ECLI:NL:GHDHA:2021:1672
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot pensioen in eigen beheer
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De belanghebbende, die samen met zijn broer 50% van de aandelen in M B.V. houdt, heeft een pensioenaanspraak die is afgekocht. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 237.535 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.041. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
De kern van het geschil betreft de vraag of het deel van het pensioen dat door Pensioen B.V. schuldig is gebleven, terecht tot het belastbaar inkomen is gerekend. De belanghebbende stelt dat dit niet-genoten pensioen als negatief loon moet worden aangemerkt, terwijl de inspecteur dit standpunt betwist. Het Hof oordeelt dat de aanslag niet te hoog is opgelegd en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof stelt vast dat de vordering van belanghebbende op Pensioen B.V. als een informele kapitaalstorting moet worden aangemerkt, en niet als een terbeschikkingstelling van een vermogensbestanddeel. Dit heeft gevolgen voor de belastingheffing en de verkrijgingsprijs van de aandelen in Pensioen B.V.
De uitspraak van het Hof bevestigt dat de belastingheffing correct is toegepast en dat er geen grond is voor het verlagen van de aanslag. De proceskosten worden niet vergoed, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.