Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
1.[B.V. 1] ,
[B.V. 2] ,
[B.V. 3] ,
[B.V. 4] ,
[B.V. 5] ¸
1.Het verloop van het geding
2.Inleiding
- i) Partijen maken onderdeel uit van de PP-groep. In de PP-groep wordt een onderneming gedreven die actief is in de visserij en visverwerking. Het bedrijf bestaat uit verschillende werkmaatschappijen. De aandelen in deze werkmaatschappijen worden gehouden door PP [Holding] B.V. (hierna: de Holding). De aandelen in de Holding worden gehouden door de Stichting Administratiekantoor van aandelen in PP [Holding] (hierna: de STAK).
- ii) De STAK heeft certificaten uitgegeven. Deze certificaten zijn verdeeld over vier staken, waarbij iedere staak in bezit is van 25% van het totale aantal uitgegeven certificaten. Er zijn J-certificaten en A-certificaten, die worden gehouden door beheersmaatschappijen van de [familie I] . En er zijn N-certificaten en D-certificaten, die worden gehouden door beheersmaatschappijen van de [familie II] . Het geschil speelt zich af tussen de staak van de familie van [X] (de D-staak) en de staak van de familie van [Y] (de N-staak).
- iii) De D-certificaten worden door BDP c.s. gehouden.
- iv) De N-certificaten werden gehouden door MNB. [Y] was tot 19 mei 2015 enig bestuurder van MNB. In de periode 20 mei 2015 tot 15 juni 2016 waren twee van zijn kinderen ( [zoon 1 van Y ] en [dochter 1 van Y ] ) gezamenlijk bestuurders. Sinds 15 juni 2016 is [Y] weer enig bestuurder van MNB. Op de N-certificaten rustte een pandrecht ten behoeve van [B.V. 6] tot zekerheid van terugbetaling van een aan MNB geleend bedrag van € 10.750.734,-.
- v) De aandelen in MNB worden gehouden door (de beheersmaatschappijen van) de vier kinderen van [Y] : [zoon 2 van Y ] (hierna: [zoon 2 van Y ] ), [dochter 2 van Y ] (hierna: [dochter 2 van Y ] ), [zoon 1 van Y ] (hierna: [zoon 1 van Y ] ) en [dochter 1 van Y ] (hierna: [dochter 1 van Y ] ).
- vi) Bij brief van 10 oktober 2014 heeft [dochter 1 van Y ] aan [X] gevraagd of de staak van [X] interesse heeft in de 25% certificaten van aandelen in de PP [Holding] van MNB. En zo ja, welk bedrag [X] daarvoor wilde betalen. [dochter 1 van Y ] schrijft:
- xii) Bij brief van 10 maart 2015 heeft de notaris aan [Y] de verklaring van alle betrokken certificaathouders toegestuurd, waarin zij instemmen met de voorgenomen transactie. Bij e-mail van 16 maart 2015 heeft [X] aan [dochter 1 van Y ] laten weten dat [Y] contact heeft gehad met de notaris en dat hij heeft aangegeven een andere notaris te willen aanwijzen.
- xiii) Bij e-mail van 16 april 2015 heeft [dochter 1 van Y ] een conceptovereenkomst aan [X] gestuurd. De overeenkomst houdt in dat MNB aan BDP c.s. verkoopt 1.600.000 certificaten van aandelen N in het kapitaal van PP [Holding] B.V., zoals verwoord in de e-mails van 23 en 28 december 2014. Verder bevat de conceptovereenkomst de bepaling dat door MNB geen enkele garantie of verklaring wordt verstrekt aangaande de N-certificaten.
- xiv) Vervolgens heeft de notaris bij e-mail van 28 april 2015 aan [dochter 1 van Y ] een aantal wijzigingen in de koopovereenkomst voorgesteld. Een van die wijzigingsvoorstellen betrof het opnemen van de volgende bepaling in de overeenkomst:
(Zoals door ons gemeld in voorgaande email en zoals gedocumenteerd in het certificaathoudersregister van PP [Holding] B.V. rust er nog steeds pandrecht op de certificaten. Wilt u dit pandrechtdocument aan ons opsturen, want wij kennen dit document niet).Mocht het pandrecht of beslag onoverkomelijke problemen opleveren voor verkopers dan wordt het contract ontbonden.”
