ECLI:NL:GHDHA:2020:94

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
200.254.237
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vaststellingsovereenkomst tussen voetbalmakelaar en speler met betrekking tot schadevergoeding en contractbreuk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een voetbalmakelaar tegen een professioneel voetballer. De appellant, een voetbalmakelaar, heeft in hoger beroep beroep gedaan op een eindvonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de vorderingen van de appellant tot betaling van een afkoopsom en een percentage van het salaris van de voetballer werden afgewezen. De appellant had een overeenkomst gesloten met de voetballer, waarin hij exclusief de belangen van de voetballer zou behartigen bij het verkrijgen van een contract bij een Turkse club. Na het beëindigen van deze overeenkomst, heeft de voetballer een contract getekend met een andere makelaar en de appellant verzocht om hem te ontslaan uit zijn verplichtingen. De appellant vorderde uiteindelijk een schadevergoeding van € 74.637,50, maar de rechtbank oordeelde dat de voetballer niet had bewezen dat hij de afgesproken afkoopsom had betaald. Het hof bevestigde dat de voetballer tekort was geschoten in zijn verplichtingen en dat de appellant recht had op schadevergoeding, maar dat deze niet hoger kon zijn dan € 9.500,--. Het hof oordeelde dat de voetballer niet had aangetoond dat hij aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan, en dat de appellant recht had op vergoeding van de schade die hij had geleden door de vroegtijdige beëindiging van de overeenkomst. De zaak werd aangehouden voor getuigenverhoor om te bepalen of de voetballer alsnog kon bewijzen dat hij de afkoopsom had betaald.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.254.237/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/528812 / HA ZA 17-678

arrest van 4 februari 2020

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. B.M.E. Drykoningen te Utrecht,
tegen

[geïntimeerde] ,

woonplaats gekozen hebbende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. C.L. Verhoef te Lansingerland.

Het geding

Bij exploot van 29 januari 2019 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, team handel en haven, tussen partijen gewezen eindvonnis in verzet van 7 november 2018. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] tien grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Hierna heeft [appellant] een akte na memorie van antwoord genomen en [geïntimeerde] een antwoordakte.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de rechtbank in het bestreden tussenvonnis in verzet vastgestelde feiten zijn door partijen niet bestreden, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
2. Met inachtneming van hetgeen verder in hoger beroep is komen vast te staan gaat het in deze zaak om het volgende.
2.1
[appellant] is een voetbalmakelaar met een ruim netwerk bij Turkse professionele voetbalclubs.
2.2
[geïntimeerde] was een professioneel voetballer. Hij speelde onder meer bij Feyenoord, VVV-Venlo, ADO Den Haag, FC Dordrecht en Dinamo Boekarest.
2.3
Nadat het contract van [geïntimeerde] bij Dinamo Boekarest in december 2015 was geëindigd, moest [geïntimeerde] op zoek naar een nieuwe werkgever. Hij heeft daarbij de diensten van [appellant] ingeroepen.
2.4
Dit leidde ertoe dat partijen (aangeduid als respectievelijk "Agent" en "Player") een overeenkomst (verder: de Authorization) sloten met de volgende inhoud:
"(…)
- Agent has a large network within the professional football sector,
- Player is a football player, who currently is registered as a player with no club;
- Player and Agent intend a cooperation, in which Agent will represent Player in
Turkey in order to get him (an offer for) a contract of employment with a Turkish professional football club;
Have agreed as follows:
1. Through this agreement Player grants an exclusive authorization to Agent to get him into contact with Turkish professional football dubs and / or to negotiate on his behalf with Turkish professional football dubs about a transfer and a contract of employment. [appellant] wil provide these services in consultation with Player.
2. If Agent succeeds in getting a Turkish professional football club to offer Player a contract of employment, Player agrees to sign an exclusive management contract for the whole territory of Turkey a period of 2 years, with an optional period of 2 years, based on a 10 % fee on all gross income, which will include the current transfer.
