Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellant] ,
1.[geïntimeerde 1] ,
1.Het verloop van het geding
- het dossier van de procedure bij de rechtbank Den Haag, eindigend met het eindvonnis van 6 november 2019;
- de appeldagvaarding van 3 februari 2020;
- de memorie van grieven (tevens akte houdende vermeerdering van eis) van 12 mei 2020, met bijlagen;
- de memorie van antwoord van 23 juni 2020, met bijlagen;
- de akte van [appellant] c.s. van 18 augustus 2020;
- de antwoordakte van [geïntimeerde 1] c.s. van 15 september 2020.
2.De zaak in het kort
3.De vaststaande feiten
4.De procedure bij de rechtbank
5.Vordering in hoger beroep en de klachten tegen het vonnis
grieven (klachten) 1 tot en met 6voert [appellant] c.s. samengevat het volgende aan. [appellant] c.s. stelt dat [Betrokkene 1] en [geïntimeerde 1] c.s. nooit bezitter van strook 3 zijn geworden. Volgens [appellant] c.s. heeft [Betrokkene 1] in de jaren ’70 toestemming gekregen van de Kerk voor het gebruik van de strook grond, zodat [Betrokkene 1] houder (bruiklener) was van de strook. [Betrokkene 1] kan daarom nooit bezitter zijn geworden van de strook (interversieverbod van artikel 3:111 BW). Nu [geïntimeerde 1] c.s. het gebruik van de strook ongewijzigd heeft voortgezet, geldt dat ook voor hem, nu er geen wezenlijk en uiterlijk waarneembare wijzigingen in het gebruik hebben plaatsgevonden en geen sprake is geweest van tegenspraak van het recht van de Kerk. De instandhouding door [geïntimeerde 1] c.s. van een met toestemming van de Kerk door [Betrokkene 1] geplaatste haag kan volgens [appellant] c.s. niet als een bezitshandeling van [geïntimeerde 1] c.s. worden gezien. Omdat [geïntimeerde 1] c.s. in 2004 toestemming heeft gevraagd van de Kerk om een schuurtje op strook 3 te mogen plaatsen, kan ook die plaatsing niet als een bezitsdaad worden aangemerkt, en als die toestemming al zou hebben ontbroken, dan heeft [geïntimeerde 1] c.s. alleen de ondergrond van dat schuurtje in bezit genomen. Bovendien betwist [appellant] c.s. dat er reeds decennia lang sprake is geweest van een ondoordringbare haag waardoor sprake zou zijn geweest van een exclusief gebruik door [geïntimeerde 1] c.s. van strook 3. [appellant] c.s. voert daartoe aan dat niet vaststaat (i) dat de beukenhaag op dezelfde plek staat als waar eerder de coniferenhaag heeft gestaan, (ii) dat de beukenhaag er al tien jaar stond toen [geïntimeerde 1] c.s. zijn perceel in 2002 kocht en (iii) dat deze beukenhaag de grond afsloot voor de Kerk. [appellant] c.s. stelt verder dat [geïntimeerde 1] c.s. in elk geval niet als bezitter te goeder trouw kan worden beschouwd.
Klacht 7heeft betrekking op de formulering van de vorderingen van [geïntimeerde 1] c.s. Met
klacht 8voert [appellant] c.s. aan dat [geïntimeerde 1] geen belang heeft bij een verklaring voor recht ten aanzien van strook 2, omdat daarover geen discussie bestaat.
Klacht 9houdt in dat de vordering in reconventie van [appellant] c.s. ten onrechte is afgewezen.
Klacht 10, tot slot, is gericht tegen de proceskostenveroordeling.
“door verjaring”voorkomen, begrijpt het hof dat [geïntimeerde 1] c.s. dit primaire standpunt niet verlaten heeft en dus ook beoordeeld wenst te zien.
gebruikdoor [Betrokkene 1] c.s. van strook 3, zodat van bezitsoverdracht/verschaffing geeft sprake is geweest. Dat klemt te meer nu de wijziging van de erfgrens met de andere buren, dus tussen percelen nrs. 7 en 9, wel is aangetekend op de veldwerktekening uit 1977 (grens kaarsrecht naar achteren, met vermelding coniferenhaag). Daar komt bij dat het in gebruik geven door de Kerk indertijd kennelijk ook gebruikelijk was: uit het dossier blijkt dat de Kerk de tuin van de pastorie had onderverdeeld in moestuintjes, die verschillende kerkgangers mochten gebruiken. De getuigenverklaringen passen tot slot ook bij een ingebruikneming door [Betrokkene 1] van strook 3 met toestemming van de Kerk.
- verklaart voor recht dat [appellant] c.s. door verjaring eigenaar is geworden van strook 1;
- verklaart voor recht dat [geïntimeerde 1] c.s. door verjaring eigenaar is geworden van strook 2;