ECLI:NL:GHDHA:2021:595

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
200.254.237
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op bewijswaardering in geschil tussen voetbalmakelaar en professioneel voetballer over beëindiging bemiddelingsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een hoger beroep van een appellant, een voetbalmakelaar, tegen een eindvonnis van de rechtbank Rotterdam. De appellant vordert een schadevergoeding van € 74.637,50 van de geïntimeerde, een professioneel voetballer, naar aanleiding van de beëindiging van een bemiddelingsovereenkomst. De rechtbank had de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van € 5.250,--, maar de appellant is in hoger beroep gegaan omdat hij meent dat de geïntimeerde niet heeft voldaan aan de verplichtingen uit de overeenkomst.

De procedure is gestart na een tussenarrest van 4 februari 2020, waarin het hof de geïntimeerde had toegelaten om getuigen te horen. De getuigenverklaringen waren cruciaal voor de beoordeling van de vordering van de appellant. De appellant stelde dat de geïntimeerde een afkoopsom van € 15.000,-- had moeten betalen, maar dat hij slechts € 10.000,-- had voldaan. De getuigenverklaringen gaven aanleiding tot twijfels over de betaling van het resterende bedrag van € 5.000,--.

Het hof oordeelde dat de geïntimeerde niet was geslaagd in het bewijs van betaling van de laatste € 5.000,--. De verklaringen van de getuigen waren niet voldoende om aan te tonen dat de geïntimeerde aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor zover het de schadevergoeding betrof en veroordeelde de geïntimeerde tot betaling van € 9.500,--, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van het hoger beroep werden gecompenseerd, zodat ieder van de partijen de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.254.237/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/528812 / HA ZA 17-678

arrest van 13 april 2021

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. B.M.E. Drykoningen te Utrecht,
tegen

[geïntimeerde] ,

woonplaats gekozen hebbende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.M. Roepel te Berkel en Rodenrijs.

Het verder verloop van het geding

Voor het verloop van de procedure tot het tussenarrest van 4 februari 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:94) verwijst het hof naar dat arrest. In genoemd tussenarrest heeft het hof [geïntimeerde] toegelaten zichzelf en [A] als getuige te doen horen. Op 11 december 2020 is [geïntimeerde] als getuige gehoord. [geïntimeerde] heeft afstand gedaan van het horen van [A] . Vervolgens heeft [geïntimeerde] een akte na enquête genomen en [appellant] een antwoordakte.
Ten slotte hebben partijen opnieuw arrest gevraagd.