3. The current authorization to Agent is exclusive as far as it concerns the territory of Turkey, meaning Player will not authorize anyone else to negotiate on his behalf with a Turkish professional football club, nor will he negotiate himself with a Turkish professional football club;
4. Breach of contract will lead to Player being liable for all damages caused by it to Agent, induding loss of earnings.
5. This authorization is taking effect from the date of signing of this contract up to and including the closing of the winter transfer window in Turkey on 5 February 2016 at 24.00 hours. If no contract results from this authorization, it will be dissolved by operation of law as from 5 February 2016 at 24:00 hours;
(…)"
2.4
[appellant] zag een mogelijkheid voor [geïntimeerde] voor een contract met Şanliurfa Spor Kulübü (SSK), een club die uitkomt in de Turkse eerste divisie. Hij verzocht [geïntimeerde] samen met hem naar Turkije af te reizen om een en ander in orde te maken. [geïntimeerde] gaf aan dit verzoek aanvankelijk geen gehoor, omdat hij inmiddels twijfels had of [appellant] zijn belangen wel goed behandelde.
2.5
Op [datum] 2016 reisde [geïntimeerde] alsnog af naar Turkije. [geïntimeerde] gaf aan dat hij het contact met SSK alleen wilde tekenen als [X] , een voetbalmakelaar uit Rotterdam (verder: [X] ) zijn zaakwaarnemer kon zijn en vroeg [appellant] hem te ontslaan uit zijn verplichtingen uit de Authorization.
2.6
Dit leidde tot de ondertekening door [appellant] en [geïntimeerde] van een "Annulment of Contract" (verder: Annulment) met de volgende inhoud:
"(…)
- Parties have concluded a prior management contract, known to parties.
- Agent has fulfilled his obligations resulting from that contract and has found a Turkish professional football club willing to offer an employment contract to Player.
- Player no longer wants to respect his obligations resulting from that contract and has asked to be freed from the aforementioned contract.
Have agreed as follows:
1. On the condition that Player will pay EUR 15.000 (fifteen thousand euro) ultimately before 31 March 2016 to Agent, Agent will release Player from the aforementioned contract.
2. If Player does not timely pay the full amount specified, the condition for releasing him from the aforementioned contract will not be fulfilled. Player will then be liable for all damages of Agent resulting from his breach of contract, which will include all loss of income resulting from that breach of contract. The sum of EUR 15.000 plus legal interest from 1 April 2016 onwards will still be due by Player.
3. In the event that Player does not timely pay, he furthermore will be liable for all legal costs Agent will have to make in order to get his compensation for damages and for the abovementioned sum of EUR 15.000, whether it be in court or in extrajudicial proceedings."
2.7
Op dezelfde dag is een contract tot stand gekomen tussen [geïntimeerde] en SSK. Bij de onderhandelingen met SSK over de laatste puntjes en de ondertekening waren onder meer [appellant] , [X] en [Y] (verder: [Y] ), een Turkse voetbalmakelaar, aanwezig. [geïntimeerde] heeft van SSK een tekengeld ontvangen, dat hij deels heeft aangewend voor betaling van de voetbalmakelaars.
2.8
Op 30 maart 2016 nam [geïntimeerde] (via chat- dan wel WhatsApp) contact op met [appellant] . Zij wisselden onder meer de volgende berichten
[geïntimeerde] :
"Heeft [Y] je niet gebeld?
[appellant] :
"Nope, maar waarvoor ?
(…)
[geïntimeerde] :
"Oh, oke, ja zolang ik m'n geld zelf niet heb kan ik ook niks geven zoals afgesproken en dat is ook bij hun zo"
[appellant] :
"Wat wij afgesproken hebben staat in je contract, de rest is niet mijn probleem, heb mijn goede wil laten zien, meer kan ik ook niet doen"
[geïntimeerde] :
"Oke"
2.9
Op 31 maart 2016 vervolgden [geïntimeerde] en [appellant] het chat- dan wel WhatsApp gesprek onder meer als volgt:
[appellant] :
“Zit nu bij advocaat."
