Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
- het procesdossier van de eerste aanleg, eindigend met het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 november 2019 (hierna: het vonnis);
- de dagvaarding in hoger beroep van [appellante] van 5 december 2019;
- het tussenarrest van dit hof van 7 januari 2020 waarbij een comparitie van partijen werd gelast (deze comparitie is op verzoek van partijen niet doorgegaan);
- de memorie van grieven van [appellante] van 28 april 2020, met producties 6 t/m 15;
- de memorie van antwoord van Maasdam van 9 juni 2020;
- de akte wijziging eis na memorie van grieven van [appellante] van 4 augustus 2020 met daarbij producties 15 t/m 17;
- de antwoordakte van Maasdam van 1 september 2020.
2.De zaak in het kort
3.De feiten
- Artikel 2.1.:
- Artikel 5.1.:
- Artikel 5.3.:
- Artikel 9.1.:
- Artikel 9.2.:
- Artikel 9.4.:
- Artikel 6.1.:
- Artikel 6.3.:
- Artikel 8.2.:
- Artikel 12.2. I. sub a:
- Artikel 12.2. I. sub b:
- Artikel 12.2. I. sub d:
4.Het geding in eerste aanleg
5.De vorderingen in hoger beroep
- i) een verklaring voor recht dat Maasdam tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst met betrekking tot het winkelpand, meer in het bijzonder in de nakoming van de verplichting tot afname van het pand en betaling van de koopsom;
- ii) de veroordeling van Maasdam tot betaling aan [appellante] van de schade als gevolg van deze toerekenbare tekortkoming ter hoogte van € 27.762,53, vrij van btw maar te vermeerderen met btw voor zover deze verschuldigd blijkt te zijn en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2018;
- iii) de veroordeling van Maasdam in de kosten van beide instanties inclusief nakosten.
“derden hun handtekeningen (hebben) geplaatst onder een koopovereenkomst met betrekking tot het winkelpand”en dat
“het ernaar uitziet dat de overdracht op basis van deze koopovereenkomst op 1 augustus 2020 daadwerkelijk doorgang zal vinden”. Daarom vordert [appellante] niet langer nakoming, maar schadevergoeding. [appellante] handhaaft haar in eerste aanleg ingenomen stelling dat Maasdam het pand van haar had moeten afnemen tegen betaling van € 349.999,99, zoals de koopsom luidde volgens haar laatste bod. Nu zij daarin toerekenbaar tekort is geschoten en in verzuim verkeerde, heeft [appellante] de koopovereenkomst op 27 juli 2020 (dus na de memorie van antwoord) buitengerechtelijk ontbonden. De gevorderde schadevergoeding van € 27.762,53 bestaat uit gederfde verkoopwinst en doorlopende kosten.
6.De beoordeling van het hoger beroep
- de wil van Maasdam was niet gericht op de totstandkoming van een overeenkomst tegen een door [appellante] buiten haar medeweten opgedreven koopsom en [appellante] moest dat redelijkerwijs begrijpen;
- voor zover al wel sprake zou zijn van een overeenkomst heeft Maasdam die overeenkomst mogen vernietigen op grond van dwaling (verzwijging van kenbaar essentiële informatie);
- alle bedingen met de strekking dat de koper vastzit aan zijn bod ongeacht of hij wist of moest weten dat de verkoper heeft meegeboden en zo de prijs heeft opgedreven, zijn onredelijk bezwarend (artikel 6:233 sub a BW). Maasdam heeft van al deze bedingen daarom terecht de vernietiging ingeroepen. [appellante] is wel degelijk te beschouwen als de ‘gebruiker’ van die algemene voorwaarden, nu zij stelt die voorwaarden te gebruiken bij de totstandkoming en uitvoering van de door haar gestelde en door Maasdam betwiste koopovereenkomst (art. 6:231 sub b BW);
- onder de gegeven omstandigheden is het in elk geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [appellante] een beroep doet op de afnameplicht van Maasdam.