Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
FIRST ALLIANCE TRUST N.V.,
J.V.V. HOLDING B.V.
ANDOSA INVESTMENTS B.V.,
BELTERGEM B.V.,
[ appellant 5] ,
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
- het procesdossier van de eerste aanleg, eindigend met het eindvonnis van de rechtbank Den Haag van 30 mei 2018 (hierna: het vonnis);
- de dagvaarding in hoger beroep van FAT c.s. van 30 augustus 2018;
- de akte houdende wijziging van eis van FAT c.s. van 25 september 2018;
- de memorie van grieven van FAT c.s. van 15 januari 2019, met producties;
- de memorie van antwoord van de Staat van 7 mei 2019;
- de akte van FAT c.s. van 12 januari 2021 houdende overleggen producties (79 tot en met 85) voor schriftelijk pleidooi;
- de schriftelijke pleitnota’s (inclusief re- en dupliek) van beide partijen.
2.Waar de zaak over gaat
3.De feiten
“het proces-verbaal bevinding uitlevering ex art. 126nd WvSv FAT”van de Nationale Recherche van 20 februari 2006 (hierna: het proces-verbaal bevinding uitlevering) staat hierover voor zover relevant het volgende opgenomen:
“Proces-verbaal verdenking heling/witwassen Trustkantoor"(hierna te noemen: pv van verdenking) van 14 december 2006 is door de Nationale Recherche onder meer opgenomen:
- FAT en/of haar bestuurders cliënt [X] opzettelijk behulpzaam is geweest om de herkomst van bepaalde gelden te verbergen en te verhullen door de overboekingen via de bankrekeningen van het Trustkantoor te Curaçao en Amsterdam te geleiden en vervolgens via de tussenrekeningen van [… 4] Effektenbank en de Kasbank te geleiden, zonder dat er sprake is van effectenrekeningen;
- FAT en/of haar bestuurders de identiteit van de rechthebbende ( [X] ) verhult. In dit verband wordt ook verwezen naar de weigering van FAT om in eerste instantie gevolg te geven aan de uitvoering van een door de officier van justitie gegeven vordering verstrekking gegevens (krachtens artikel 126nd WvS). Ondanks een latere uitlevering zijn de identificerende gegevens van de cliënt en verklaringen omtrent de herkomst van de gelden nimmer aan politie/justitie uitgeleverd;
- FAT en/of haar bestuurders [X] behulpzaam is geweest bij het meedenken en uitvoeren van telkens weer gewijzigde structuren waarbij buitenlandse trustkantoren en buitenlandse rechtspersonen ten tonele zijn gevoerd;
- FAT en/of haar bestuurders gelden hebben overgeboekt naar bankrekeningen van buitenlandse vennootschappen waarvan bij nader onderzoek er minimaal één al een jaar daarvoor door de Engelse autoriteiten ontbonden bleek te zijn;
- FAT en/of haar bestuurders via de diverse bankrekeningen binnen de opgezette structuur gelden hebben ontvangen en overgeboekt vanuit/naar Zwitserland, zonder dat bekend is wie/wat de UBO en de herkomst is/zijn van deze gelden (borgstelling);
- FAT en/of haar bestuurders cliënt [X] behulpzaam zijn geweest door mee te werken aan het veranderen van opgezette structuren door het accepteren van plotseling bekend geworden oude privé-schulden van cliënt [X] aan een of meer vennootschappen en deze ten laste te (laten) brengen van een of meer vennootschappen in de opgezette Nederlandse structuur;
- FAT en/of haar bestuurders cliënt [X] behulpzaam zijn geweest door mee te werken c.q. niet te weigeren aan het terugdraaien van jaren daarvoor gemaakte overeenkomsten van aankoop aandelen SOM;
- FAT bij monde van bestuurder [B] liet weten zich te beroepen op het verschoningsrecht, gelet op de vertrouwensrelatie met cliënt en ook het economische belang van het trustkantoor boven Nederlandse wet- en regelgeving te stellen;
- FAT en/of haar bestuurders en/of medewerkers derden (oud-bestuurders) heeft benaderd met de mededeling om geen informatie aan politiefunctionarissen te verschaffen en niet mee te werken aan een getuigenverhoor;
- FAT daarbij de hulp van een strafrechtadvocaat aan deze derden heeft aangeboden; en
- FAT heeft vanaf de dag van uitreiking van de vordering verstrekking gegevens, de hulp ingeroepen van bekende strafrechtadvocaten, welke door middel van het indienen van bezwaarschriften de uitvoering van het onderzoek ernstig hebben vertraagd.
