Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellant 1] ,
[appellant 2]
[appellante 3],
[appellant 4],
[appellante 5],
[appellant 6],
[appellante 7],
[appellant 8],
[appellante 9],
[appellant 10],
[appellante 11],
[appellant 12],
[appellante 13],
[appellant 14],
[appellante 15],
[appellant 16],
[appellant 17],
[appellante 18],
[appellant 19],
[appellante 20],
1.Het verloop van het geding
- de hoger beroep-dagvaarding van [appellant 1] c.s. van 26 juni 2020 (tegen uitsluitend [geïntimeerde] ; tot en met de cassatieprocedure procedeerde [appellant 1] c.s. ook nog tegen [betrokkene] X B.V. (hierna: [betrokkene] ), maar de zaak tegen [betrokkene] is na verwijzing niet doorgezet)
- de memorie van antwoord na verwijzing van [geïntimeerde] van 15 september 2020.
2.De zaak in het kort
3.De feiten
(...) garandeert de ondernemer rechtstreeks ingevolge deze voorwaarden de woning gedurende zes maanden na de datum van oplevering tegen daarin aan de dag getreden tekortkomingen (...)
Na de in het eerste lid van dit artikel genoemde periode is de ondernemer niet meer aansprakelijk voor tekortkomingen aan de woning,
Een gebrek is slechts als ernstig gebrek als bedoeld in lid 2 van dit artikel onder b aan te merken, indien het de hechtheid van de constructie of een wezenlijk onderdeel daarvan aantast of in gevaar brengt, hetzij de woning ongeschikt maakt voor zijn bestemming.
Een gebrek als bedoeld in lid 2 van dit artikel onder c is slechts dan als verborgen gebrek aan te merken, indien het door de verkrijger redelijkerwijs niet eerder dan het tijdstip van de ontdekking onderkend had kunnen worden.
De rechtsvordering uit hoofde van een verborgen gebrek is niet ontvankelijk, indien zij wordt ingesteld na verloop van vijf jaren na de in hel eerste lid van dit artikel genoemde periode (...)
4.Het geding tot en met verwijzing door de Hoge Raad
- i) er is sprake van een tekortkoming in de zin van artikel 18 lid 2 sub a AV en daarom is de vervaltermijn van artikel 18 lid 6 AV niet van toepassing;
- ii) er is sprake van een ernstig gebrek in de zin van artikel 18 lid 2 sub b jo. lid 3 AV, zodat de vervaltermijn van artikel 18 lid 6 AV om die reden niet van toepassing is;
- iii) ook als sprake is van een verborgen gebrek slaagt het beroep van [geïntimeerde] op het vervalbeding niet, en wel om de redenen die zijn weergegeven in de memorie van grieven onder 18;
- iv) bovendien is het vervalbeding onredelijk bezwarend en/of oneerlijk, en in elk geval is een beroep op het vervalbeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar;
- v) het beroep op het vervalbeding is ook in strijd met artikel 6 EVRM.
5.Verdere beoordeling na verwijzing
- de vraag of in het kader van het vervalbeding steeds een nieuwe termijn is gaan lopen (memorie van grieven onder 18b). Deze stelling is door het hof Amsterdam verworpen (onder 3.4.6.) en hiertegen is geen cassatieklacht gericht;
- de vraag of [appellant 1] c.s. een beroep kan doen op artikel 7:762 BW (de aansprakelijkheid van een aannemer voor hem bekende verborgen gebreken die hij heeft verzwegen kan niet worden uitgesloten of beperkt, noch kan zij aan kortere verjaringstermijn worden onderworpen dan die in artikel 7:761 BW). [appellant 1] c.s. heeft voor verwijzing aangevoerd (memorie van grieven onder 18a) dat het gebrek bij [geïntimeerde] bekend was en dat de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] daarom niet kan worden uitgesloten of beperkt. Het hof Amsterdam heeft dit standpunt verworpen (onder 3.4.6.) met de overweging dat niet voldoende concreet was toegelicht en onderbouwd waarop het standpunt was gebaseerd dat [geïntimeerde] bekend was met het gebrek. Hiertegen is in cassatie niet opgekomen;
- de vraag of sprake is van strijd met artikel 6 EVRM: ook dat standpunt heeft het hof Amsterdam verworpen (3.4.6.) en dit oordeel is in cassatie niet aan de orde gesteld;
- de vraag of de gevolgen van de overeenkomst op grond van dwaling moeten worden gewijzigd, zoals subsidiair gevorderd (artikel 6:230 BW). De rechtbank heeft de primaire vordering immers afgewezen en had dus aan de subsidiaire vordering/grondslag moeten toekomen, maar heeft daaraan geen woord gewijd. Daartegen heeft [appellant 1] c.s. géén (expliciete) grief gericht, hoewel de subsidiaire vordering wel is gehandhaafd. Het hof Amsterdam heeft geen impliciete grief in die handhaving gelezen en daartegen is weer geen cassatieklacht gericht.
