onderzoek 1] (blz. 2040 e.v.) De verdachte heeft, onder meer verklaard:
"[…] is belastingadviseur en hij werkt samen met de [Stichting A] met betrekking tot het kopen van kwitanties. Hij koopt de kwitanties in voor 10% en verkoopt ze voor 12 tot 15% aan zijn klanten zodat zij dit kunnen aftrekken van de belasting."
2.7.2.
Het FIOD-rapport bevat een "proces-verbaal van verhoor verdachte" uit het onderzoek [FIOD-onderzoek 2] (blz. 2140 e.v.). De verdachte heeft, onder meer verklaard:
"Ik ga u alles vertellen in 2011, 2012 en 2013 heb ik kwitanties gekocht bij [Stichting A] . Dit was niet voor 10% maar voor 15% of zelfs 20% procent weet ik niet meer zeker. Het zijn allemaal oplichters van die stichtingen. Ze stoppen alles in de eigen zak en melden niets aan de Belastingdienst. In 2011 heb ik geld betaald aan [de bestuurder/directeur] van de [Stichting A] . In 2012 en 2013 heb ik geld betaald aan [de penningmeester] van de [Stichting A] . De door mij overgelegde kwitanties over het jaar 2013 van de [Stichting A] heb ik van die [penningmeester] gekregen. Dit geld heb ik op de [adres] in [woonplaats] betaald. De kwitanties heeft [de penningmeester] mij op het adres aan de [adres] waar de [Stichting A] is gevestigd gegeven."
2.7.3.
Het FIOD-rapport bevat een "proces-verbaal van verhoor verdachte" uit het onderzoek [FIOD-onderzoek 3] (blz. 1900 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt, voor zover van belang:
"
Opmerking verbalisanten:Uit onderzoek is naar voren gekomen dat uw aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 zijn ingediend vanaf het IP-adres van de [Stichting A] .
Vraag verbalisanten:Wie heeft uw aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 ingevuld en ingediend bij de Belastingdienst?
Antwoord gehoorde:
"Omdat ik slecht Nederlands spreek, ben ik door diverse mensen geadviseerd om naar de [Stichting A] te gaan. Ik ging naar de [Stichting A] om mijn aangiften in te laten vullen.
(…)
Vraag verbalisanten:Wie heeft de aangifte Inkomstenbelasting 2011 op uw naam bij de Belastingdienst ingevuld en ingediend?
Antwoord gehoorde:
"Ik ben eerlijk, maar toen ik daar kwam waren het elke keer andere mensen. Er waren allemaal kleine hokjes en daar werd het ingevuld. Ik ben daar gewoon naartoe gegaan, maar ik ken daar helemaal niemand. Ik kan dus niet zeggen wie dat voor mij ingevuld heeft. Op de dag dat ik mijn aangifte liet invullen, kreeg ik de twee kwitanties die ik u zojuist heb overhandigd. De data op de kwitanties hebben zij van de [Stichting A] erop gezet. Ik heb in ieder geval niet op die data betaald. Ik heb in één keer € 300 of zo betaald. Ik weet niet meer precies hoeveel ik heb betaald maar ik dacht iets van 12 of 15% van € 2.500. Ik heb mijn DigiD code en wachtwoord aan de medewerker van de [Stichting A] gegeven en die heeft vervolgens mijn aangifte ingediend. Dat ging elk jaar zo."
(…)
Vraag verbalisanten:In uw aangifte inkomstenbelasting 2012 staat in het onderdeel 'giften' een bedrag van € 2.500. Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord gehoorde:
"Daarvoor geldt hetzelfde als het jaar 2011. Ik denk dat ik daar ook ongeveer € 300 voor betaald heb."
(…)
Opmerking verbalisanten:Op de kwitanties over 2012 staan de data 10-03-2012 en 15112012. Uw aangifte inkomstenbelasting 2012 is gedaan op 9 maart 2013.
Vraag verbalisanten:Heeft u de kwitanties op dezelfde dag dat uw aangifte is gedaan, ontvangen?
Antwoord gehoorde:
"Ja."
(…)
Vraag verbalisanten:In uw aangifte inkomstenbelasting 2013 staat in het onderdeel ‘giften’ een bedrag van € 2.500. Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord gehoorde:
“Ook hier heb ik maar € 300 of € 350 voor betaald."
Opmerking verbalisanten:Op de kwitanties over 2013 staan de data 23-02-2013 en 24052013. Uw aangifte inkomstenbelasting 2013 is gedaan op 26 februari 2014.
Vraag verbalisanten:Heeft u de kwitanties op dezelfde dag dat uw aangifte is gedaan, ontvangen?
Antwoord gehoorde:
"Ja."
2.8.
Het FIOD-rapport bevat een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar van de FIOD betreffende "aangetroffen belastingaangiften en correspondentie op de PC van de [Stichting A] " (blz. 930 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt onder meer:

"Resumé

Op grond van de volgende feiten en omstandigheden, te weten dat:
(…)
 […] zijn aangifte inkomstenbelasting 2013 voor € 50 in heeft laten vullen door/bij de [Stichting A] ;
 In de aangifte inkomstenbelasting 2013 op naam van […] een gift is opgenomen van € 3.000;
 […] € 300, ofwel 10%, heeft betaald voor de giftkwitantie, wat overeenkomt met de verklaring van [de penningmeester];
 De aangifte inkomstenbelasting 2013 op naam van […] vermoedelijk opzettelijk onjuist is ingediend;
 De aangifte inkomstenbelasting 2014 op naam van […] die bij de Belastingdienst is ingediend, is verzonden vanaf één van de computers van de [Stichting A] ;
 In de aangifte inkomstenbelasting 2014 op naam van […] een gift is opgenomen van €1.000;
 […] € 100, ofwel 10%, heeft betaald voor de giftkwitantie, wat overeenkomt met de verklaring van [de penningmeester];
 De kwitantie op naam van […] met nummer […] gelet op de verklaring van [de penningmeester] vermoedelijk valselijk is opgemaakt;
 De aangifte inkomstenbelasting 2014 op naam van […] vermoedelijk opzettelijk onjuist is gedaan;
(…)"
2.9.