"Beste [geïntimeerde] , advocaat zegt dat je volgens contract nog tot twaalf uur tijd hebt om die afgesproken 15.000 te betalen. Daarna moetje volgens contract minimaal 90.000 betalen, plus advocaatkosten (...)"
[geïntimeerde] :
"Beste [appellant] ,
Je stuurt me allemaal berichten met een advocaat en zo. Maar ik denk datje een paar punten over het hoofd ziet.
Je geeft aan dat ik jou 15.000 euro moet betalen. Dat is een afspraak die is gemaakt. Maar die geldt alleen wanneer ik mijn geld van de club krijg.(…) Ik heb iets getekend en daar ben ik me van bewust. Maar dat geldt alleen als ik mijn geld krijg, en dat was ook de afspraak. Je hebt al 10.000 euro gekregen. Je weet ook dat het grootste gedeelte, 65.000 euro naar jouw vrienden, [Y] is gegaan. En ik moet hun nog 100.000 geven. Maar alles wordt betaald, wanneer de club mij betaalt. (…) Dan denk ik datje Zelfs Geen recht heb op die 10.000 die je eind januari heb gekregen"
2.1
[geïntimeerde] heeft uiteindelijk slechts vijf maanden onder contract gestaan bij SSK. Hij heeft per half juni de overeenkomst ontbonden, omdat hij geen salaris ontving. Daarna is hij teruggekeerd naar Nederland, waar hij als amateur heeft gevoetbald. Ter zake van zijn aanspraken op SSK heeft hij de hulp van de FIFA ingeroepen.
2.11
Bij inleidende dagvaarding vorderde [appellant] de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van in totaal € 74.637,50, (bestaande uit € 15.000,-- afkoopsom, 10% van het salaris van [geïntimeerde] , zijnde een bedrag van € 57.137,50, en € 2.500,-- aan buitengerechtelijke kosten), vermeerderd met rente en de werkelijke proceskosten.
2.12
Bij verstekvonnis van 8 februari 2017 heeft de rechtbank Rotterdam de vorderingen toegewezen.
2.13
[geïntimeerde] is tijdig tegen dit vonnis in verzet gekomen.
2.14
Blijkens een door [appellant] overgelegde geanonimiseerde uitspraak van de Dispute Resolution Chamber van de FIFA van 2 maart 2017 is de club veroordeeld tot betaling aan de speler van een bedrag van € 52.500,-- vermeerderd met rente wegens achterstallig loon en een bedrag van € 257.500,-- aan schadevergoeding wegens contractbreuk.
2.15
Bij tussenvonnis in verzet van 4 oktober 2017 heeft de rechtbank [geïntimeerde] bewijs opgedragen van zijn stelling dat hij de afkoopsom van € 15.000,-- niet later dan op 31 maart 2016 aan [appellant] heeft voldaan.
2.16
[geïntimeerde] heeft [Y] en [X] als getuigen doen horen. In contra enquête is [appellant] gehoord.
2.17
Bij het thans bestreden eindvonnis in verzet heeft de rechtbank het verstekvonnis van 8 februari 2017 vernietigd en [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 5.250,-- (te weten € 5.000,-- aan restant afkoopsom en € 250,-- ter zake van buitengerechtelijke kosten) vermeerderd met wettelijke rente en € 4.774,70 ter zake van kosten van invordering en juridische bijstand. De rechtbank overwoog daartoe [geïntimeerde] weliswaar de betaling van een bedrag van € 10.000,-- heeft bewezen, maar niet heeft bewezen dat hij uiterlijk 31 maart 2016 € 15.000,-- aan [appellant] heeft betaald. Dit betekent, aldus de rechtbank dat de voorwaarde van artikel 1 van de Annulment niet is vervuld, zodat wordt toegekomen aan de artikelen 2 en 3 die de gevolgen van het niet tijdig betalen bepalen: [geïntimeerde] blijft het bedrag van € 15.000,-- aan [appellant] verschuldigd, daarnaast moet hij de schade die [appellant] lijdt door de eenzijdige beëindiging van de Authorization vergoeden alsmede de "legal cost" van [appellant] . Ten aanzien van de schade overwoog de rechtbank dat tussen partijen vaststaat dat [appellant] heeft bewerkstelligd dat SSK aan [geïntimeerde] een spelersaanbod heeft gedaan dat valt binnen het begrip "employment contract" als bedoeld in de aangehaalde bepalingen van de Authorizations. Ook is tussen partijen niet in geschil dat [geïntimeerde] een spelerscontract heeft gesloten en dat SSK aan [geïntimeerde] – naast het betaalde tekengeld – salaris verschuldigd is, zodat voldaan is aan het eerste gedeelte van de bepaling
"If Agent succeeds in getting a Turkish professional football club to offer Player a contract of employment".Uit de Authorizations blijkt verder dat het de kennelijk de bedoeling was, dat partijen in dat geval een managementovereenkomst aan zouden gaan die [appellant] recht gaf op een vergoeding van 10% van het bruto inkomen van [geïntimeerde] . Door de voortijdige opzegging van de Authorization is het hier niet van gekomen.
