In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een geschil over de vergoeding van wettelijke rente op het griffierecht dat door belanghebbende is betaald in verband met een belastingaangifte voor personenauto's en motorrijwielen. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraken van zowel het Gerechtshof Den Haag als de Rechtbank Den Haag vernietigd, voor zover deze geen beslissing bevatten over de wettelijke rente die belanghebbende toekomt over het betaalde griffierecht.
Belanghebbende had in haar beroepschrift bij de Rechtbank verzocht om vergoeding van wettelijke rente, maar dit verzoek was door de Rechtbank niet behandeld. De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof dit had moeten herstellen, verwijzend naar eerdere arresten die de noodzaak van een dergelijke beslissing onderstrepen. De Hoge Raad heeft bepaald dat de wettelijke rente over het griffierecht gaat lopen vier weken na de datum van de uitspraak van de Rechtbank, indien het griffierecht niet tijdig is vergoed.
Daarnaast heeft de Hoge Raad de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht dat belanghebbende heeft betaald voor de behandeling van het beroep in cassatie, evenals het griffierecht dat bij het Hof is betaald. De proceskosten zijn eveneens toegewezen aan belanghebbende, waarbij de Staatssecretaris en de Inspecteur zijn veroordeeld tot betaling van de kosten voor rechtsbijstand.