ECLI:NL:GHDHA:2021:1393

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
200.282.518/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van beslagen in kort geding wegens schending van de waarheidsplicht

In deze zaak hebben appellanten, Beheer- en Beleggingsmaatschappij Bela B.V. en een tweede appellant, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam. Dit vonnis, gewezen op 3 augustus 2020, wees hun vordering tot opheffing van conservatoire beslagen die door de Stichting Continuïteit Citadel Groep waren gelegd, af. De appellanten stelden dat Citadel in de beslagrekesten de waarheidsplicht had geschonden, zoals vastgelegd in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

De achtergrond van het geschil betreft een koopovereenkomst tussen Bela en Citadel uit 2010, waarbij Bela aandelen in Citadel verwierf. Er ontstond een geschil over aanvullende afspraken die niet in de officiële documentatie waren opgenomen, wat leidde tot de beslaglegging door Citadel. In hoger beroep voerden de appellanten aan dat de vorderingen van Citadel ondeugdelijk waren en dat de waarheidsplicht was geschonden, wat grond zou moeten zijn voor opheffing van de beslagen.

Het hof oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van een schending van de waarheidsplicht die tot opheffing van de beslagen zou moeten leiden. De grieven van de appellanten werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter. De kosten van het hoger beroep werden aan de appellanten opgelegd, inclusief rente en nakosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.282.518/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/597840 / KG ZA 20-475
arrest in kort geding van 20 april 2021
inzake

1.Beheer- en Beleggingsmaatschappij Bela B.V.,

gevestigd te Gorinchem,
hierna: Bela,
2. [appellant 2]
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [appellant 2] ,
appellanten,
advocaat: mr. J.C.J. Wouters te Hilversum,
tegen
Stichting Continuïteit Citadel Groep,
gevestigd te Hilversum,
hierna: Citadel,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.W. de Groot.

1.Het geding

1.1
Bij exploot van 24 augustus 2020, met productie, zijn Bela en [appellant 2] in hoger beroep gekomen van het door de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam gewezen vonnis van 3 augustus 2020. Daarbij hebben zij vijf grieven aangevoerd en gevorderd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen, alsnog de vordering tot opheffing van door Citadel gelegde beslagen zal toewijzen, met veroordeling van Citadel in de kosten van beide instanties en met veroordeling van Citadel tot terugbetaling van hetgeen Bela en [appellant 2] ter uitvoering van het bestreden vonnis hebben voldaan.
1.2
Bij memorie van antwoord heeft Citadel de grieven bestreden en producties overgelegd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met hoofdelijke veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van Bela en [appellant 2] in de kosten van het hoger beroep, waaronder de nakosten, met rente.
1.3
Partijen hebben ter zitting van 7 april 2021 de zaak door hun advocaten laten toelichten. Daarbij is akte verleend van het in het geding brengen van de door mr. Wouters bij bericht van 26 maart 2021 ingestuurde stukken.