- voor ernstige gebreken geldt op grond van de AV een contractuele vervaltermijn van 20 jaar na oplevering, gelijk aan de wettelijke termijn van artikel 7:261 lid 2 BW;
- de termijn in de AV voor verborgen gebreken is weliswaar veel korter, maar nog steeds ruim (5,5 jaar na oplevering). De meeste verborgen gebreken zullen binnen die termijn wel aan het licht komen. Na ontdekking van een gebrek kan de consument ook volgens het Nederlandse wettelijke systeem (artikel 6:89 BW en 7:23, eerste lid, BW) niet te lang wachten met een klacht (volgens [geïntimeerde] heeft [appellant 1] c.s. niet aan die klachtplicht voldaan). Nu is het zo dat de vervaltermijn van artikel 18 lid 6 AV niet afhankelijk is gesteld van het moment waarop de consument het gestelde gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had kunnen ontdekken, zodat het in theorie mogelijk is dat de vervaltermijn al is verstreken voordat de consument redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van het gebrek. In de praktijk zal dit probleem zich echter gelet op de ruime termijn van 5,5 jaar niet zo vaak voordoen. Ook in deze zaak speelt dit probleem overigens niet: [appellant 1] c.s. had na ontdekking nog voldoende tijd om binnen de termijn van 5,5 jaar na oplevering een rechtsvordering in te stellen. [appellant 1] c.s. heeft weliswaar aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat hij al in 2010 bekend was met het gebrek, maar hij heeft niet betwist dat er toen al klachten waren over het woonklimaat in samenhang met niet gerealiseerde energiebesparing. Los daarvan heeft hij in elk geval zelf heeft verklaard dat hij door het rapport van SDE in juni 2013 “een indicatie kreeg” dat het verwarmingssysteem substantieel afweek van het aan hen gepresenteerde ontwerp (memorie van grieven onder 12). Pas in maart 2014 heeft [appellant 1] c.s. [geïntimeerde] hierop aangesproken;
- [geïntimeerde] heeft er verder terecht op gewezen dat in de overeenkomst en de AV afbouw- en herstelgaranties voor de duur van 6 maanden zijn opgenomen;
- voor het hof weegt bovendien ook mee dat een identiek vervalbeding is opgenomen in een model dat (oorspronkelijk) is vastgesteld door de Koninklijke Notariële Broederschap, de NVM, de Nederlandse Vereniging van Bouwondernemers, NV Bouwfonds Nederlandse Gemeenten, de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis en dat ook in de Consumentenvoorwaarden Verbouwingen (COVO2010), opgesteld door de organisatie BouwGarant in samenwerking met Vereniging Eigen Huis, de Consumentenbond en Bouwend Nederland onder toezicht van de SER (Sociaal Economische Raad), eenzelfde vervalbeding voorkomt. Hieruit kan worden afgeleid dat de betrokken consumentenorganisaties meenden dat het vervalbeding in elk geval niet op voorhand als oneerlijk/onredelijk bezwarend moet worden bestempeld. Ook de Raad van Arbitrage voor de Bouw heeft dit in meerdere uitspraken geoordeeld.