Het FIOD-rapport bevat een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar van de FIOD betreffende "onderzoek in administratie [Stichting A] " (blz. 747 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt onder meer:
"In verband met dit onderzoek heeft op 13 december 2016 een doorzoeking plaatsgevonden op het adres van de [Stichting A] , waarbij diverse administratie in beslag is genomen. Ik heb verhuisdoos 1 met boekingsnummer C.22.02.01 van object C van totaal 21 dozen nader onderzocht.
(…)

Resumé

 De [Stichting A] neemt niet alle door hun afgegeven donatieformulieren en/of bewijzen van donaties naar aanleiding van contante stortingen op in het kasboek van de [Stichting A] .
 Meerdere malen wordt slechts het bedrag of een gedeelte van het bedrag wat vermeld staat op 1 donatieformulier of op het bewijs van donatie opgenomen in het kasboek van de [Stichting A] ;
 Uit onderstaande tabel is op te maken dat ongeveer 22% procent van de afgegeven donatieformulieren en/of bewijzen van donaties verantwoord is in het kasboek van de [Stichting A] ;
 (…)"
2.10.
Het FIOD-rapport bevat een op 16 april 2015 bij de FIOD ingekomen anonieme melding, met nummer 35.04946 (blz. 4180) met de volgende mededeling:
"Belastingfraude door […]. Het gaat om giften/donaties aan de [Stichting A] te [woonplaats] . De ontvangstbewijzen die ontvangen zijn van de [Stichting A] zijn meermalen vervalst en gebruikt voor meerdere personen om belastingteruggaaf aan te vrahen (lees: vragen, hof) (alsof zij deze giften/bedragen ook hebben betaald)"
2.11.
Het FIOD-rapport bevat een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar van de FIOD betreffende "Vergelijking opbrengst donaties Stichting [Stichting A] " (blz. 469 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt onder meer:
"
Ontvangst Excelbestand en kwitanties [Stichting A]
(…)
De Belastingdienst heeft, onder andere over het jaar 2014, diverse kwitanties op naam van de Stichting [Stichting A] en een Excelbestand aan de FIOD ter beschikking gesteld.
(…)
Uit onderzoek in het Excelbestand is naar voren gekomen dat er op naam van de [Stichting A] in de periode 1 januari 2014 tot en met 6 januari 2014 in totaal 232 kwitanties zijn uitgeschreven, die een gezamenlijke waarde van € 564.820 vertegenwoordigen.

Vergelijking donaties 2014 met voorliggende Jaren

Ik heb het aantal boekingen, dat over de jaren 2008 tot en met 2013 in de periode 1 januari tot en met 6 januari in de administratie van de Stichting [Stichting A] is gedaan, vergeleken met het aantal kwitanties, dat in dezelfde periode in 2014 is uitgeschreven.
Ik zag daarbij dat het aantal boekingen in de administratie over de jaren 2008 tot en met 2013 sterk afwijkt van het aantal kwitanties, dat in 2014 is uitgeschreven. Zie onderstaande tabel.
Jaar
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Data van de boekingen
1, 4 en 5 januari
5 en 6 januari
2, 3 en 5 januari
1, 3,4 en 5 januari
4 en 6 januari
1 t/m 6 januari
Aantal boekingen
7
5
3
13
6
232
Bedrag boekingen
€ 9.300
€ 5.450
€ 3.450
€ 13.900
€ 5.250
€ 0
€ 564.820"
2.12.1.
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek [FIOD-onderzoek 3] zijn diverse telefoons in beslag genomen. Het FIOD-rapport (blz. 34) vermeldt hierover onder meer:
"In diverse telefoons die bij de doorzoeking van de woning van [de penningmeester] in beslag werden genomen zijn tekstberichten aangetroffen waarin wordt gesproken over het aankopen van kwitanties en het percentage wat daarvoor moet worden betaald. Ook zijn er berichten aangetroffen waaruit kan worden opgemaakt dat anderen de kwitanties namens belastingplichtigen aankopen."
2.12.2.
Het FIOD-rapport bevat (de vertaling van) de tekstberichten die op de in beslag genomen telefoons zijn gevonden. Het FIOD-rapport bevat onder meer een vertaling van de volgende sms-berichten (blz. 4259, 4261 en 4262):
"*
Folder
Party
Time
(…)
(…)
Message
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
32
Inbox
From
[…]
20-3-2014
21:34:43(…)
Read
Hallo […] Je zou een bon opstellen voor […]. Ik heb de datums genoteerd van de gelden die ik van de bank heb opgenomen. Zou je het na vrijdag kunnen regelen als ik morgen even langskom?
7500 opname op 11.10.2013
1000 opname op 30.09.2013
500 opname op 29.09.2013
2000 opname op 18.12.2013
1000 opname op 17.06.2013
1000 opname op 16.07.2013
1000 opname op 25.07.2013
1000 opname op 30.09.2013
500 opname op 02.10.2013
(…)
33
Sent
To
[...]
20-3-2014
21:35:48 (…)
Sent
Hallo broer, is goed. Ik heb het gereed. Zou je mij je adres en het totaalbedrag van wat je wilt willen doorgeven?
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
54
Inbox
From
[...]
4-7-2014
22:26:10 (…)
Read
Hallo meneer
24-03-2013 800 euro
23-04-2013 1000 euro
10-06-2013 700 euro
(…)
55
Sent
To
[...]
4-7-2014
22.:27:19
Sent
Hallo hoca, Dankjewel. U kunt het morgenavond op komen halen. Gegroet
(…)"
2.13.