- xvi) Bij e-mail van 6 mei 2015 heeft [X] de pandakte aan [dochter 1 van Y ] toegestuurd, met de mededeling dat dit pandrecht er moet worden afgehaald.
- xvii) Bij e-mail van 18 mei 2015 heeft [dochter 1 van Y ] de koopovereenkomst aan [X] toegestuurd. In deze e-mail schrijft [dochter 1 van Y ] :
- xviii) Op 19 mei 2015 heeft [X] aan [dochter 1 van Y ] gemaild dat BDP c.s. de overeenkomst de volgende ochtend zouden ondertekenen en dat de notaris diezelfde dag om 10.30 uur tijd had gereserveerd voor [dochter 1 van Y ] en [zoon 1 van Y ] . Op 20 mei 2015 zijn [dochter 1 van Y ] en [zoon 1 van Y ] verschenen op het kantoor van de notaris; BDP c.s. hadden de overeenkomst toen al ondertekend. [dochter 1 van Y ] en [zoon 1 van Y ] , die op dat moment bestuurders van MNB waren, hebben echter geweigerd de koopovereenkomst te ondertekenen.
- xix) Bij beschikking van 31 maart 2016 heeft de rechtbank Den Haag op verzoek van BDP c.s. een voorlopig getuigenverhoor bevolen ter beantwoording van de vraag of het bij het sluiten van de koopovereenkomst met betrekking tot de certificaten de bedoeling van partijen is geweest dat die certificaten door MNB zonder pandrecht verkocht en geleverd moeten worden. In het voorlopig getuigenverhoor zijn onder anderen [dochter 1 van Y ] , [Y] en [zoon 1 van Y ] als getuigen gehoord.
- xx) BDP c.s. hebben vervolgens bij dagvaarding 2 september 2016 in kort geding gevorderd dat MNB de certificaten, vrij van rechten van pand, vruchtgebruik, beslag of enige andere beperking en bezwaring, alsnog overdraagt. Bij vonnissen van 19 oktober 2016 en 6 december 2016 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag MNB veroordeeld om mee te werken aan de overdracht van de N-certificaten aan BDP c.s. tegen betaling van € 122.500.000,- door BDP c.s. aan MNB. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de certificaten vrij dienen te zijn van bijzondere lasten en beperkingen, waaronder beslag, pandrechten en vruchtgebruik. Verder heeft de voorzieningenrechter bepaald dat indien MNB in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, het vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring(en) van MNB die nodig is/zijn voor de eigendomsoverdracht.
- xxi) Bij verzoekschrift van 10 oktober 2016 heeft MNB de Ondernemingskamer van het hof Amsterdam onder meer verzocht om deskundigen te benoemen naar het beleid en de gang van zaken binnen de Holding. Meer in het bijzonder en voor zover hier van belang was MNB van mening dat de Holding zand in de ogen van de niet financieel onderlegde certificaathouders had gestrooid, door de waarde van de visquota niet in de financiële jaarstukken van de Holding op te nemen. Bij beschikking van 28 februari 2017 heeft de Ondernemingskamer het verzoek afgewezen omdat voldoende onderbouwing en concretisering van de stellingen ontbrak. Dat de Holding de door MNB gewenste informatie om de waarde van de onderneming te kunnen bepalen, niet heeft verstrekt, was geen grond om te twijfelen aan het beleid en de gang van zaken van de Holding omdat de Holding niet gehouden is dergelijke informatie te verstrekken.
