Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 7 december 2021
[appellant],
SBM Schiedam B.V.,
Waar deze zaak over gaat
Het verloop van de procedure in hoger beroep
De feiten
Het verloop van de procedure bij de kantonrechter
De vordering van [appellant] en het verweer van SBM in hoger beroep
De beoordeling van het hoger beroep
spanningen door werk” (20 februari 2007) gevolgd door “
Gaat beter met longen. Wel algehele malaise”, (13 maart 2007), kan niet zondermeer als uitval wegens burn-out of door het werk veroorzaakte spanningsklachten worden aangemerkt, temeer nu [appellant] kort daarna hersteld was en weer aan het werk is gegaan. In zijn e-mail van 15 maart 2017 (zie 3.7 hierboven) schrijft [appellant] dat het met de psoriasis niet goed gaat, dat de infecties de afgelopen weken heviger zijn geworden en dit volgens de huisarts zijn fysieke gesteldheid beïnvloedt (omdat de ontstekingen extra energie vergen). Dat [appellant] schrijft dat hij zelf het gevoel heeft dat hij tegen een burn-out aanzat, acht het hof bij gebreke van een verklaring van een (huis)arts een onvoldoende objectieve vaststelling om een causaal verband tussen de diverse (hier veelal lichamelijke) klachten en de werkomstandigheden aan te kunnen nemen. Als reactie op de e-mail van 15 maart 2017 laat SBM overigens weten dat een gulden middenweg gevonden moet worden voor een gezonde werk/leef-balans en dat een ‘goede en frisse vorm’ belangrijker is dan snelheid. Na 2 april 2007 is [appellant] hersteld en is hij weer aan het werk gegaan.
4 weken geleden hoesten/keelpijn. Heeft rust gehouden. Surmenage met reizen buitenland”. Hieruit blijkt niet zondermeer dat er sprake is van werkgerelateerde burn-out of spanningsklachten en evenmin dat de lichamelijke klachten door het werk veroorzaakt zijn. De bedrijfsarts vermeldt in de opgestelde probleemanalyse en advies van 29 april 2008 dat er beperkingen zijn in energie, concentratie, onthouden, verdelen van de aandacht en omgaan met stress. De prognose op termijn wordt door de bedrijfsarts goed geacht en gelet op de
minder gejaagd” en is hij rond 16 maart 2012 weer vrijwel volledig aan het werk. Bij de uitval in de periode 27 augustus 2012 – 1 oktober 2012 is er geen vermelding van depressieve klachten, wel van fysieke klachten zoals psoriasis, pijnklachten in de nek en Herpes Zoster (gordelroos).
burn out? Loopt vast op zijn werk. Laatste jaren grote reorganisatie van hogere management, velen ontslagen. Meer prestatiegericht werken. Is zelf hoofd van een afdeling. Overvraagd, steeds klussen tussendoor. In verleden burnout gehad, merkt dezelfde symptomen, slaapt slecht, wordt dan vroeg wakker en slaapt niet In. concentratiestn. continue arousal gevoel. heeft zich ziek gemeld. Jaren psychotherapie gehad, omschrijft zichzelf als iemand met autistiforme trekjes, die gebaat is bij structuur. Angstig en vermijdend van karakter”. De huisarts vermeldt op de patiëntenkaart dat er sprake is van een recidiverende depressie. [appellant] gaat vervolgens – in overleg met de bedrijfsarts - weer aan het werk gaat en gaat het gesprek aan over een andere functie die hij ook gaat vervullen en waar hij zich op verheugt. De vraag van [appellant] of er sprake is van een burn-out (“
burnout?”), wordt hier niet bevestigend beantwoord door de huisarts of medisch specialist en ook anderszins blijkt niet dat de depressie door het werk is veroorzaakt. Met ingang van 1 juli 2014 is [appellant] op eigen verzoek wederom de functie van Gas Consultant gaan uitoefenen en begin december 2014 is [appellant] weer hersteld.
ervaart veel boosheid, slaapt slecht, ligt veel wakker te peinzen, mogelijk heeft de boosheid te maken met het vooruitzicht weer te moeten werken, maar de boosheid is niet gericht tegen het bedrijf, het is breder, kan het niet goed omschrijven” (1 december 2015), duidt daar onvoldoende op. De huisarts vermeldt geen burn-out maar wel een recidiverende depressie, kennelijk gebaseerd op de diagnose van klinisch psycholoog J.E. Mayenburg (9 november 2015).
begin 2008en de klachten van [appellant]
na zijn uitval in 2015, heeft [appellant] ook in hoger beroep niet verder onderbouwd.
signalenheeft gegeven waaruit blijkt dat de werkdruk hem te veel werd. Zeker in combinatie met de vele overuren die hij moest maken, boven de maxima van de Arbeidstijdenwet en de Richtlijn, en zijn veelvuldig uitvallen vanaf 2007 wegens burn-out, was het voor SBM kenbaar dat zij in het kader van haar zorgplicht maatregelen moest treffen, aldus [appellant]. Het hof overweegt dat uit het functioneringsverslag van 2004 - dat [appellant] in dit verband aanhaalt -, blijkt dat het vele reizen en de impact daarvan op het privéleven van [appellant] aan de orde is gesteld. Niet is gebleken dat [appellant] SBM toen kenbaar heeft gemaakt dat hem dit te veel werd en SBM dit heeft genegeerd. In 2007 is [appellant] uitgevallen en heeft de bedrijfsarts na telefonisch contact met [appellant] aan SBM geschreven dat [appellant] met lichamelijke klachten was uitgevallen (prod. 1 conclusie van antwoord). In zijn e-mail van 15 maart 2007 heeft [appellant] aangegeven dat hij wilde praten over de balans tussen werk en privé, gelet op het vele reizen in verschillende tijdzones. Daarop heeft zijn leidinggevende gereageerd: “
Uiteraard moeten we een gulden middenweg zien te vinden voor een gezonde werk/leef balans” en “
Ik hoop inderdaad ook je snel weer spoedig te zien waarbij een goede and frisse vorm belangrijker is dan de snelheid”. Feit is dat [appellant] nadien beduidend minder overuren en nog maar weinig reizen heeft gemaakt en SBM hiermee aan zijn wens om minder te werken en minder (ver) te vliegen tegemoet is gekomen. Indien dat niet voldoende was, had het op de weg van [appellant] gelegen om dit aan SBM kenbaar te maken.
Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter Rotterdam van 3 april 2020;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van SBM tot op heden begroot op € 760,- aan verschotten en € 2.228,- aan salaris advocaat en op € 163,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 85,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen tot aan de dag der algehele voldoening;
- wijs af het meer of anders gevorderde.