Nu tussen partijen vaststaat dat SSK nog geen salaris aan [geïntimeerde] heeft betaald, is van bruto inkomen nog geen sprake, zodat voor de berekening van de schadevergoeding ook niet kan worden uitgegaan van 10% van het verschuldigde (maar niet betaalde) loon. De vordering tot betaling van € 57.137,50 stuit daarop af, aldus nog steeds de rechtbank.
3.1
In hoger beroep vordert [appellant] de vernietiging van het bestreden eindvonnis in verzet en bekrachtiging van het verstekvonnis, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
3.2
De grieven van [appellant] zijn gericht tegen de overwegingen van de rechtbank die hebben geleid tot (gedeeltelijke) afwijzing van de vordering tot betaling van bedragen van € 15.000,-- en € 57.137,50 aan [appellant] . Geen grieven zijn gericht tegen de (hoogte van) het toegewezen bedrag aan buitengerechtelijke kosten en kosten van invordering en juridische bijstand, zodat deze bedragen in hoger beroep niet ter beoordeling voorliggen. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.3
Tussen partijen is niet in geschil, dat op zowel de Authorizations als de Annulment Nederlands recht van toepassing is. Het hof neemt dat daarom tot uitgangspunt.
3.4
Partijen hebben in de Annulment een regeling getroffen voor de beëindiging van de Authorization. Daarmee is de Annulment te kwalificeren als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 BW. [appellant] kan in verband met de voortijdige beëindiging van de Authorization aanspraak maken op nakoming van de in de Annulment overeengekomen verbintenissen.
3.5
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [geïntimeerde] daarnaast onrechtmatig handelen kan worden verweten ter zake van de beëindiging van de Authorization. De vordering van [appellant] voor zover deze is gebaseerd op onrechtmatig handelen, dient daarom te worden afgewezen.
3.6
Uitgangspunt van de Annulment is dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de verplichtingen uit de Authorization (breach of contract). Ook het hof zal daarvan uitgaan.
3.7
In artikel 1 van de Annulment is bepaald dat [geïntimeerde] alleen uit zijn verplichtingen van de Authorization is bevrijd, indien hij voor 31 maart 2016 een bedrag van € 15.000,-- aan [appellant] heeft betaald. Omdat [geïntimeerde] geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, zal het hof bij de behandeling van de grieven er net als de rechtbank (vooralsnog) vanuit gaan dat deze voorwaarde niet is vervuld, zodat ook artikel 2 van toepassing is. Dit betekent dat [appellant] naast de betaling van het bedrag van € 15.000,--, recht heeft op vergoeding van alle schade die het gevolg is van de vroegtijdige beëindiging van de Authorization.
3.8
[appellant] is van mening dat de rechtbank ten onrechte bewezen heeft geacht dat [geïntimeerde] ter zake van het bedrag van € 15.000,-- als bedoeld in artikel 1 van de Annulment een bedrag van € 10.000,-- aan hem heeft voldaan.