Het FIOD-rapport bevat een "TCI proces-verbaal" van het Team Criminele Inlichtingen (blz. 504 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt onder meer:
"Bij het Team Criminele Inlichtingen van de Belastingdienst/FIOD is in de maand maart 2016 via één informant de navolgende Informatie binnengekomen:
'De leiding van de [ [Stichting A] ] is op de hoogte van de belastingfraude door middel van de verkoop van valse giftenkwitanties op haar naam. Vals opgemaakte stukken worden ondertekend en gestempeld door […]. Nu de [Stichting A] geen ANBI meer is, worden andere stichtingen gebruikt voor deze fraude"
2.14.1.
Het FIOD-rapport bevat een handgeschreven kasadministratie, aangeduid als DOC480 (blz. 3614 e.v.). Dit kasboek bevat de contante inkomsten en uitgaven van de [Stichting A] in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 december 2016. Het FIOD-rapport bevat voorts een overzicht van de door de [Stichting A] uitgeschreven kwitanties voor het jaar 2013, aangeduid als DOC-433 (blz. 3399 e.v.).
2.14.2.
De penningmeester heeft over voormelde administratie en voormeld overzicht onder meer verklaard:
a. FIOD-rapport, blz. 1518-1526:
"Ik had zelf een administratie ontwikkeld in excel. Pas toen wij een ANBI controle kregen zijn wij de administratie gaan ontwikkelen. In 2012 als er dan iemand kwam voor een of meerdere kwitanties dan werd deze door mij uitgeschreven en schriftelijk geboekt in een doorschrijf kasboek. Ik boekte dan het bedrag dat wij daadwerkelijk ontvingen. Dus voor een kwitantie van € 1.000 boekte ik een ontvangst van € 100. (…) Later werd door mij het daadwerkelijke bedrag op de kwitantie geboekt. Ik maakte hiervoor een excel bestand aan dat op de computer stond van de [Stichting A] in dit bestand zette ik het bedrag van de kwitantie, zodat ik kon bijhouden wat er gebeurd was voor als de mensen kwamen voor onder andere donatieverklaringen. (…)"
b. FIOD-rapport, blz. 1535:
"
Opmerking verbalisanten:
Wij tonen u een Excel bestand welke is gerelateerd aan donatiekwitanties die door de [Stichting A] aan derden zijn verstrekt. In het Excel bestand zijn de kwitantienummers, datum van afgifte, naam donateur en het gedoneerde bedrag opgenomen. (Het Excelbestand wordt onder DOC-511 opgenomen in het dossier)
Vraag verbalisanten:Kunt u aan de hand van dit overzicht aangeven of de geldbedragen vermeld op de bijbehorende kwitanties, in combinatie met de vermelde persoonsnamen, daadwerkelijk zijn gedoneerd aan de [Stichting A] ?
Antwoord gehoorde:
"Van de lijsten die u mij nu laat zien met de namen en bedragen kan ik zeggen, dat niemand hierop deze lijst dat bedragen echt daadwerkelijk aan de [Stichting A] betaald heeft zij hebben van deze bedragen slechts 10% of 12% betaald zoals ik eerder heb verklaard. Ik heb al eerder gezegd dat er slechts een handjevol mensen is die daadwerkelijk het volledige bedrag heeft betaald maar dat betreffen bedragen van maximaal 300 of 400 euro. Als er in het kasboek kleine bedragen opgenomen zijn en daar staan soms geen kwitanties tegenover, dan is dat omdat deze mensen dit ook niet in aftrek wilden nemen bij de belastingdienst."
c. FIOD-rapport, blz. 1557:
"
Vraag verbalisanten:Op 6 januari 2014 is de ANBI status van de [Stichting A] ingetrokken. Er zijn meerdere kwitanties aangetroffen die zijn voorzien van een datum gelegen in de periode 1 tot en met 6 januari 2014. Zijn al deze kwitanties valselijk opgemaakt?
Antwoord gehoorde:
"Niet allemaal, er zijn ook donaties die echt zijn gedaan. Ik kan mij nu niet herinneren wie dat zijn geweest. Ik heb het dan over de kwitanties vanaf 2012 die onder de € 500 zijn, alles wat daarboven is, is vals. Dit geld voor alle kwitanties die u heeft aangetroffen. Jullie kunnen uit de kasboeken uitvissen welke bedragen echt zijn gedoneerd. Dat boek klopt namelijk wel."
2.14.3.
Het FIOD-rapport vermeldt onder meer nog het volgende over de administratie bij de [Stichting A] (blz. 33):
"Naast de vermoedelijk achteraf opgestelde donatieoverzichten zijn over de periode
(…) december 2013 tot en met december 2016 handgeschreven kasboeken bijgehouden. Het vermoeden bestaat dat in dat kasboek de juiste bedragen zijn vermeld. De gegevens van dit kasboek zijn ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek in een Excel-bestand verwerkt en digitaal bij het dossier gevoegd. In deze kasboeken staan inkomsten en uitgaven vermeld.
(…) Bij onderzoek van de inkomsten die zijn vermeld in de kasboeken is vastgesteld dat over de periode december 2013 tot en met december 2016 totaal 1.192 mutaties zijn opgenomen met de omschrijving 'donatie'. Het totaalbedrag van deze 1.192 donaties is € 489.087,70. Het is opvallend dat het grootste deel van deze donaties kleiner is dan € 500."
2.15.
In eerste aanleg heeft de Inspecteur drie (geanonimiseerde) verslagen van hoorgesprekken met belastingplichtigen overgelegd (bijlage 43). De verslagen bevatten verklaringen van de belastingplichtigen over (hun deelname aan) de handel in giftkwitanties bij de [Stichting A] .
2.15.1.
Het "verslag van het horen op vrijdag 13 juli 2018" vermeldt onder meer:
"6. Het volgende is tijdens het gesprek besproken:
(…)
4. (…) Hij vertelt dat hij één keer per week naar toespraken op de [Stichting A] ging. Na afloop van de toespraak werd aan de toehoorders vertelt dat zij de [Stichting A] konden helpen. In ruil voor deze donaties werd er een hoger bedrag op de kwitantie geschreven. Wanneer er een bedrag van € 300 werd betaald, werd er op de kwitantie € 3.000 vermeld. (…)"
2.15.2.
