Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 2 februari 2021
[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
Procesverloop
Vaststaande feiten
14.334
-500
-44.813”
€ 7.579
€ 11.841
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag met betrekking tot een naheffingsaanslag dividendbelasting die aan belanghebbende is opgelegd. De Inspecteur van de Belastingdienst had een naheffingsaanslag van € 20.113 opgelegd, gebaseerd op een vermeende uitdeling van winst door middel van een toename van de rekening-courantschuld van de directeur-grootaandeelhouder (dga) aan de vennootschap. De Rechtbank had de naheffingsaanslag verminderd tot € 12.172, maar de Inspecteur ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende, een vennootschap die zich bezighoudt met het beheren van vermogen, had de dga in de jaren voorafgaand aan de naheffingsaanslag een aanzienlijke lening verstrekt. De dga had in 2014 een toename van de rekening-courantschuld van € 113.979, wat door de Inspecteur werd aangemerkt als een uitdeling. De Rechtbank oordeelde dat de dga en zijn echtgenote zich ervan bewust waren dat een deel van deze schuld niet kon worden afgelost, en dat dit deel als een uitdeling moest worden aangemerkt.
In hoger beroep bevestigde het Hof de bevindingen van de Rechtbank, maar oordeelde dat de Inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de gehele toename van de rekening-courantschuld niet kon worden terugbetaald. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag van de Inspecteur terecht was opgelegd en dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigd moest worden. De uitspraak van het Hof bevestigde de eerdere beslissing van de Inspecteur, waarbij de naheffingsaanslag werd gehandhaafd.