3.9
Deze grief is tevergeefs voorgesteld. Ook het hof acht [geïntimeerde] in bedoeld bewijs geslaagd op basis van de verklaringen van [X] en [Y] , die beiden als getuige hebben verklaard dat zij hebben gezien dat [geïntimeerde] dit bedrag (een deel van het door hem ontvangen tekengeld van € 30.000,--) in contanten aan [appellant] heeft overhandigd toen hij in een hotel in Istanboel het spelerscontract met SSK tekende. Dat een bedrag van € 10.000, is betaald strookt ook met het chat- dan wel WhatsApp bericht van [geïntimeerde] van 31 maart 2016. De verklaring van [appellant] – die direct belang heeft bij deze verklaring – dat hij dit bedrag niet heeft ontvangen, overtuigt daarom niet. De stelling van [appellant] dat hij ook geen bedrag van € 10.000,-- heeft ontvangen wordt daarom verworpen.
3.1
Het verweer van [appellant] dat [geïntimeerde] niet heeft aangetoond dat het betaalde bedrag van € 10.000,-- betrekking heeft op de Annulment, verwerpt het hof. [appellant] heeft immers geen andere rechtsgrond voor deze betaling gesteld, en [geïntimeerde] heeft het bestaan van een andere rechtsgrond betwist. Dit betekent dat ook naar het oordeel van het hof [appellant] ter zake van de betaling van € 15.000,-- (in beginsel, zie hierna rov. 3.22 – 3.27) nog slechts aanspraak kan maken op het restant van € 5.000,.
3.11
Om de schade bedoeld in artikel 2 te bepalen dient – zo is terecht door [appellant] gesteld – een vergelijking te worden gemaakt tussen de bestaande situatie en de fictieve situatie waarin de vroegtijdige beëindiging is weggedacht. Daarbij is het volgens de hoofdregel van 150 Rv aan [appellant] om zijn schade te stellen en waar nodig te bewijzen. Het is dus aan [appellant] om te stellen en waar nodig te bewijzen wat er in de fictieve situatie zou zijn gebeurd.
3.12
In de fictieve situatie zou [appellant] zo volgt uit de Authorization met [geïntimeerde] een managementovereenkomst hebben gesloten tegen een beloning ter hoogte van 10% van het bruto inkomen uit het contract van [geïntimeerde] met SSK. Nu [appellant] niets heeft gesteld dat de conclusie rechtvaardigt dat dat in de fictieve situatie anders zou zijn, moet worden aangenomen dat SSK – ook in de fictieve situatie waarin [appellant] zou zijn opgetreden als manager van [geïntimeerde] – [geïntimeerde] niet zou hebben betaald. In dat geval had [appellant] , die alsdan de manager was van [geïntimeerde] – actie hebben moeten ondernemen richting SSK. De stelling van [appellant] in hoger beroep dat de managementvergoeding niet een beloning was voor nog te verrichten werkzaamheden, maar in feite louter een vergoeding voor was voor zijn bemiddelingsactiviteiten wordt als ongeloofwaardig en onvoldoende onderbouwd verworpen. Dit volgt niet uit de tekst van de Authorization en is bovendien in strijd met de stelling van [appellant] in eerste aanleg (inl.dv onder 20) waar [appellant] stelt dat het aanspreken van de club als een speler niet wordt betaald bij uitstek één van de zaken is die een zaakwaarnemer (het hof leest: manager) behoort te doen. Het woord één suggereert bovendien dat er meer zaken zijn die een manager behoort te doen.
3.13
Aangenomen mag worden dat ook in de fictieve situatie de hulp van de FIFA zou zijn ingeroepen bij het uitblijven van de betaling door SSK en dat ook in dat geval de "Decision of te Dispute Resulution Chamber" (verder: Dicision Chamber) SSK zou hebben veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 52.500, aan achterstallig salaris en een bedrag van € 257.500,-- aan schadevergoeding aan [geïntimeerde] , zoals in de feitelijke situatie ook is gebeurd. [geïntimeerde] heeft immers niet voldoende gemotiveerd weersproken, dat de hiervoor onder 2.14 bedoelde (door [appellant] als prod. B bij zijn memorie van grieven overgelegde) uitspraak betrekking had op zijn contact met SSK.