Het "verslag van het horen op donderdag 9 augustus 2018" vermeldt onder meer:
"6. Het volgende is tijdens het gesprek besproken:
(…)
3. Voor de aankoop van zijn woning is hij in contact gekomen met Advieskantoor […] via iemand genaamd […] (…) Ze waren behulpzaam en gaven goede adviezen. De heer […] hielp hem met zijn hypotheek en […] hielp hem met het indienen van zijn aangifte inkomstenbelasting 2013. Bij het indienen van de aangifte kreeg hij van […] het advies om te doneren aan de [Stichting A] .
De [belastingplichtige] deelde hen mee dat hij daarvoor geen financiële middelen had. […] deelde hem daarop mee dat het ook anders kon, namelijk eerst het bedrag in aftrek brengen in de aangifte, afhankelijk van de teruggaaf zou dan een bedrag aan de [Stichting A] worden gedoneerd. De kwitantie hiervoor zou dan achteraf geregeld worden (…)."
Navorderingsaanslagen 2012 en 2013 – giften aan de [Stichting A]
2.16.1.
Bij brieven van 8 december 2017 heeft de Inspecteur aan belanghebbende te kennen gegeven dat hij over de jaren 2012 en 2013 navorderingsaanslagen zal opleggen waarbij de eerder verleende aftrek wegens betaling aan de [Stichting A] zal worden teruggenomen. Verder heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat hij voornemens is voor beide jaren een vergrijpboete op te leggen als bedoeld in artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De hoogte van de boetes is vastgesteld op 75% van de nagevorderde belasting. Voorts heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat mogelijk belastingrente in rekening zal worden gebracht.
2.16.2.
Met dagtekening 23 december 2017 heeft de Inspecteur conform voormelde brieven de navorderingsaanslagen IB/PVV en boetes over de jaren 2012 en 2013 opgelegd.
Navorderingsaanslag 2014 – giften aan [Stichting B]
2.17.1.
De Inspecteur heeft op 15 december 2016 belanghebbende verzocht informatie te verstrekken omtrent de in de aangifte geclaimde giftenaftrek. In reactie hierop heeft belanghebbende op 28 december 2016 twee op zijn naam gestelde giftbonnen van [Stichting B] verstrekt. De giftbon met nummer 2014.02.001 is gedateerd op 1 februari 2014 en vermeldt een bedrag van € 500. De giftbon met nummer 2014.09.024 is gedateerd op 30 september 2014 en vermeldt een bedrag van € 2.000.
Voorts heeft belanghebbende bankafschriften met geldopnames van een bankrekening die op zijn naam staat verstrekt. Uit deze afschriften blijkt dat op 1 februari 2014 een geldopname is gedaan van € 500 en op 30 september 2014 een geldopname van € 2.000.
2.17.2.
Bij brief van 8 december 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende te kennen gegeven dat hij over het jaar 2014 een navorderingsaanslag zal opleggen waarbij de giftenaftrek wordt gecorrigeerd:
“(…)
Giften
In de aangifte heeft u een bedrag van € 2.500 meegeteld voor giften aan [Stichting B] . U heeft ter onderbouwing van deze aftrek een factuur en/of kwitanties overgelegd.
Uit onderzoek van de inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW) heeft de Belastingdienst informatie verkregen die van belang is voor de belastingheffing. Voor het gebruik van deze gegevens is door de Officier van Justitie toestemming gegeven.
Uit dit onderzoek is gebleken dat [Stichting B] facturen en kwitanties heeft opgemaakt voor een percentage van ongeveer 10 procent van de waarde die is vermeld. Specifiek is er verklaard dat deze werkwijze is toegepast voor het faciliteren van giftenaftrek bij derden.
Ik ben dan ook van mening dat het niet aannemelijk is dat u de giften aan [Stichting B] heeft gedaan en dat aan de rechtmatigheid van de door u overgelegde schriftelijke bewijsstukken moet worden getwijfeld. Ik zal de aftrek dan ook niet accepteren.
(…)”
Verder heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat hij voornemens is een vergrijpboete als bedoeld in artikel 67e AWR te zullen opleggen. De hoogte van de boete is vastgesteld op 75% van de nagevorderde belasting. Voorts heeft de Inspecteur aangekondigd dat mogelijk belastingrente in rekening zal worden gebracht.
2.17.3.
Met dagtekening 23 december 2017 is de navorderingsaanslag opgelegd en zijn gelijktijdig de boetebeschikking en de beschikking belastingrente vastgesteld.
Wettelijke rente
2.18.1.
In zijn beroepschrift van 1 oktober 2019 schrijft de gemachtigde van belanghebbende:

“Proceskostenvergoeding

29. Belanghebbende verzoekt om een proceskostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente.”
2.18.2. De Rechtbank heeft in de onderhavige zaken uitspraak gedaan op 2 september 2020.
2.18.3. Bij zijn verweerschrift in hoger beroep heeft de Inspecteur een overzicht gevoegd waaruit volgt dat naar aanleiding van voormelde uitspraak op 9 september 2020 een bedrag van € 1.047 aan proceskosten, een bedrag van € 47 aan griffierecht en een bedrag van € 3 aan wettelijke rente is betaald aan de gemachtigde van belanghebbende.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft overwogen:
“Ambtelijk verzuim/nieuw feit
13. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, kan ingevolge artikel 16, eerste lid, eerste volzin, van de Awr de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Op grond van artikel 16, eerste lid, tweede volzin, van de Awr kan een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
14. De bewijslast dat sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt dan wel van kwade trouw, rust op verweerder. Op grond van vaste rechtspraak is verweerder niet gehouden onderzoek te doen naar de juistheid van een ingediende aangifte indien voor de daarin opgenomen posten een redelijke verklaring mogelijk is. Verweerder mag er in dergelijke gevallen van uitgaan dat de belastingplichtige zijn aangifte, juist, volledig en zonder voorbehoud heeft ingevuld.