- xxii) Omdat de certificaten op grond van de hiervoor onder (xx) vermelde vonnissen onbezwaard geleverd dienden te worden en MNB geen informatie wilde verstrekken over het pandrecht dat op de certificaten rustte, zijn BDP c.s. een kort geding gestart. Bij kortgedingvonnis van 1 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag de Beheersmaatschappij [B.V. 6] (de pandhouder) veroordeeld om binnen een week na betekening van het vonnis een verklaring af te leggen over het al dan niet vervallen zijn van het pandrecht. Verder heeft de voorzieningenrechter bepaald dat als niet aan deze veroordeling zou worden voldaan, BDP c.s. gerechtigd zijn een bedrag van € 20.000.000,- van de koopsom onder zich te houden, totdat duidelijkheid over het pandrecht is verstrekt. Verder heeft de voorzieningenrechter de notaris gelast om binnen drie weken na betekening van het vonnis een akte van levering te passeren.
- xxiii) Op 10 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter aan BDP c.s. verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag op de koopsom.
- xxiv) Bij notariële akte van levering van 13 maart 2017 zijn de certificaten aan BDP c.s. overgedragen. Omdat Beheersmaatschappij [B.V. 6] geen verklaring had afgelegd, waren BDP c.s. gerechtigd een bedrag van 20 miljoen euro van de koopsom onder zich te houden.
- een verklaring voor recht dat er geen koopovereenkomst tot stand is gekomen, althans dat de koopovereenkomst van rechtswege is ontbonden, althans dat de koopovereenkomst is ontbonden, althans te bepalen dat deze overeenkomst is vernietigd;
- veroordeling van BDP c.s. om op grond van art. 22 Rv aan MNB informatie te verstrekken over de visquota van de PP-groep;
- benoeming van deskundigen om offertes op te vragen ter zake van de visvangstrechten;
- terugbetaling al hetgeen MNB uit hoofde van de bestreden vonnissen aan BDP c.s. heeft voldaan.
3.Beoordeling
- [dochter 1 van Y ] heeft in haar e-mail van 10 oktober 2014 vermeld dat haar vader, [Y] (bestuurder van MNB) ervan op de hoogte is dat zij de certificaten te koop aanbiedt aan DNP c.s.
- [dochter 1 van Y ] schrijft in een e-mail van 21 juni 2015 aan [X] dat [zoon 1 van Y ] en zij sinds december 2014 een mandaat van MNB hadden om de certificaten te verkopen.
- [Y] was op de hoogte van het feit dat [dochter 1 van Y ] de certificaten te koop aanbood aan BDP c.s.
- [Y] was betrokken bij de uitwerking van de overeenkomst; dit blijkt uit het feit dat hij bij de notaris opmerkingen heeft gemaakt over het volgen van de juiste aanbiedingsprocedure.
- [X] was ervan op de hoogte dat [Y] met de notaris over de verkoop van de certificaten heeft gesproken.
- Er bestond geen overeenstemming over de verzekering van de notaris.
- De bankgarantie is niet tijdig verstrekt.
- Er bestond geen overeenstemming over de verkoop van de aandelen in Haringhandel- en visserijbelang B.V.
- De essentiële statutaire procedures zijn niet gevolgd.
- Uit het contractsvoorstel van 29 december 2014 blijkt dat er nog geen overeenkomst tot stand was gekomen.
- In het contractsvoorstel van 29 december 2014 wordt maar één koper ( [B.V. 1] , geïntimeerde sub 1) genoemd.
aangekochtequota dat deze op de balans als “intangible assets” moeten worden geactiveerd. MNB is van mening dat de Holding dat stelselmatig heeft nagelaten. Dit leidt zij af uit het feit dat in de jaarrekening van 2014 de “intangible assets” zijn afgenomen, terwijl de overname van Heiploeg juist tot een toename had moeten leiden vanwege de visquota waarover Heiploeg beschikte. De aangekochte visquota behoren volgens MNB ook niet (volledig) te worden afgeschreven, omdat het gaat om immateriële activa en er dus geen sprake is van technische veroudering.
4.Beslissing
- verwijst de zaak naar de rol van vier weken na heden voor het nemen van akte aan de zijde van MNB met het doel zoals vermeld in rechtsoverweging 3.37 van dit arrest;
- houdt iedere verdere beslissing aan.