In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een politieagent tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag over de belastingheffing van een schadevergoeding die hij heeft ontvangen voor verlies aan arbeidskracht. De belanghebbende, een politieagent, heeft in de periode van januari 2003 tot maart 2011 ernstige beroepsincidenten meegemaakt, wat heeft geleid tot een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De korpsbeheerder heeft deze PTSS erkend als beroepsziekte en de agent heeft een netto schadevergoeding van € 315.363 ontvangen. De werkgever heeft daarnaast een bruto bedrag van € 710.277 uitgekeerd, waarover loonheffing is ingehouden. De Inspecteur van de Belastingdienst heeft het bedrag van € 394.914, dat als loonheffing is ingehouden, als belastbaar loon aangemerkt.
De Rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de schadevergoeding voor het verlies aan arbeidskracht niet als loon moet worden aangemerkt, maar dat het bedrag van € 394.914 wel tot het loon behoort. In hoger beroep heeft de belanghebbende betoogd dat het gehele bedrag onbelast moet blijven. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de vergoeding van € 315.363 niet tot het loon behoort, maar dat het resterende bedrag van € 394.914 wel als loon moet worden aangemerkt, omdat dit bedrag niet is verstrekt ter compensatie van het verlies aan arbeidskracht, maar om de belasting te voldoen over de ontvangen schadevergoeding.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de Inspecteur de aanslag op het juiste bedrag heeft vastgesteld. De belanghebbende heeft geen recht op een hogere schadevergoeding, en het hoger beroep is ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 maart 2021.