15. Uit het FIOD-PV volgt dat bij het onderzoek naar de ANBI-status van de [Stichting A] weliswaar bleek dat de administratie van de [Stichting A] niet op orde was, maar niet dat tijdens dat onderzoek reeds is geconstateerd dat er sprake was van valselijk opgemaakte kwitanties dan wel van ten onrechte opgevoerde giftenaftrek bij de donateurs. Dit is pas gebleken uit het onderzoek waartoe op 17 september 2015 werd besloten. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat verweerder reeds ten tijde van de intrekking van de ANBI-status dan wel ten tijde van de behandeling van de aangiften van eiser in mei 2014 en februari 2015 op de hoogte was van eventuele onregelmatigheden in de door de [Stichting A] afgegeven kwitanties.
Verweerder heeft echter naar aanleiding van de aangifte voor het jaar 2012 expliciet verzocht om naast de originele kwitanties ook kopieën over te leggen van de daarmee samenhangende bankafschriften. Eiser heeft daaraan voldaan en verweerder had dus reeds bij de aanslagregeling kunnen vaststellen dat er, zoals hij stelt, geen aansluiting is tussen de kwitanties en die bankopnames. Onder die omstandigheden beschikt verweerder niet over een nieuw feit. Dat eiser ter zake te kwader trouw is, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt nu hij daartoe slechts wijst op de bevindingen uit het FIOD onderzoek. Daaruit kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat bij alle giften aan de [Stichting A] , en dus ook in het geval van eiser, sprake was van frauduleus handelen. Uit dat FIOD-onderzoek blijkt daarom evenmin dat eiser van dat frauduleus handelen op de hoogte had kunnen en moeten zijn. Voor het jaar 2012 dient de navorderingsaanslag dan ook te worden vernietigd. Voor het jaar 2013 beschikt verweerder wel over een nieuw feit nu daarvoor uitsluitend de kwitantie is overgelegd en er op dat moment nog geen reden was om aan de juistheid daarvan te twijfelen.
16. Het SWZ-rapport is opgemaakt op 9 december 2015 en uit de stukken van het geding blijkt niet wanneer verweerder over dat rapport de beschikking heeft gekregen. Dat betekent dat niet kan worden uitgesloten dat verweerder reeds op 18 maart 2016 op de hoogte was dan wel behoorde te zijn van dat rapport. Verweerder heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat voor het jaar 2014 sprake is van een nieuw feit. Evenmin heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiser ter zake van de giften aan [Stichting B] te kwader trouw was. Verweerder heeft daartoe slechts aangevoerd dat sprake was van fraude bij [Stichting B] maar heeft geen feiten aangedragen op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat dit ook in het geval van eiser het geval is noch dat eiser dat had kunnen en moeten weten. De navorderingsaanslag voor het jaar 2014 dient daarom te worden vernietigd. Overigens heeft verweerder niets aangevoerd op grond waarvan aan de door eiser overgelegde bewijsstukken zou moeten worden getwijfeld.
Aftrekbaarheid giften 2013
17. De bewijslast dat sprake is van aftrekbare giften rust op eiser. Bij contante giften moet een belastingplichtige - zoals verweerder terecht heeft gesteld - met schriftelijke bescheiden aantonen dat de door hem gestelde giften daadwerkelijk zijn gedaan, dat wil zeggen aan de [Stichting A] ten goede zijn gekomen. Eiser wijst daartoe op de door hem overgelegde kwitantie. Gezien de verklaringen van de penningmeester van de [Stichting A] over het grootschalige fraudepatroon die worden bevestigd door verklaringen van anderen, kan aan die kwitantie op zichzelf echter onvoldoende bewijskracht worden toegekend. Nu eiser geen andere bescheiden heeft overgelegd, is eiser niet geslaagd in het bewijs dat hij de gift in 2013 daadwerkelijk heeft gedaan. Verweerder heeft dan ook op goede gronden de navorderingsaanslag voor het jaar 2013 opgelegd.
Rentebeschikking 2013
18. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de rentebeschikking. Niet gebleken is dat de rente in strijd met de wettelijke bepalingen is berekend.
Vergrijpboete 2013
19. Gezien het nadere standpunt van verweerder dat de vergrijpboetes dienen te vervallen, is het beroep inzake de navorderingsaanslag voor het jaar 2013 gegrond voor zover betrekking hebbend op de boetebeschikking.
Slotsom
20. Gezien al het voorgaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard. De navorderingsaanslagen en de boetebeschikkingen voor de jaren 2012 en 2014 en de boetebeschikking voor het jaar 2013 moeten worden vernietigd.
Vergoeding immateriële schade
21. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het rechtszekerheidsbeginsel brengt mee dat wanneer belastinggeschillen niet binnen een redelijke termijn worden beslecht, aangenomen wordt dat de belastingplichtige immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De redelijke termijn die staat voor de behandeling van bezwaar en beroep is twee jaar waarvan zes maanden voor bezwaar en achttien maanden voor beroep. Die termijn begint te lopen op de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De bezwaarschriften zijn door verweerder ontvangen op 8 januari 2018 zodat de redelijke termijn is overschreden met, afgerond, negen maanden. Deze termijnoverschrijding is geheel toe te rekenen aan de bezwaarfase. Verweerder heeft niet gesteld dat een deel van de termijnoverschrijding aan eiser dient te worden toegerekend. Als uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding geldt een tarief van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden waarbij een deel van een half jaar naar boven wordt afgerond. Aan eiser wordt daarom een schadevergoeding toegekend van € 1.000.
Proceskosten
22. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.047 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1). De rechtbank heeft onderhavige zaken aangemerkt als samenhangend in de zin van artikel 3 van het Besluit.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.1.
In geschil is of de navorderingsaanslagen over de jaren 2012 en 2013 terecht zijn opgelegd. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend, belanghebbende ontkennend.
4.1.2.
Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur zijn hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op de navorderingsaanslag over het jaar 2014 ingetrokken. Derhalve is tussen partijen niet meer in geschil dat de navorderingsaanslag over het jaar 2014 ten onrechte is opgelegd.
4.2.