- Toestemming te verlenen tot aanhouding buiten heterdaad ter zake heling en witwassen van de verdachten 2 tot en met 6;
- Doorzoeking ter inbeslagneming uit te voeren in de kantoorruimte van FAT, Claude Debussylaan 44, 1082 MD Amsterdam, waarbij gezocht moet worden naar alle nog aanwezige informatie(dragers) betrekking hebbende op het dossier [Bank I] / [X] , de identificerende gegevens, over de herkomst van de gelden, bewijzen van verzenden van de dossiers via een koeriersdienst (verklaring [B] ), e-mail verkeer, agenda 's en overige van belang zijnde stukken/goederen.
- Bij de rechter-commissaris te [plaats 1] en [plaats 2] te vorderen dat een
4.Het geding in eerste aanleg
5.De vorderingen in hoger beroep
6.De beoordeling van het hoger beroep
“enig misdrijf”is in dit verband voldoende (zie de artikelen 416, 417bis en 420bis van het Wetboek van Strafrecht). Het hoeft niet noodzakelijkerwijs een vermoeden te zijn dat de gelden afkomstig zijn van het gronddelict dat aan het strafrechtelijk onderzoek in Turkije ten grondslag lag en tot het rechtshulpverzoek heeft geleid.
ultimate benificial owner). FAT c.s. heeft dat betwist en stelt dat het proces-verbaal van 14 december 2006 veel fouten, omissies, gissingen en misleidende informatie bevat. Het belangrijkste terugkerende argument dat FAT c.s. hiervoor aanvoert is de hierboven al verworpen stelling dat van een gronddelict in Turkije geen sprake is geweest. Daarnaast gaat FAT c.s. nog in op de afzonderlijke, in het pv van verdenking vermelde elementen (“bullets, zie alinea 3.12 hiervoor) van de verdenking. De Staat heeft daar op zijn beurt weer op gereageerd. De vraag die aan het hof voorligt is echter niet of daadwerkelijk sprake is geweest van heling en/of witwassen, maar of ten tijde van de doorzoeking in februari 2007 sprake was van een redelijk vermoeden dat FAT zich schuldig had gemaakt aan heling en/of witwassen. Het is aan FAT c.s. om te onderbouwen (en zo nodig te bewijzen) dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Naar het oordeel van het hof is FAT c.s. daarin niet geslaagd. Het hof hoeft niet op alle elementen uit het pv van verdenking en de daarop door FAT c.s. geleverde kritiek in te gaan. In ieder geval konden de hierna volgende, in het pv van verdenking gerelateerde elementen, in onderling verband beschouwd, tot het oordeel leiden dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan – kort gezegd – witwassen en heling. Daarbij is in de eerste plaats van belang de verklaring van oud-bestuurder [bestuurder 2] (alinea 3.7 hiervoor), die naar aanleiding van de betalingen waarin achter de eerste ‘bullet’ in het pv van verdenking wordt gerefereerd, heeft gezegd.:
“Het is zeer ongebruikelijk dat een Trustkantoor op deze wijze rechtstreeks geld boekt op de rekening van een cliënt. (…) De boekingen van de Kas Associatie in juli 2001 bevreemden mij erg. Ik snap dit niet."). De stelling van FAT c.s. dat voor deze boekingen een normale verklaring bestaat maakt dit niet anders, omdat niet blijkt dat die verklaring ten tijde van de doorzoeking voor het OM al duidelijk had moeten zijn; uit hetgeen [bestuurder 2] heeft verklaard blijkt dat dit in ieder geval ook voor een in de trustwereld ingevoerde persoon niet meteen duidelijk was. Verder is van belang de aanvankelijke reactie van FAT op de vordering tot uitlevering, te weten de mededeling dat zij niet meer over alle dossiers beschikte. Deze reactie heeft, in combinatie met hetgeen de oud-bestuurders daarover hebben verklaard (zie alinea’s 3.6. en 3.7.:
“onbegrijpelijk”,