3.14
Bij gebreke van voldoende onderbouwde andere stellingen van [appellant] die aanleiding geven tot een ander oordeel, gaat het hof er verder vanuit dat ook in de fictieve situatie de overeenkomst tussen [geïntimeerde] en SSK half juni 2016 zou zijn ontbonden en dat [geïntimeerde] daarna geen nieuwe overeenkomst met een Turkse club meer zou zijn aangegaan, maar naar Nederland zou zijn vertrokken. De managementovereenkomst zou daardoor feitelijk zijn beëindigd. Niet valt in te zien dat het exclusiviteitsbeding daaraan in de weg stond. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat [appellant] geen aanspraak meer zou hebben gehad op betalingen uit hoofde van de managementovereenkomst na half juni 2016.
3.15
Dit betekent dat de schade van [appellant] wegens misgelopen brutoloon ten hoogste 10% van € 52.500,--, zijnde € 5.250,-- bedraagt. Dat en waarom [appellant] meent dat hij – op basis van de Authorization ook aanspraak kan maken op 10% van de door de Decision Chamber toegekende
schadevergoedingis door hem niet toegelicht. Zonder nadere toelichting moet immers worden aangenomen dat [appellant] – ook de fictieve situatie, waarin [geïntimeerde] zijn overeenkomst met SSK had ontbonden en dus jegens SSK geen aanspraak met kon maken op loon en naar Nederland was vertrokken, zie hiervoor – na juni 2016 immers geen werkzaamheden meer hoeven te verrichten. Op het bedrag van € 5.250,-- dienen – zoals door [geïntimeerde] gesteld – in mindering te worden gebracht de kosten die [appellant] zich heeft bespaard doordat hij geen werkzaamheden meer heeft hoeven te verrichten voor [geïntimeerde] (en de eventuele inkomsten die hij heeft kunnen genereren in de daardoor vrijgekomen tijd). Geen van partijen heeft deze bedragen gekwantificeerd. Met het oog op de proces-economie zal het hof de schade daarom schattenderwijs begroten op € 3.000,--.
3.16
[geïntimeerde] heeft als verweer aangevoerd dat hij het achterstallig salaris nog immer niet van SSK heeft ontvangen. [appellant] heeft dit niet voldoende gemotiveerd weersproken, zodat het hof daarvan zal uitgaan. Dat enkele feit is echter onvoldoende om te oordelen dat [appellant] geen aanspraak kan maken op zijn beloning van 10%.
3.17
In deze procedure staat verder, als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken, vast dat [geïntimeerde] van SSK bij het tekenen van het bedrag een tekengeld heeft ontvangen van € 65.000,-- (€ 30.000,-- contant, € 35.000,-- via cheques aan de tussenpersonen). Dit volgt niet alleen uit de getuigenverklaringen, maar wordt ook bevestigd in de Decision of the Dispute Resolution Chamber van 2 maart 2017. Ook dit bedrag behoort tot zijn bruto inkomen, zodat [appellant] ter zake aanspraak kan maken op 10%, zijnde € 6.500,.
3.18
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat een vergoeding van 10% als managementvergoeding bovenmatig is en dat een veel lagere vergoeding van 2 à 3% gebruikelijk is. [appellant] heeft dit betwist. Volgens hem is een vergoeding van 10% in Turkije heel gebruikelijk. Wat hier ook van zij: in de Authorization zijn partijen een vergoeding van 10% overeengekomen. Omstandigheden die maken dat [geïntimeerde] daar desondanks niet aan zou kunnen worden gehouden, heeft hij niet gesteld. Het bedrag van € 6.500,-- ligt daarom voor toewijzing gereed.
3.19
[appellant] tot slot heeft nog aangevoerd dat hij ook schade heeft geleden omdat hij in de huidige situatie, anders dan in de fictieve situatie, geen bemiddelingsprovisie van SSK heeft ontvangen, althans dat hij de provisie met meer makelaars heeft moeten delen.
