ECLI:NL:GHDHA:2021:1330

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
200.291.073/01-02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van de grootmoeder als belanghebbende in een uithuisplaatsingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de grootmoeder van twee minderjarige kinderen als belanghebbende kan worden aangemerkt in een procedure betreffende hun uithuisplaatsing. De grootmoeder had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin haar verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt was afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de grootmoeder geen directe rechten of verplichtingen heeft ten aanzien van de kinderen, aangezien zij op dat moment niet de zorg voor hen droeg. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de grootmoeder niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat haar family life met de kinderen niet rechtstreeks werd geraakt door de beslissing over hun uithuisplaatsing. Het hof heeft deze beslissing bekrachtigd, waarbij het heeft benadrukt dat het begrip 'belanghebbende' strikt moet worden geïnterpreteerd volgens artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De grootmoeder heeft geen verplichtingen jegens de kinderen en de huidige pleegouders zijn verantwoordelijk voor hun verzorging. Het hof concludeert dat de grootmoeder niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, en wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af, omdat de zitting waarvoor deze was aangevraagd al had plaatsgevonden. De beslissing van het hof bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummers : 200.291.073/01 en 200.291.073/02
rekestnummer rechtbank : JE RK 20-3382
zaaknummer rechtbank : C/10/609271
beschikking van de meervoudige kamer van 30 juni 2021
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [naam gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootmoeder,
advocaat: mr. S. Scheimann te Rotterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [naam moeder] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [naam gemeente] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. Akdemir te Rotterdam;
- Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling;
- [naam bijzondere curator] ,
in haar hoedanigheid als bijzondere curator over de hierna te noemen kinderen,
kantoorhoudende te [plaats] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator;
- [namen pleegouders] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegouders,
advocaat: mr. G.E. van der Pols.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 5 februari 2021, op schrift gesteld op 23 februari 2021 en uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De grootmoeder is op 4 maart 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 17 mei 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de grootmoeder:
  • een brief van 3 maart 2021 met bijlagen, ingekomen op 4 maart 2021;
  • een brief van 13 april 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
van de zijde van de moeder:
  • een brief van 14 mei 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
  • een brief van 19 mei 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
van de zijde van de bijzondere curator:
- een brief van 6 mei 2021 met bijlage, ingekomen op 7 mei 2021.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 26 mei 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • mr. A.P.W. van Delden, waarnemend voor mr. S. Scheimann;
  • de advocaat van de moeder;
  • de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de bijzondere curator;
  • de pleegouders, bijgestaan door hun advocaat.
De raad is, overeenkomstig zijn brief van 7 mei 2021, niet ter zitting verschenen.
De grootmoeder en de moeder zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, eveneens niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de moeder zijn, voor zover hier van belang
,geboren:
- [naam minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
(hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- [naam minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ,
(hierna te noemen: [minderjarige 2] );
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
3.3
Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door de moeder.
3.4
De kinderen staan sinds 1 november 2016 onder toezicht van de gecertificeerde instelling en zijn sinds 5 januari 2018 met een machtiging uit huis geplaatst. Zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging uithuisplaatsing zijn nadien steeds verlengd. De ondertoezichtstelling voor het laatst tot 1 mei 2022 en de uithuisplaatsing voor het laatst tot 2 november 2021.
3.5
De kinderen wonen sinds januari 2018 bij de pleegouders.
3.6
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 12 januari 2021 is [naam bijzondere curator] benoemd als bijzondere curator over de kinderen.
3.7
Bij een tweede beschikking van de rechtbank Rotterdam van 12 januari 2021 heeft de rechtbank het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie Zuid-Holland (NIFP) verzocht om te bemiddelen bij de benoeming van een onafhankelijke deskundige voor het verrichten van een onderzoek ter beantwoording van onderzoeksvragen, waarbij de rechtbank (concept) onderzoeksvragen heeft geformuleerd. De onderzoeksvragen zijn onder meer de volgende: wat zijn (contra)indicaties voor een plaatsing van de kinderen bij de grootmoeder, in hoeverre is een plaatsing bij de grootmoeder in het belang van de kinderen is en is hulpverlening aangewezen indien tot (terug)plaatsing van de kinderen bij grootmoeder wordt overgegaan.