“een stuk lager”zou zijn, doordat er
“geen gas”verbruikt zou worden, respectievelijk dat sprake zou zijn van
“aanzienlijk minder broeikasgassen”(citaten uit de verkoopbrochure). [appellant 1] c.s. stelt dat deze verwachtingen niet zijn waargemaakt omdat noch het beoogde rendement noch de beoogde CO2-neutrale emissie wordt gerealiseerd. Naar aanleiding van klachten van de bewoners over het woonklimaat is het systeem meermalen aangepast. Deze aanpassingen hebben wel tot een verbetering van het woonklimaat geleid, maar met het oog daarop hebben [geïntimeerde] en [betrokkene] buiten medeweten van [appellant 1] c.s. het RES-systeem buiten werking gesteld. Pas na kennisname van het rapport van SDE van 12 juni 2013 kreeg [appellant 1] c.s. een indicatie dat hun woningen verwarmd worden door middel van conventioneel opgewekte energie (gasverbranding). Door het rapport van Deerns in oktober 2015 is aan het licht gekomen dat het RES-systeem was uitgeschakeld, aldus nog steeds [appellant 1] c.s.
“een stuk lager”resp.
“aanzienlijk minder”) om daaraan redelijkerwijs verdergaande verwachtingen te kunnen ontlenen. Uit de rapportage van SDE blijkt verder dat de uitstoot van CO2 in de huidige situatie (43.200 kg/jaar) op zich fors hoger is dan op basis van het ontwerp (37.400 kg/jaar), maar dat neemt niet weg dat de uitstoot tegelijkertijd wel aanzienlijk lager is dan bij een conventionele installatie met HR-ketels (48.700 kg/jaar). Het dossier biedt geen grond om aan te nemen dat [appellant 1] c.s. bij het sluiten van de overeenkomst met [geïntimeerde] redelijkerwijs méér mocht verwachten, dit nog afgezien van de vraag of de oorzaak van de tegenvallende verwachtingen is gelegen in een gebrek dat aan [geïntimeerde] is toe te rekenen ( [geïntimeerde] betwist dat).
“nakoming van haar contractuele verplichtingen met betrekking tot de (duurzame) energievoorziening”.Dat is te vaag. Bij dagvaarding heeft hij toegelicht dat hij wenst dat de woningen zodanig worden aangepast dat aan [appellant 1] c.s.
“in combinatie met een behaaglijk woonklimaat, de aan hem in het vooruitzicht gestelde duurzaam opgewekte en CO2-neutrale energie geleverd wordt en geleverd blijft worden, dus met herinschakeling van RES, des dat – conform de EPN-berekening (…) en de toegekende subsidie, de woningen (…) een energiebesparing realiseren van ongeveer 40% ten opzichte van gasgestookte woningen en een CO2-emissiebesparing van 32.000 kg/jaar”.Hierboven is al overwogen dat [appellant 1] c.s. geen CO2 neutrale woning mocht verwachten en evenmin een woning met een kwantitatief geconcretiseerde lagere CO2 emissie dan het geval zou zijn bij een vergelijkbare woning zonder duurzame energievoorziening. [geïntimeerde] heeft verder onvoldoende gemotiveerd weersproken gesteld dat het RES-systeem niet is uitgeschakeld. Ter zitting heeft [geïntimeerde] verklaard dat het RES-systeem gebruikt kan worden om ingeval van onbalans extra warmte te genereren en dat – zo heeft zij van [betrokkene] begrepen – het systeem vanzelf aan of uit gaat als het nodig is, met andere woorden dat dit dus niet handmatig gebeurt. Dit correspondeert met hetgeen het hof uit de stukken heeft opgemaakt. [geïntimeerde] heeft daarnaast onvoldoende gemotiveerd weersproken aangevoerd dat als de vordering van [appellant 1] c.s. zou worden toegewezen, zij handelingen moet verrichten aan de installatie van [betrokkene] en dat daarvoor de medewerking van [betrokkene] nodig is, zodat nakoming in zoverre onmogelijk zou zijn. Dat de medewerking van [betrokkene] nodig zou zijn is in lijn met de rapporten. Dit geldt ook voor zover sprake zou zijn van een mismatch tussen de systemen van [geïntimeerde] en [betrokkene] , zoals [appellant 1] c.s. ook aanvoert: als al sprake zou zijn van een aan [geïntimeerde] toe te rekenen tekortkoming op dit punt, is herstel ook in dat opzicht alleen mogelijk in samenwerking met [betrokkene] .