2.De feiten

2.1
Het hof gaat op grond van hetgeen enerzijds is gesteld en anderzijds niet is betwist, in hoger beroep uit van het volgende.
2.2
Op 22 april 2010 hebben Bela en Citadel een ‘Share Purchase Agreement’ (hiema:
de koopovereenkomst) gesloten, waarbij Bela 51% van de aandelen van Citadel in Citechma
B.V. (hiema: Citechma) heeft gekocht voor een prijs van € 6,8 miljoen.
2.3
Citadel en Bela hebben geen uitvoering gegeven aan de koopovereenkomst. In het
kader van heropende onderhandelingen heeft [appellant 2] op 23 augustus 2010 gesproken met
de heer [adviseur] (hierna: [adviseur] ), destijds adviseur van de heer [bestuurder Citadel]
(hierna: [bestuurder Citadel] ), (op dat moment) bestuurder van Citadel.
2.4
Op 16 september 2010 hebben Bela en Citadel een ‘Addendum’ (hierna: het
addendum) ondertekend. Daarin zijn zij overeengekomen dat Bela 100% van de aandelen
van Citadel in Citechma en een intergroepvordering van Citadel op Citechma van € 6,3
miljoen kocht voor een prijs van in totaal € 6,8 miljoen. Aan de afspraken in het addendum
hebben Bela en Citadel uitvoering gegeven.
2.5
Tussen partijen is een geschil ontstaan over een aanvullende afspraak die buiten de
transactiedocumentatie is gehouden. Volgens Citadel is zij op 23 augustus 2010 met Bela
overeengekomen dat zij een optie kreeg op 45% van de aandelen in een nieuw op te richten
topholding, waarin door Bela zou worden ingebracht:
1. van de aandelen in Citechma,
2. de vordering op Citechma van € 6,3 miljoen,
3. 100% van de aandelen in Shopex B.V. (thans handelend onder de naam New Store
Europe Holding B.V. en hierna: Shopex), en
4. een vordering op Shopex van € 3,2 miljoen.
Dit samenstel van afspraken wordt ook wel aangeduid als de optieregeling en is volgens
Citadel vastgelegd in een handgeschreven notitie van [adviseur] d.d. 23 augustus 2010.
Bela en [appellant 2] hebben, in de hierna nog te benoemen bodemprocedure, aanvankelijk het
bestaan van een optie van Citadel op 45% van de aandelen in een nieuw op te richten
topholding betwist. Wel heeft Bela een topholding met de naam Arkelhof Investments B.V.
(hierna: Arkelhof) opgericht. De hiervoor bedoelde aandelen in en vorderingen op Citechma
en Shopex zijn ingebracht in Arkelhof.
2.6
Bij verzoekschrift van 23 mei 2014 heeft Citadel de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam verzocht om haar verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir
derdenbeslag en beslag op aandelen ten laste van Bela en [appellant 2] . Dat verlof is dezelfde
dag verleend. Daarbij is de vordering van Citadel begroot op € 23.800.000,- (€ 21.500.000,-
vermeerderd met de gebruikelijke opslag voor rente en kosten).
2.7
Op 26 mei 2014 heeft Citadel conservatoir beslag doen leggen op de aandelen van
Bela in Connect Autolease B.V. en Berk Partners IV B.V.
2.8
Citadel heeft op 26 mei 2014 bij de rechtbank Amsterdam een bodemprocedure
tegen Bela en [appellant 2] aanhangig gemaakt. Zij vordert daarin (vervangende) schadevergoeding van € 21,5 miljoen in hoofdsom. Citadel stelt onder meer dat Bela heeft verzuimd om 45% van de aandelen in de nieuwe topholding aan haar te leveren en onjuiste informatie heeft verstrekt over de waarde van de door haar in de topholding in te brengen aandelen in en vordering op Shopex. In reconventie hebben Bela en [appellant 2] gevorderd Citadel te veroordelen tot opheffing van de beslagen en vergoeding van - kort gezegd - beslagschade.
2.9
