ECLI:NL:GHDHA:2021:1671
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot pensioen in eigen beheer
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De belanghebbende, die samen met zijn broer 50% van de aandelen in M B.V. bezit, heeft een pensioenaanspraak die is afgekocht. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 231.423 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 23.062. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
De kern van het geschil betreft de vraag of het niet ontvangen pensioen, dat door Pensioen B.V. schuldig is gebleven, terecht tot het belastbaar inkomen is gerekend. De Rechtbank oordeelde dat de volledige aanspraak op het moment van afkoop op 31 december 2017 is genoten, ondanks het feit dat Pensioen B.V. een deel van het netto-pensioen niet heeft kunnen uitbetalen. De belanghebbende stelt dat dit deel als negatief loon moet worden aangemerkt, maar het Hof volgt deze redenering niet. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en oordeelt dat de aanslag niet te hoog is opgelegd.
De uitspraak van het Hof benadrukt de toepassing van de relevante artikelen uit de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964, waarbij het Hof concludeert dat de vordering van belanghebbende op Pensioen B.V. als een informele kapitaalstorting moet worden beschouwd en niet als een terbeschikkingstelling van een vermogensbestanddeel. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard, en de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.