Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
- het arrest van 26 mei 2020 (hierna: het tussenarrest) en de daarin vermelde stukken
- de producties 4-7 van De Raad Beheer
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 2 oktober 2020 en de daarin genoemde/daaraan gehechte bijlagen
- de memorie na getuigenverhoor van De Raad Beheer, met producties 8-13
- de memorie na getuigenverhoor van de curator, met producties 2-4
- de antwoordmemorie van De Raad Beheer, met producties 14-22
- de antwoordmemorie van de curator.
2.De verdere beoordeling
- stukken waaruit blijkt dat de pandaktes die op 28 oktober 2016 zijn geregistreerd, op naam van De Raad Beheer ter registratie waren aangeboden
- een grootboekkaart (rc De Raad Beheer-Bowlingcentrum) waaruit blijkt van betalingen door De Raad Beheer aan Bowlingcentrum ook na 28 oktober 2016
- correspondentie en een aangifte met betrekking tot de door De Raad Beheer gestelde fraude door [waarnemer voor opvolgend bestuurder Bowling Centrum]
- administratieve stukken ten bewijze van betalingen door Bowlingcentrum na 28 oktober 2016
NJ2010/273 (ABN AMRO/Van Dooren q.q. III)). De verklaring van [bestuurder van appellante] dat hij pas na ontdekking van de verduistering door [waarnemer voor opvolgend bestuurder Bowling Centrum] (in januari 2017) tot kredietopzegging heeft besloten, draagt niet bij aan ontzenuwing van de in het tussenarrest uitgesproken voorlopige vaststelling dat hij op 28 oktober 2016 reeds het faillissement van Bowlingcentrum moest verwachten.
NJ1988/104 (Loeffen q.q./Mees en Hope)), zoals De Raad Beheer terecht ook onderkent.
NJ2005/457 (ABN AMRO/Van Dooren q.q. II) (rov. 3.6). De Raad Beheer voert in elk geval niet aan dat haar betalingen na 28 oktober 2016 zijn gebruikt voor betalingen door Bowlingcentrum aan (hoogst)preferente schuldeisers of anderszins schuldeisers die bij gebreke daarvan, in het faillissement van Bowlingcentrum zouden zijn opgekomen en in zoverre betaald zouden hebben gekregen.
3.De beslissing
- verklaart voor recht dat de kredietovereenkomsten en de pandaktes, geregistreerd op 28 oktober 2016, 26 januari 2017 en 31 januari 2017 rechtsgeldig door de curator zijn vernietigd;
- bekrachtigt het vonnis (5.2-5) voor het overige;
- veroordeelt De Raad Beheer in de kosten van het hoger beroep, tot op heden begroot op € 5.337;
- verklaart dit arrest tot zover bij voorraad uitvoerbaar;
- wijst het meer of anders gevorderde af.