De verdere beoordeling van het hoger beroep

1. Het hof blijft bij hetgeen het in zijn tussenarrest van 4 februari 2020 heeft overwogen en beslist.
2. [geïntimeerde] was een professioneel voetballer, [appellant] is een voetbalmakelaar. De onderhavige zaak betreft de nasleep van de opzegging door [geïntimeerde] van een bemiddelingsovereenkomst (verder: de Authorization) die hij had gesloten met [appellant] . [appellant] had [geïntimeerde] toen al in contact gebracht met de Turkse voetbalclub SSK.
3. [geïntimeerde] heeft uiteindelijk een spelersovereenkomst met SSK gesloten daarin bijgestaan [X] , een andere voetbalmakelaar. Kort tevoren hadden [geïntimeerde] en [appellant] een vaststellingsovereenkomst (verder: Annulment) gesloten ter zake van de beëindiging van de Authorization.
4. Volgens de Annulment moest [geïntimeerde] uiterlijk op 31 maart 2016 aan [appellant] een afkoopsom van € 15.000,-- betalen om bevrijd te zijn van de verplichtingen die hij eerder was aangegaan in de Authorization. Indien hij met de betaling van dit bedrag in gebreke zou blijven, zou hij daarnaast aan [appellant] alle schade moeten vergoeden voortvloeiend uit de vroegtijdige beëindiging van de Authorization.
5. In deze procedure vordert [appellant] de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van in totaal € 74.637,50, (bestaande uit € 15.000,-- afkoopsom, 10% van het salaris van [geïntimeerde] , zijnde een bedrag van € 57.137,50, en € 2.500,-- aan buitengerechtelijke kosten), vermeerderd met rente en de werkelijke proceskosten. [appellant] stelt daartoe dat [geïntimeerde] niet het in de Annulment overeengekomen bedrag van € 15.000,-- heeft voldaan, zodat hij dit bedrag, vermeerderd met de schade en kosten als gevolg van de vroegtijdige beëindiging van de Authorization alsnog dient te voldoen.
6. De rechtbank heeft – na het horen van [Y] , [X] en [appellant] als getuigen – in het bestreden eindvonnis [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 5.250,-- (te weten € 5.000,-- aan restant afkoopsom en € 250,-- ter zake van buitengerechtelijke kosten) vermeerderd met wettelijke rente en € 4.774,70 ter zake van kosten van invordering en juridische bijstand.
7. [appellant] is van dit eindvonnis in hoger beroep gekomen.
8. In het tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat op basis van de verklaringen van de getuigen in eerste aanleg voldoende vaststaat dat [geïntimeerde] van de afkoopsom van € 15.000,-- als bedoeld in de Annulment, tijdig een bedrag van € 10.000,-- aan [appellant] heeft voldaan. Ter zake van het restantbedrag van € 5.000,-- achtte het hof [geïntimeerde] (nog) niet in dat bewijs geslaagd. Het hof heeft [geïntimeerde] – conform zijn aanbod – toegestaan aanvullend zichzelf en [A] als getuige te doen horen.
9. [Y] heeft als getuige verklaard dat SSK bij het tekenen van het contract aan hem een bedrag van bedrag van € 65.000,-- heeft betaald, en daarnaast een bedrag van € 30.000,-- aan [geïntimeerde] . Van laatstgenoemd bedrag heeft [geïntimeerde] in zijn aanwezigheid een bedrag van € 10.0000,-- betaald aan [appellant] . Daarnaast heeft hijzelf – van het bedrag van € 65.000,--, nog een bedrag van € 5.000,-- aan [appellant] betaald, onder vermelding dat dit namens [geïntimeerde] was. [A] en [X] waren hierbij aanwezig, aldus de verklaring van [Y] .
10. [X] verklaarde als getuige dat aan [geïntimeerde] een tekengeld van in totaal € 65.000,-- werd betaald en dat voor de voetbalmakelaars daarnaast een cheque van € 30.0000,-- of € 35.000,-- beschikbaar was. [X] heeft gezien dat aan [geïntimeerde] een bedrag van € 65.000,-- werd betaald. [geïntimeerde] had afgesproken dat daarvan 30.000,-- voor hemzelf bestemd was. [X] zag dat [geïntimeerde] van het bedrag van € 30.000,-- € 10.000,-- aan [appellant] heeft betaald. Omdat [appellant] aandrong op betaling van een bedrag van € 15.000,-- door [geïntimeerde] , terwijl deze maar € 10.000,-- kon betalen, zei [Y] dat hij het resterende bedrag van € 5.000,-- zou voldoen. [X] heeft echter niet gezien dat [Y] dit bedrag daadwerkelijk heeft betaald. [X] vermoedt dat [appellant] van het voor de spelersmakelaars bedoelde bedrag € 15.000,-- van [Y] heeft ontvangen, zodat [appellant] in totaal € 25.000,-- heeft ontvangen, aldus de verklaring van [X] .