Op 20 mei 2015 heeft de rechtbank Amsterdam een tussenvonnis (hierna: het eerste
vonnis) gewezen. Citadel is daarin opgedragen te bewijzen dat zij met Bela - naast de
afspraken in de koopovereenkomst en het addendum - de optieregeling is overeengekomen.
2.1
Bij verzoekschriften van 22 september 2015, 18 maart 2016 en 29 januari 2018
heeft Citadel de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om haar, voor de in 2.6
bedoelde vordering, verlof te verlenen tot het leggen van aanvullende conservatoire
beslagen ten laste van Bela en [appellant 2] . De gevraagde verloven zijn verleend, waarna de
beslagen zijn gelegd.
2.11
Bij tussenvonnis van 3 april 2019 (hierna: het tweede vonnis), hersteld bij
herstelvonnis van 15 mei 2019, heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld dat Citadel in
haar bewijsopdracht is geslaagd en dat vaststaat dat de optieregeling is overeengekomen.
Meer in het bijzonder heeft de rechtbank in rov. 2.16. onder meer overwogen:
“Gelet daarop begrijpt de rechtbank de afspraken uit het onderhandelingsverslag aldus dat
met Bela een optieregeling is overeengekomen voor [bestuurder Citadel] of een door hem aan te
wijzen vennootschap. Dat geldt te meer gelet op het feit dat Bela eigenaar was van de
aandelen Citechma, de Citechma vordering, de aandelen in Shopex en de Shopex vordering,
zodat mag worden aangenomen dat Bela deze zaken in Arkelhof heeft ingebracht. Dat niet
Bela maar [appellant 2] uitvoering aan de afspraken uit het onderhandelingsverslag zou
hebben gegeven, zoals Bela en [appellant 2] hebben aangevoerd, valt tegen die achtergrond
zonder nadere toelichting niet te begrijpen. Bovendien hangen de afspraken uit het
onderhandelingsverslag nauw samen met de koopovereenkomst van 22 april 2010 en het
addendum, waarbij Bela en Citadel partij zijn. Het enkele feit dat in correspondentie met
raadslieden ook is verwezen naar [bestuurder Citadel] als de gerechtigde tot het optierecht zoals Bela
c.s. hebben aangevoerd, is gelet op het voorgaande onvoldoende om tot een ander oordeel
te komen.”
De rechtbank heeft voorts inzicht gegeven in de wijze waarop de schade van Citadel zal worden berekend en overwogen dat zij in verband daarmee nadere inlichtingen nodig heeft, waartoe een comparitie van partijen is bepaald. Overwegende dat de beslissingen over de bewijslevering en de gekozen benadering van de wijze van schadebegroting beslissend zijn voor het verdere procesverloop, heeft de rechtbank tussentijds hoger beroep tegen het tweede vonnis toegestaan.
2.12
Bij dagvaarding van 20 mei 2019 hebben Bela en [appellant 2] bij het gerechtshof
Amsterdam tegen het tweede vonnis hoger beroep ingesteld (met rolnummer 200.260.064).
Op 16 juli 2019 heeft Citadel een memorie van antwoord ingediend en incidenteel beroep
ingesteld. Op 7 oktober 2020 hebben in hoger beroep pleidooien plaatsgevonden en de zaak staat thans voor arrest.
2.13
Bij verzoekschrift van l0 juli 2018 hebben Bela en [appellant 2] de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (locatie Lelystad) verzocht om
hen verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir eigenbeslag en derdenbeslag voor
door hen geleden schade ten gevolge van de beslagleggingen op verzoek van Citadel. Verzocht werd de vordering te begroten op € 1.458.850,- inclusief rente en kosten. Na het horen van partijen is op 9 augustus 2018 uitsluitend verlof aan Bela verleend voor het leggen van conservatoir eigenbeslag. Daarbij is de vordering op Citadel begroot op € 462.077,-.