De Inspecteur concludeert in het principaal hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslag over het jaar 2012. Voorts concludeert de Inspecteur tot ongegrondverklaring van het incidenteel hoger beroep.
4.3.
Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het principaal hoger beroep. In het incidenteel hoger beroep concludeert belanghebbende tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslag over het jaar 2013 en voor zover daarin geen beslissing is gegeven op het verzoek om vergoeding van wettelijke rente over het in beroep toegekende bedrag aan proceskostenvergoeding, tot veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente.

Beoordeling van het hoger beroep

Nieuw feit
5.1.1.
Belanghebbende heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een nieuw feit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De Belastingdienst heeft reeds in 2013 onderzoek verricht naar de administratie van de [Stichting A] , hetgeen heeft geleid tot intrekking van de ANBI-status met terugwerkende kracht. De FIOD is op 23 januari 2015 gestart met strafrechtelijke onderzoeken naar het gebruik van valse giftkwitanties bij andere ANBI-instellingen dan de [Stichting A] ( [FIOD-onderzoek 1] en [FIOD-onderzoek 2] ). Hieruit is naar voren gekomen dat ook de [Stichting A] betrokken zou zijn bij het uitgeven van valse kwitanties, waarop het strafrechtelijk onderzoek naar de [Stichting A] is gestart. De informatie die bij de FIOD bekend is, had de Inspecteur ook redelijkerwijs bekend kunnen zijn bij het opleggen van de primitieve aanslag voor het jaar 2013 in februari 2015. Het is aannemelijk dat al in januari 2015 signalen bij de Belastingdienst bekend waren dat sprake was van zodanige onregelmatigheden bij de [Stichting A] dat moest worden getwijfeld aan de giften. Een grond voor de navorderingsaanslag over het jaar 2013 ontbreekt daarom.
5.1.2.
De Inspecteur heeft een en ander betwist en zich op het standpunt gesteld dat het bekend worden van de resultaten van het FIOD-onderzoek bij de [Stichting A] ( [FIOD-onderzoek 3] ) het nieuwe feit vormt dat navordering rechtvaardigt. Volgens de Inspecteur was er op het moment van de aanslagregeling nog geen reden te twijfelen aan de originele kwitanties.
5.1.3.
Artikel 16, lid 1, AWR bepaalt, voor zover van belang, dat, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
5.1.4.
Het Hof oordeelt als volgt. Tijdens het onderzoek bij de [Stichting A] naar de houdbaarheid van de ANBI-status, zijn onvolkomenheden in de administratie van de [Stichting A] geconstateerd. Vanwege deze administratieve onvolkomenheden is de ANBI-status met terugwerkende kracht ingetrokken. Vanwege het feit dat de bedragen aan contante giften die werden opgenomen in aangiften een veelvoud bedroegen van de in de administratie van de [Stichting A] verantwoorde donaties, heeft de Belastingdienst voorafgaand aan het opleggen van de primitieve aanslagen aan de desbetreffende belastingplichtigen vragen gesteld over de door hen opgevoerde giften. Indien de contante giften konden worden onderbouwd met schriftelijke bescheiden, stond de Belastingdienst de giftenaftrek toe. Dit heeft ertoe geleid dat de giftenaftrek pas is verleend nadat kwitanties, geldleningsovereenkomsten en bankafschriften zijn verstrekt.
5.1.5.
Aangezien het intrekken van de ANBI-status zijn grondslag vond in de administratieve onvolkomenheden van de [Stichting A] , staat die omstandigheid niet in de weg aan het opleggen van de navorderingsaanslagen. Uit deze administratieve onvolkomenheden volgt immers niet dat tevens sprake was van misstanden bij de donateurs, zoals valselijk opgemaakte giftkwitanties. Pas nadat de FIOD in januari 2015 was gestart met de strafrechtelijke onderzoeken naar het gebruik van valse giftkwitanties bij drie andere ANBI-instellingen dan de [Stichting A] , bleek dat diverse belastingplichtigen die giften aan voormelde instanties in de aangiften hadden opgenomen ook giften aan de [Stichting A] hadden opgenomen in hun aangiften. Dit was de aanleiding om op 17 september 2015 een strafrechtelijk onderzoek te starten bij de [Stichting A] en haar bestuurders in verband met het opmaken van valse giftkwitanties en/of donatieverklaringen van de [Stichting A] en het gebruik hiervan bij het doen van aangiften IB/PVV. De Inspecteur heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de gebreken in de administratie van de [Stichting A] op het moment van intrekking van de ANBI-status nog niet konden worden toegerekend aan individuele belastingplichtigen. Ook in februari 2015 was de Inspecteur in het licht van de op dat moment bekende omstandigheden niet gehouden de aanslagregeling voor het jaar 2013 aan te houden. De eventueel op dat moment bij de FIOD aanwezige informatie kan niet aan de Inspecteur worden toegerekend.
5.1.6.
Uit voornoemd strafrechtelijk onderzoek van de FIOD bij de [Stichting A] is gebleken dat in verschillende jaren op grote schaal werd gehandeld in valse giftkwitanties van de [Stichting A] . Daarbij werden kwitanties verhandeld voor een percentage van veelal 10%-12% van de op de kwitanties vermelde bedragen. Belastingplichtigen maakten op grote schaal gebruik van die giftkwitanties om giften op te voeren tot bedragen die zij niet hadden betaald. Voorts werden de giftkwitanties veelal gekocht op een latere datum dan de datum die is vermeld op de betreffende giftkwitantie en de datum op de giftkwitanties werd afgestemd op de datum van reeds gedane pinopnames. Uit verklaringen van de penningmeester, welke worden bevestigd door verklaringen van diverse andere belastingplichtigen en de bevindingen in het strafrechtelijk onderzoek bij de [Stichting A] , volgt dat (veelal) geen bedragen zijn gedoneerd van € 500 of hoger. Als gevolg van deze bevindingen is bij de Inspecteur het vermoeden ontstaan dat ook bij belanghebbende de aanslagen 2012 en 2013, als gevolg van de in aftrek gebrachte giften aan de [Stichting A] , tot te lage bedragen zijn vastgesteld. Nu de gedingstukken geen aanleiding geven voor de veronderstelling dat de Inspecteur vóór het opleggen van de definitieve aanslagen 2012 en 2013 op respectievelijk 16 mei 2014 en 18 februari 2015, bekend was dan wel redelijkerwijze bekend had kunnen zijn met de voormelde uit het strafrechtelijk onderzoek gebleken feiten, is aan het vereiste van een nieuw feit voldaan.