11. [appellant] heeft als getuige ontkend dat [geïntimeerde] ook maar iets aan hem heeft betaald.
12. In hoger beroep heeft [geïntimeerde] als getuige verklaard dat hij bij het tekenen van het contract met SSK een tekengeld heeft ontvangen van € 65.000,--, waarvan € 30.000,-- in cash en € 35.000,-- in cheques. Hij heeft toen € 10.000,-- in cash betaald aan [appellant] , met de afspraak dat hij het restant van € 5.000,-- zou betalen van zijn salaris in maart 2016. [geïntimeerde] heeft van het tekengeld verder een bedrag van € 35.000,-- in cheques aan [Y] gegeven, die dit bedrag vervolgens zou verdelen onder "zijn mensen". Omdat SSK geen salaris aan [geïntimeerde] betaalde, dacht [geïntimeerde] dat hij het restantbedrag van € 5.000,-- niet tijdig aan [appellant] kon voldoen. Pas later begreep hij van [Y] , dat deze het restant van € 5.000,-- al aan [appellant] had betaald. Dat verklaart waarom hij op 30 maart 2016 via een chatdienst (prod. 1 bij inl. dagvaarding) contact opnam met [appellant] en hem berichtte dat – omdat SSK hem niet betaalde – hij [appellant] niet kon betalen en repte over een in januari al betaald bedrag van € 10.000,--. [geïntimeerde] hoorde begin april 2016 van [Y] dat hij voor hem € 5.000,-- had betaald, aldus [geïntimeerde] .
13. Het hof oordeelde in zijn tussenarrest dat [geïntimeerde] op basis van de verklaringen van [Y] , [X] en [appellant] niet was geslaagd in het bewijs van betaling van de laatste € 5.000,--. De verklaring van [Y] , dat hij deze namens [geïntimeerde] aan [appellant] heeft betaald en dat [X] daarbij aanwezig was, wordt door [X] immers niet bevestigd. [X] heeft wel gehoord van [Y] dat hij dit beloofde, maar hij heeft niet gezien dat [Y] [appellant] ook daadwerkelijk heeft betaald.
14. De verklaring van [geïntimeerde] maakt het oordeel van het hof niet anders. Ook [geïntimeerde] heeft niet verklaard dat hij zelf heeft gezien dat [Y] dit bedrag aan [appellant] heeft betaald, maar heeft dit slechts gehoord van [Y] . Gelet op het feit dat zowel [Y] (in zijn schriftelijke verklaring, prod. 8 bij akte uitlaten bewijs van 1 november 2017) als [X] hebben verklaard dat [appellant] heeft meegedeeld in het bedrag dat de voetbalmakelaars van SSK hebben ontvangen, acht het hof aannemelijk dat het bedrag van € 25.000,-- waarover [Y] spreekt in zijn schriftelijke verklaring en het audiogesprek met [X] (prod 6 bij verzetdagvaarding) is opgebouwd uit een bedrag van € 15.000,-- (uit het geld voor de voetbalmakelaars, waar [geïntimeerde] buiten stond) en het bedrag van € 10.000, dat [geïntimeerde] zelf aan [appellant] heeft betaald. Bovendien ligt het weinig voor de hand, dat [Y] namens [geïntimeerde] een deel van de afkoopsom heeft betaald, maar hem dat niet tijdig heeft laten weten. Daarmee zou hij immers het risico in het leven roepen dat [geïntimeerde] een bedrag van € 5.000,-- dubbel zou betalen aan [appellant] (in plaats van het – kennelijk – voorgeschoten bedrag aan hem, [Y] , terug te betalen).
15. Nu moet worden geoordeeld dat [geïntimeerde] niet is geslaagd in het hem opgedragen bewijs, kan – zoals in het tussenarrest rov. 3.21 is overwogen – [appellant] jegens [geïntimeerde] aanspraak maken op een schadevergoeding van (€ 6.500,-- plus € 3.000,-- is) € 9.500,--. De wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar als gevorderd.
16. Dit betekent dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd voor zover daarbij de vordering tot schadevergoeding geheel is afgewezen. Omdat partijen over en weer op onderdelen in het ongelijk zijn gesteld past bij deze uitkomst dat de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen eindvonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 november 2018, voor zover daarbij de gevorderde schadevergoeding geheel is afgewezen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 9.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 20 juli 2016 tot aan de dag van algehele voldoening;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- compenseert de kosten van het hoger beroep in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, R.S. van Coevorden en B.J. Lenselink en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 13 april 2021 in aanwezigheid van de griffier.