3.De beoordeling van het hoger beroep

3.1
Tegen de achtergrond van de voorgaande feiten hebben Bela en [appellant 2] in kort geding – voor zover in hoger beroep van belang – opheffing van de op 26 mei 2014 door Citadel beslagen gevorderd, met veroordeling van Citadel in de kosten.
3.2
Bela en [appellant 2] hebben aan hun vorderingen in eerste aanleg ten grondslag gelegd dat Citadel in de beslagrekesten in strijd met de in art. 21 Rv neergelegde waarheidsplicht heeft gehandeld en de vordering van Citadel waarvoor deze beslag heeft gelegd ondeugdelijk is.
3.3
De voorzieningenrechter heeft in bestreden vonnis de vorderingen afgewezen en Bela en [appellant 2] in de proceskosten veroordeeld.
3.4
Het hof stelt bij de beoordeling het volgende voorop. Op grond van art. 705 lid 1 Rv kan de rechter in kort geding op vordering van elke belanghebbende het beslag opheffen. Indien een reeds gewezen uitspraak van de bodemrechter over de vordering ter verzekering waarvan de conservatoire maatregel strekt nog geen kracht van gewijsde heeft gekregen, is in een opheffings-kort geding de ‘afstemmingsregel’ niet van toepassing. In een zodanig geval dienen de belangen van partijen te worden afgewogen, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat voor een vooralsnog niet vaststaande vordering verhaal mogelijk zal zijn ingeval de vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, terwijl de beslaglegger bij (definitieve) afwijzing van de vordering in de hoofdzaak voor de door het beslag ontstane schade aansprakelijk is. De omstandigheid dat de rechter in de hoofdzaak reeds uitspraak heeft gedaan, dient hierbij te worden betrokken (HR 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:599). Voor zover bij de beoordeling of een beslag moet worden opgeheven, de aannemelijkheid van de gestelde vordering ter zake waarvan het beslag is gelegd wordt meegewogen, is de rechter niet gebonden aan de grondslagen voor die vordering welke in het beslagrekest zijn vermeld. Het staat hem in beginsel vrij zijn beslissing om het beslag niet op te heffen, (mede) te baseren op feiten en omstandigheden die niet in het beslagrekest waren vermeld, maar in het opheffingsgeding nader door de beslaglegger ten grondslag zijn gelegd aan de vordering ter verzekering waarvan het beslag is gelegd (HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1074). Op grond van art. 21 Rv zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Schending van de waarheidsplicht bij het opstellen van een beslagrekest kan grond voor opheffing van een beslag vormen. Een dergelijke grond ligt echter nog niet (zonder meer) voor, indien in de bodemprocedure stellingen van de beslagleggende partij worden verworpen of de grondslag van de vordering waarvoor beslag is gelegd wordt gewijzigd of aangevuld. Van een schending van de waarheidsplicht is met name sprake indien sprake is van een bewuste leugen (MvT, Parl. Gesch. Herz. Rv, p. 146 – 147).
3.5
Bela en [appellant 2] hebben hun hoger beroep uitdrukkelijk beperkt tot de overwegingen in het bestreden vonnis met betrekking tot de waarheidsplicht (rov. 4.1 – 4.9) en hebben geen grieven geformuleerd tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat van ondeugdelijkheid van de vorderingen waarvoor het beslag is gelegd niet is gebleken.
3.6
Bela en [appellant 2] vorderen in deze procedure uitsluitend opheffing van de twee op grond van het beslagrekest van 23 mei 2014 gelegde beslagen. Waar Bela en [appellant 2] in deze procedure betogen dat ook in de latere drie beslagrekesten de waarheidsplicht is geschonden, hebben zij het belang daarvan voor deze vordering onvoldoende toegelicht. De stelling dat de voorzieningenrechter op grond van die latere beslagrekesten – indien daarin de waarheid niet zou zijn geschonden – eigener beweging de in 2014 gelegde beslagen zou hebben kunnen opheffen is onjuist; de voorzieningenrechter heeft deze bevoegdheid niet.
3.7
Daarmee ligt in dit hoger beroep uitsluitend de vraag voor of in het beslagrekest van 23 mei 2014 door Citadel de waarheidsplicht als bedoeld in art. 21 Rv. is geschonden en of bij afweging van de betrokken belangen de beslagen moeten worden opgeheven.
Het niet vermelden van de call optie van [bestuurder Citadel]
3.8
Onder de
grieven 1 en 2voeren Bela en [appellant 2] aan dat Citadel in het verslagrekest had moeten vermelden dat (naar Citadel in hoger beroep ingevolge een volgens Bela en [appellant 2] ‘radicale koerswijziging’ heeft gesteld) onderdeel van de gemaakte afspraken ook was dat [bestuurder Citadel] een call optie had met betrekking tot 51 % van de aandelen in Citechma. Zou Citadel dit in het beslagrekest hebben vermeld, dan zou de voorzieningenrechter hebben ingezien dat de vordering op een onwaarschijnlijk samenstel van afspraken was gegrond en het beslagverlof niet hebben verleend. De wil van Bela en [appellant 2] had nimmer op een dergelijke afspraak gericht kunnen zijn geweest, zoals in de bodemprocedure in hoger beroep door hen ook is betoogd, aldus Bela en [appellant 2] .