Ambtelijk verzuim
5.2.1.
Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat de Inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan, omdat de Inspecteur, ondanks de intrekking van de ANBI-status van de [Stichting A] met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008, de giftenaftrek heeft toegestaan bij de aanslagregeling voor de jaren 2012 en 2013. Die stelling faalt. De door belanghebbende gestelde giften zijn volgens zijn opgave gedaan in 2012 en 2013. De intrekking van de ANBI-status op 6 januari 2014 heeft geen invloed op de aftrekbaarheid van reeds vóór die datum gedane giften, ook niet nu de intrekking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 plaatsvond. De Inspecteur hoefde derhalve geen gevolgen te verbinden aan de intrekking met terugwerkende kracht van de ANBI-status van de [Stichting A] en kon in zoverre bij het opleggen van de primitieve aanslagen op respectievelijk 16 mei 2014 en 18 februari 2015 de giftenaftrek verlenen. Er is om die reden geen sprake van een ambtelijk verzuim dat navordering door de Inspecteur verhindert.
5.2.2.
Verder heeft belanghebbende gesteld dat de Inspecteur voor het jaar 2012 een ambtelijk verzuim heeft begaan. Ter onderbouwing van de giftenaftrek voor dat jaar heeft belanghebbende kwitanties en overzichten van bankopnames overgelegd welk niet op elkaar aansluiten. De Inspecteur heeft aangevoerd dat hij bij de aanslagregeling voor het jaar 2012 gelet op de overgelegde kwitanties geen reden had eraan te twijfelen dat de opgevoerde giften van € 3.000 daadwerkelijk waren gedaan.
5.2.3.
De vraag of op deze grond sprake is van een ambtelijk verzuim kan in het midden blijven omdat aan de navorderingsaanslagen 2012 en 2013 andere, nieuwe feiten ten grondslag zijn gelegd, te weten de bevindingen uit voormeld strafrechtelijk onderzoek (zie r.o. 5.1.5 en 5.1.6). Dat de Inspecteur ten tijde van de aanslagregeling de giftenaftrek heeft verleend naar aanleiding van de door belanghebbende voor het jaar 2012 overgelegde stukken en voor het jaar 2013 geen vragen heeft gesteld vóór het opleggen van de aanslag, staat er dan ook niet aan in de weg dat de belasting wordt nagevorderd op grond van de andere nieuwe feiten (vgl. HR 12 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7266, BNB 2011/37 en HR 4 mei 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3828, BNB 1988/209).
Navorderingsaanslagen
5.3.1.
Andere giften dan periodieke giften zijn aftrekbaar voor zover zij kunnen worden gestaafd met schriftelijke bescheiden (zie artikel 6.39, lid 1, in verbinding met artikel 6.32 van de Wet Inkomstenbelasting 2001). In geval van betwisting door de inspecteur, zoals hier het geval is, rust op belanghebbende de last de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat hij recht heeft op giftenaftrek.
5.3.2.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij zowel in het jaar 2012 als in het jaar 2013 in contanten een gift heeft gedaan aan de [Stichting A] voor een bedrag van € 3.000. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft belanghebbende voor beide jaren kwitanties overgelegd. Voor het jaar 2012 heeft belanghebbende voorts bankafschriften overgelegd.
5.3.3.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de overgelegde giftkwitanties van de [Stichting A] niet zonder meer kunnen dienen ter onderbouwing van de opgevoerde giften en wijst daarbij op de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek naar de handel in valse giftkwitanties bij de [Stichting A] .
5.3.4.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de Inspecteur in beroep en hoger beroep onder meer de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd ten aanzien van de handel in valse giftkwitanties bij de [Stichting A] :
  • de vaststelling van een controlemedewerker dat namens de [Stichting A] in het jaar 2012 in totaal 2.500 kwitanties zijn uitgeschreven, terwijl slechts 531 kwitanties in de administratie zijn verantwoord;
  • dat in het jaar 2013 in de jaarstukken van de [Stichting A] € 88.564 aan donaties is verantwoord, terwijl in de diverse aangiften over dat jaar in totaal € 3.445.808 aan giften aan de [Stichting A] is aangegeven;
  • de verklaringen van verdachten dat giftkwitanties voor een bepaald percentage van het giftbedrag werden gekocht/verkocht van de [Stichting A] ;
  • dat uit de inbeslaggenomen administratie van de [Stichting A] volgt dat 22% van de ontvangen giften is verwerkt in het kasboek;
  • een anonieme tip aan de FIOD dat de kwitanties zijn vervalst en gebruikt door meerdere personen om een belastingteruggaaf te bewerkstelligen;
  • dat na het intrekken van de ANBI-status van de [Stichting A] op 6 januari 2014, dat op 19 december 2013 was aangekondigd, in de periode van 1 januari tot 6 januari 2014 een opvallend groter aantal kwitanties is geboekt dan in voorgaande jaren;
  • de whatsapp- en sms-berichten en de verklaringen van onder andere de penningmeester van de [Stichting A] waaruit volgt dat een levendige handel in giftkwitanties bestond en dat uit die berichten volgt dat de data op de kwitanties worden afgestemd op de data van willekeurige pinopnamen;
  • de verklaring van een informant aan het Team Criminele Inlichtingen waaruit volgt dat de leiding van de [Stichting A] op de hoogte is van de belastingfraude door middel van de giftkwitanties en meewerkt aan de uitgifte daarvan;
  • de verklaring van de penningmeester van de [Stichting A] dat slechts een handvol mensen het volledige vermelde bedrag op de giftkwitanties hebben betaald maar dat die bedragen maximaal € 300 of € 400 betreffen;
  • de verklaringen van diverse personen aan de FIOD en de Belastingdienst die de handel in kwitanties hebben bevestigd;
  • een overzicht van uitgeschreven kwitanties voor 2013 waarvan de gegevens die in dit document zijn opgenomen niet overeenkomen met de daadwerkelijk ontvangen bedragen;
  • een doorlopend handgeschreven kasboek waarin de werkelijk ontvangen bedragen werden opgenomen; de werkelijk ontvangen bedragen (donaties) bedroegen veelal 10% tot 12% van de uitgegeven kwitanties;
  • dat de Belastingdienst bij 2.040 belastingplichtigen navorderingsaanslagen heeft opgelegd dan wel correcties heeft aangebracht bij het opleggen van de aanslagen en indien mogelijk een vergrijpboete. Van deze 2.040 gevallen zijn ongeveer 450 belastingplichtigen in bezwaar gegaan en 150 in beroep;
  • dat bij belastingplichtigen van wie aanslagen zijn gecorrigeerd of bij wie is nagevorderd doorgaans een giftenaftrek van minimaal € 500 in de aangifte is opgenomen.