3.2
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende concreet gesteld en onderbouwd dat hij in de fictieve situatie – naast de hiervoor besproken vergoeding – recht zou hebben gehad op een bemiddelingsvergoeding van SSK, laat staan dat hij voldoende heeft onderbouwd hoe hoog die vergoeding zou zijn. Uit de Authorization blijkt in ieder geval niet dat hij recht had op enige bemiddelingsvergoeding. Daar komt bij dat hij zelf heeft aangevoerd dat het allerminst gebruikelijk is dat een makelaar zowel door de club als door de speler betaald wordt (voetnoot 6, pag. 11 MvG). Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat [appellant] niet voldoende heeft onderbouwd waarom de wanprestatie van [geïntimeerde] ertoe heeft geleid dat hij van SSK geen bemiddelingsvergoeding heeft ontvangen. Dat door hem schade is geleden op dit punt, is daarom niet komen vast te staan.
Voor zover [appellant] bedoeld heeft dat deze vergoeding onderdeel is van de 10%-vergoeding die hij met [geïntimeerde] is overeengekomen, verwijst het hof naar hetgeen hiervoor onder 3.12 e.v. is overwogen.
3.21
De slotsom is dat [appellant] in beginsel jegens [geïntimeerde] aanspraak kan maken op een schadevergoeding van (€ 6.500,--plus € 3.000,-- is) € 9.500,--.
3.22
Hoewel [geïntimeerde] om hem moverende redenen, heeft afgezien van het instellen van incidenteel appel, dient het hof – nu enkele van de grieven van [appellant] slagen – in het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep het door de rechtbank verworpen verweer van [geïntimeerde] dat hij wel degelijk aan artikel 1 van de Annulment heeft voldaan te behandelen.
3.23
In artikel 1 van de Annulment is bepaald dat [geïntimeerde] alleen uit zijn verplichtingen van de Authorization is bevrijd, indien hij voor 31 maart 2016 een bedrag van € 15.000,-- aan [appellant] heeft betaald. [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat aan deze voorwaarde is voldaan.
3.24
Met de rechtbank stelt het hof vast dat in de tekst van de Annulment geen enkel voorbehoud is gemaakt ten aanzien van het moment van betaling. Dit betekent naar het oordeel van het hof dat 31 maart 2016, dan ook is te verstaan als 31 maart 2016. De omstandigheid dat bij de bepaling van deze datum rekening is gehouden met de betalingen die [geïntimeerde] verwachtte te ontvangen van SSK, maakt niet dat hij er ook op mocht vertrouwen dat de datum geen harde datum zou zijn indien SSK niet (tijdig) zou betalen.
3.25
Beoordeeld moet dus worden of [geïntimeerde] erin is geslaagd te bewijzen dat hij voor 31 maart 2016, een bedrag van € 15.000,-- aan [appellant] heeft betaald. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat – op basis van het bewijs wat er tot dusverre ligt – dit niet het geval is.
3.26
[geïntimeerde] heeft aangeboden aanvullend zichzelf en [A] als getuige te doen horen. Het hof zal [geïntimeerde] hiertoe in de gelegenheid stellen.
3.27
Indien [geïntimeerde] alsnog in het in rov. 3.24 bedoelde bewijs slaagt, staat dit aan toewijzing van de vorderingen tot schadevergoeding van [appellant] zoals genoemd in rov. 3.21 in de weg. Dat zal in dat geval met zich brengen dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
3.28
Ieder verdere beslissing zal worden aangehouden.

Beslissing

Het hof:
- laat [geïntimeerde] toe zichzelf en [A] als getuige te doen met het oog op het leveren van het in rov. 3.25 bedoelde bewijs;
- bepaalt dat, indien [geïntimeerde] genoemde getuigen wil doen horen, het getuigenverhoor zal worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. M.J. van der Ven, op donderdag 9 april 2020 om 9:30 uur;
- bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuige in de maanden april tot en met juni van 2020, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, R.S. van Coevorden en B.J. Lenselink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 februari 2020 in aanwezigheid van de griffier.