3.9
Allereerst zien Bela en [appellant 2] in dit verband eraan voorbij dat het hier gaat om aanvullende stellingen in de bodemprocedure met betrekking tot de uitleg van de op 23 augustus 2010 gemaakte afspraken. Een dergelijke aanvulling of wijziging vormt nog niet (zonder meer) een schending van de waarheidsplicht in een voorafgaand beslagrekest. Daarbij komt dat Citadel zowel in de bodemprocedure als in dit kort geding heeft aangevoerd dat het bij de aan [bestuurder Citadel] toegekende call optie om een afzonderlijke afspraak gaat tussen Bela en [bestuurder Citadel] waarop haar vorderingen niet zijn gebaseerd, deze call optie bovendien alleen tegen betaling kon worden uitgeoefend en inmiddels is vervallen. Dat Citadel bij de weergave van haar vordering in het beslagrekest van 23 mei 2014 de call optie van [bestuurder Citadel] had moeten vermelden en door dit niet te doen de waarheidsplicht van art. 21 Rv heeft geschonden, valt tegen deze achtergrond niet (zonder meer) in te zien. De op 27 juni 2018 in de bodemprocedure afgelegde getuigenverklaring van [adviseur] maakt dit niet anders. De grieven 1 en 2 falen derhalve.
Vermelding Shopex
3.1
Volgens
grief 3heeft Citadel in het beslagrekest ten onrechte vermeld dat Shopex een 100% dochter van Bela was en heeft zij dit standpunt in de bodemprocedure ook niet verlaten. Shopex B.V. was echter 100% dochtermaatschappij van Shopex Group B.V.
3.11
De grief faalt. Ook in hoger beroep hebben Bela en [appellant 2] niet voldoende toegelicht waarom dit punt voor de beslissing van de voorzieningenrechter bij het geven van het beslagverlof van belang was en had moeten worden vermeld en/of thans tot opheffing van de in 2014 gelegde beslagen zou moeten leiden.
Handmatige wijzigingen
3.12
Grief 4klaagt – voor zover van belang – dat Citadel in het beslagrekest van 23 mei 2014 handmatig wijzigingen heeft toegebracht in de in het beslagrekest afgebeelde tekst van het onderhandelingsverslag door daarin ‘handmatig’ achter [bestuurder Citadel] “[ [bestuurder Citadel] ]” toe te voegen. Hiermee heeft Citadel in strijd met de waarheidsplicht gehandeld, ook omdat Citadel zich naderhand op het standpunt heeft gesteld dat zij partij was bij het onderhandelingsresultaat.
3.13
De grief faalt. Anders dan Bela en [appellant 2] kennelijk betogen, is bij de in het beslagrekest tussen vierkante haken vermelde naam [bestuurder Citadel] geen sprake van een vervalsing van een originele tekst, maar van een voldoende duidelijk als zodanig (tussen vierkante haken) weergegeven toevoeging. Vast staat dat [bestuurder Citadel] (volgens Citadel: namens haar) de onderhandelingen ook heeft gevoerd. Citadel heeft zich bovendien zowel in dit beslagrekest als nadien in de (bodem)procedure steeds als partij bij de met het onderhandelingsresultaat tot stand gekomen overeenkomst gepresenteerd, hetgeen in de bodemprocedure in eerste aanleg ook bewezen is verklaard en verder onderdeel is van het debat in hoger beroep. Van een schending van de waarheidsplicht op dit punt is niet gebleken.
Continuïteitsverklaring
3.14
Volgens
grief 5heeft Citadel de waarheidsplicht geschonden door een in het beslagrekest van 23 mei 2014 opgenomen citaat uit de jaarrekening 2009 ten onrechte toe te schrijven aan de accountant KPMG, die juist een goedkeurende verklaring had gegeven. Voorts heeft Citadel de jaarrekening niet volledig geciteerd, waarin ook sprake was van nadere afspraken met ING. Die afspraken hebben blijkens de jaarstukken 2011 nadien tot aanvullende financiering geleid, waardoor in 2011 geen reden meer tot zorg bestond. Het faillissement van Shopex Group houdt geen verband met de financiële situatie in 2009, aldus de grief.
3.15
Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat de onjuiste verwijzing naar de accountant nog geen schending van de waarheidsplicht oplevert en dat sprake is van een verschrijving die voor de beslissing op het verzoek tot verlof voor het leggen van conservatoir beslag niet van belang is.
3.16
Anders dan Bela en [appellant 2] betogen, blijkt uit de (toelichting op de) jaarrekening 2009 en de accountantsverklaring dat de continuïteit van Shopex Group op 23 augustus 2011 als gevolg van daarin vermelde maatregelen (waaronder overleg met ING) onzeker was. In de toelichting bij de geconsolideerde jaarrekening 2009 is onder ‘Continuiteits-veronderstelling’ (onder meer) vermeld