5.3.5.
Uit hetgeen de Inspecteur onder 5.3.4 heeft aangevoerd volgt dat op grote schaal valse giftkwitanties van de [Stichting A] werden verhandeld en gebruikt door belastingplichtigen om giften op te voeren die zij niet daadwerkelijk hebben gedaan. Gelet op deze bevindingen kunnen de kwitanties van de [Stichting A] niet zonder meer dienen als bewijs voor de door belanghebbende gestelde giften. Het is aan belanghebbende aanvullende feiten en omstandigheden aan te voeren en bij betwisting aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat hij recht heeft op giftenaftrek.
5.3.6.
Met de overgelegde bankafschriften en de daarop vermelde geldopnames heeft belanghebbende dat (aanvullende) bewijs niet geleverd, reeds omdat met een geldopname niet vaststaat dat (een deel van) de opgenomen en/of geleende gelden ook daadwerkelijk aan de [Stichting A] ten goede zijn gekomen.
5.3.7.
Nu belanghebbende geen ander (schriftelijk) bewijs heeft bijgebracht waaruit volgt dat giften ten goede zijn gekomen aan de [Stichting A] , acht het Hof niet aannemelijk dat belanghebbende in de onderhavige jaren giften aan de [Stichting A] heeft gedaan. De Inspecteur heeft dan ook terecht geen giften in aftrek toegestaan en de navorderingsaanslagen over de jaren 2012 en 2013 terecht opgelegd.
Belastingrente
5.4.
Belanghebbende heeft geen klachten aangevoerd tegen de voor de jaren 2012 en 2013 in rekening gebrachte belastingrente. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente voor die jaren tot te hoge bedragen zijn berekend.
Wettelijke rente over proceskostenvergoeding
5.5.1.
Indien een belanghebbende aanspraak maakt op vergoeding van wettelijke rente over een door de rechter uitgesproken veroordeling tot vergoeding van proceskosten, dient de rechter die de veroordeling uitspreekt te beslissen dat, indien die vergoeding niet tijdig wordt voldaan, de wettelijke rente gaat lopen vanaf vier weken na de datum waarop zijn uitspraak is gedaan. Indien de rechter in een zodanig geval nalaat op die aanspraak te beslissen, staat zijn uitspraak op die grond bloot aan vernietiging (vgl. HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358, BNB 2019/49 en HR 28 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:334).
5.5.2.
Vast staat dat de Rechtbank aan belanghebbende een proceskostenvergoeding heeft toegekend van € 1.047, te vergoeden door de Inspecteur. Eveneens staat vast dat belanghebbende in de beroepsfase heeft verzocht om vergoeding van wettelijke rente over de proceskostenvergoeding indien deze niet tijdig door de Inspecteur wordt voldaan.
De Rechtbank heeft, gelet op voormelde arresten van de Hoge Raad, ten onrechte niet op dit verzoek beslist.
5.5.3.
Uit de stukken van het geding volgt echter, en zo is eveneens ter zitting bevestigd, dat de Inspecteur niet alleen de proceskostenvergoeding heeft voldaan binnen vier weken na de datum waarop de Rechtbank uitspraak heeft gedaan maar ook een bedrag van € 3 aan wettelijke rente heeft vergoed. Daarom is er geen
(enkele) aanleiding in de onderhavige uitspraak alsnog te beslissen dat, indien de proceskostenvergoeding niet tijdig zou zijn voldaan, de wettelijke rente gaat lopen vanaf vier weken na de datum waarop de Rechtbank uitspraak heeft gedaan. Hiervan uitgaande is er evenmin aanleiding de uitspraak van de Rechtbank te vernietigen.
Slotsom
5.6.
De slotsom is dat het principaal hoger beroep gedeeltelijk gegrond is en het incidenteel hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6.1.
Aangezien de Inspecteur ter zitting zijn hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op de navorderingsaanslag over het jaar 2014 heeft ingetrokken, zijn er termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in hoger beroep, welke kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, worden vastgesteld op € 1.068 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (2 punten (1 punt voor het indienen van een verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) à € 534 x 1 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
6.2.
Voor zover de Inspecteur de aan belanghebbende toegekende proceskostenvergoeding niet binnen vier weken na de datum van deze uitspraak heeft betaald, dient hij daarover de wettelijke rente te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslag over het jaar 2012;
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige;
  • bevestigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslag over het jaar 2012; en
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten voor het hoger beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.068, en indien dit bedrag niet tijdig wordt betaald te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de datum van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening.
Deze uitspraak is vastgesteld door P.J.J. Vonk, H.A.J. Kroon en Chr.Th.P.M.Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier R. Wijkstra. De beslissing is op 23 maart 2021 in het openbaar uitgesproken. Wegens verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door raadsheer Kroon.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.