“tegen elke regel”,
“verbaasd”,
“ongebruikelijk”), bij het ontstaan van de verdenking een belangrijke rol kunnen spelen. Daarbij is tevens van belang dat FAT niet volledig aan de vordering tot uitlevering heeft voldaan. Gegevens aan de hand waarvan de cliënt [X] kon worden geïdentificeerd alsmede een verklaring omtrent de herkomst van de gelden zijn nooit uitgeleverd. FAT c.s. heeft nog een en ander opgemerkt over het onderscheid tussen compliance dossiers en cliëntdossiers, maar zoals de Staat terecht heeft opgemerkt zag de 126nd Sv-vordering op
alleopgeslagen en vastgelegde gegevens van
allein relatie tot [X] staande vennootschappen. Niet juist is dus dat FAT alle gevraagde gegevens heeft uitgeleverd. Uit de verklaringen van de oud-bestuurders kon worden afgeleid dat het zeer ongebruikelijk en tegen de regels was dat FAT niet meer over bepaalde dossiers zou beschikken. FAT c.s. heeft nog aangevoerd dat de oud-bestuurders vanwege een onduidelijke vraagstelling mogelijk niet hebben begrepen om wat voor soort dossiers het ging, maar dat acht het hof niet aannemelijk. Het is juist dat het niet goed bijhouden van administratie geen grond kan zijn voor een doorzoeking, maar FAT c.s. ziet eraan voorbij dat de wijze waarop FAT op de uitleveringsvordering reageerde wel degelijk een bijdrage kon leveren aan het ontstaan van een verdenking ter zake van heling/witwassen.
- Voorop staat dat de Staat terecht heeft aangevoerd dat er geen verplichting bestaat tot het doen van een ‘onderzoek à décharge’. Het Nederlandse recht kent een dergelijk onderzoek als zodanig niet. Het strafrechtelijk onderzoek moet zijn gericht op waarheidsvinding. Uiteraard moet relevante ontlastende informatie die bij dat onderzoek naar boven komt aan het dossier worden toegevoegd, maar zoals hiervoor is overwogen is niet gebleken dat informatie is achtergehouden die tot de conclusie zou hebben geleid dat FAT ten onrechte als verdachte werd aangemerkt.
- Ten overvloede overweegt het hof dat niet vaststaat dat het door FAT c.s. bedoelde onderzoek à décharge zou hebben geleid tot de conclusie dat geen sprake was van een redelijke verdenking jegens FAT. FAT c.s. verwijst in dit verband naar het sepot en de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 1 december 2006, maar hierboven is al overwogen dat daaruit niet de afwezigheid van een verdenking kan worden afgeleid. Verder staat niet vast dat [X] ontlastend zou hebben verklaard en wat het gewicht van die verklaring zou zijn geweest. Bovendien heeft het OM in 2008, dus lang ná de doorzoeking, ingestemd met een bezoek van [X] maar is dat bezoek volgens de Staat door [X] afgezegd.
nadergerechtelijk vooronderzoek tegen FAT op 15 mei 2018. In deze beschikking staat dat het onder ede horen van [X] geen grond is voor het toewijzen van een nader gerechtelijk vooronderzoek, omdat niet blijkt dat sprake is van een van de situaties van artikel 182 Sv en niet blijkt van de noodzaak tot uitbreiding van het onderzoek tot andere strafbare feiten dan wel de wens tot een nadere omschrijving van de feiten waarvoor als een gerechtelijk vooronderzoek is geopend. Zonder nadere toelichting is niet duidelijk waarom hieruit de onschuld van FAT blijkt. Deze toelichting ontbreekt. De conclusie is dat niet is voldaan aan het gebleken onschuld-criterium.
“niet kan zijn dat in situaties als deze niet tot vergoeding van de geleden schade kan worden gekomen”(schriftelijk pleidooi FAT c.s. sub 2.6., zie verder memorie van grieven 136), dan faalt dat betoog. Dit standpunt vindt geen steun in de wet of rechtspraak.