“dat sprake is van materiële onzekerheid die gerede twijfel doet ontstaan over de continuïteit van de vennootschap”en dat
“nadere afspraken met ING”zijn gemaakt in verband met
“tijdelijk uitstel van aflossingsverplichtingen en het niet voldoen aan financiële convenanten”waarbij door ING vanwege in 2010 gemaakte nadere afspraken
“aanvullende voorwaarden”zijn gesteld, bij het niet voldoen waaraan het krediet direct opeisbaar zal zijn. Bovendien heeft de accountant in zijn verklaring van 5 augustus 2010 (prod. 13 bij kort geding-dagvaarding) nadrukkelijk de aandacht gevestigd op het punt ‘continuïteitsveronderstelling’ in de toelichting van de jaarrekening, welk punt volgens de accountant
“duidt op het bestaan van een onzekerheid van materieel belang op grond waarvan gerede twijfel zou kunnen bestaan over de continuïteits-veronderstelling van de vennootschap”. Ten slotte staat vast dat Shopex Group op 28 oktober 2011 is gefailleerd, terwijl Bela en [appellant 2] niet (voldoende) hebben toegelicht en onderbouwd dat dit faillissement geen verband hield met financiële problemen van Shopex Group in (2009 en/of) 2010.
3.17
Citadel heeft dan ook met haar (onjuiste) verwijzing naar de accountantsverklaring in plaats van de jaarrekening 2009 geen (bewust) onjuiste voorstelling van zaken gegeven over de financiële situatie bij Shopex Group zoals die op 23 augustus 2010 wel bij Bela en [appellant 2] maar niet bij Citadel bekend was.
3.18
Voor zover Bela en [appellant 2] zich in dit verband nog op de jaarrekeningen 2010 en 2011 beroepen, gaat het hof daaraan voorbij. De jaarrekening 2010 is pas na het beslagrekest van 23 mei 2014, namelijk bij conclusie van antwoord van 13 augustus 2014 overgelegd en in het bezit van Citadel is gekomen. Ook van de jaarrekening 2011 is niet gebleken dat Citadel daarover ten tijde van het beslagrekest beschikte. Bovendien doet hetgeen Bela en [appellant 2] met betrekking tot die jaarrekeningen hebben gesteld ook niet af aan het onder 3.15 tot en met 3.17 overwogene. Dit laatste geldt ook voor hetgeen Bela en [appellant 2] nog hebben gesteld omtrent het rapport van Ernst & Young, de jaarrekening van New Store Europe B.V. en de procedure bij de Ondernemingskamer.
Grief 5faalt.
Belangenafweging
3.19
Naar het oordeel van het hof bestaat – alles afwegende – geen grond voor opheffing van de ingevolge het beslagrekest van 23 mei 2014 gelegde beslagen. Van een schending van de waarheidsplicht die tot opheffing moet leiden, is niet gebleken. In de bodemprocedure heeft de rechtbank het bestaan van de optieregeling, waarop de vorderingen van Citadel gebaseerd zijn, bewezen geacht. Verder is het oordeel van de voorzieningenrechter, dat geen sprake is van een (summierlijk) ondeugdelijke vordering door Bela en [appellant 2] in dit hoger beroep niet bestreden. Het door Bela en [appellant 2] gestelde belang bij opheffing – [appellant 2] heeft de beslagen tegoeden nodig voor zijn pensioenvoorziening – impliceert naar Citadel onweersproken heeft aangevoerd het verlies van zekerheid waartoe het beslag was gelegd. Niet (voldoende) gesteld of gebleken is dat Citadel voor het geval haar vorderingen worden afgewezen geen verhaal zal bieden voor een vordering wegens onrechtmatig gelegd beslag. Mede gezien het feit dat Bela en [appellant 2] pas na zes jaren na de op 23 mei 2014 gelegde beslagen om opheffing hebben verzocht, terwijl de zaak in de bodemprocedure thans in hoger beroep voor arrest staat, weegt het belang van Citadel bij het laten liggen van de beslagen zwaarder dan het belang van Bela en [appellant 2] bij opheffing daarvan.
Slotsom
3.2
De slotsom is dat de grieven falen en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Bela en [appellant 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld, te vermeerderen met de rente over de proceskosten en de nakosten, hoofdelijk en uitvoerbaar bij voorraad, zoals gevorderd.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 3 augustus 2020 van de voorzieningenrechter te Rotterdam;
veroordeelt Bela en [appellant 2] – hoofdelijk – in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Citadel begroot op € 5.517,- voor griffierecht en € 11.410,- voor salaris van de advocaat (2 punt x tarief VIII) te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt Bela en [appellant 2] in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval Bela en [appellant 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart bovenstaande kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Lenselink, M.T. Nijhuis en R.M. Hermans en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers op 20 april 2021 in aanwezigheid van de griffier.