3.8
De moeder heeft in de procedure met zaaknummer C/10/609271 bij inleidend verzoekschrift van 30 november 2020 onder meer verzocht om (in het kader van geschilbeslechting op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek) te bepalen dat de minderjarigen zullen worden geplaatst in het netwerkpleeggezin van de grootmoeder. De behandeling van (onder meer) dit verzoek is aangehouden in de bestreden beschikking. Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2021 is, voor zover hier van belang, dit verzoek opnieuw aangehouden tot een nader te bepalen zitting gelegen voor 1 november 2021 in afwachting van het onderzoek van het NIFP.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, het verzoek van de grootmoeder om haar als belanghebbende aan te merken in de procedure met zaaknummer C/10/609271, van welke procedure in rechtsoverweging 3.8 een omschrijving is gegeven, afgewezen.
4.2
De grootmoeder is het niet eens met deze beslissing van de rechtbank om haar niet als belanghebbende aan te merken en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • in het hoger beroep: de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin is beslist dat de grootmoeder in de procedure met zaaknummer C/10/609271 geen belanghebbende is en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de grootmoeder in deze procedure wel belanghebbende is;
  • in de voorlopige voorziening: te beslissen dat de grootmoeder voorlopig als belanghebbende zal worden aangemerkt in de procedure met zaaknummer C/10/609271, waarvan de behandeling bij de rechtbank op 30 maart 2021 wordt voortgezet.
4.3
De moeder staat achter het beroepschrift van de grootmoeder en is met de grootmoeder van mening dat de grootmoeder ten onrechte niet als belanghebbende is aangemerkt.
4.4
De gecertificeerde instelling heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.
4.5
De pleegouders hebben ter zitting verweer gevoerd en het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Beslissing in de bestreden beschikking?
5.1
Het hof dient allereerst te beoordelen of er sprake is van een beslissing met betrekking tot het verzoek van de grootmoeder om haar als belanghebbende aan te merken. In het dictum van de bestreden beschikking valt namelijk geen afwijzing van dit verzoek te lezen. Uit het lichaam van de bestreden beschikking blijkt echter duidelijk dat de rechtbank het verzoek heeft afgewezen. Het hof verwijst hierbij naar de volgende passage uit de bestreden beschikking: “
Het verzoek om de grootmoeder als belanghebbende aan te merken wordt afgewezen.” Gelet hierop gaat het hof ervan uit dat het een kennelijke fout van de rechtbank is geweest om deze afwijzing niet op te nemen in het dictum. Het hof zal deze kennelijke fout herstellen en de beschikking verbeterd lezen.
5.2
Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat er sprake is van een beslissing met betrekking tot het verzoek om de grootmoeder als belanghebbende aan te merken.
Appellabiliteit van de beslissing
5.3
Vervolgens dient het hof te beoordelen of deze beslissing appellabel is en of de grootmoeder tegen deze beslissing in hoger beroep kan komen. Op grond van artikel 358 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is hoger beroep namelijk alleen mogelijk tegen eindbeschikkingen. De vraag die dus aan het hof voorligt is de vraag of de afwijzing van het verzoek om de grootmoeder als belanghebbende aan te merken (op dat punt) een eindbeschikking is. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en legt dat als volgt uit.
5.4
De wettelijke regeling van de verzoekschriftprocedure bevat geen regeling over het verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt. Het hof zal daarom aansluiting zoeken bij de dagvaardingsprocedure, waarin het incident tot voeging is geregeld (vgl. Concl. A-G E.M. Wesseling-van Gent, ECLI:NL:PHR:2012:BW0242, 2.14-2.16, bij HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0242). Een afwijzing van een incidentele vordering tot voeging wordt in de literatuur en rechtspraak beschouwd als einduitspraak ten opzichte van de partij die de voeging vorderde (zie vindplaatsen in de genoemde conclusie, 2.13). Analoge toepassing daarvan op de onderhavige zaak betekent dat de afwijzing van het verzoek van de grootmoeder om als belanghebbende te worden aangemerkt moet worden beschouwd als een eindbeslissing. Tegen deze eindbeslissing op het verzoek van de grootmoeder kan de grootmoeder als verzoeker, op grond van artikel 358 lid 2 Rv, hoger beroep instellen.
5.5
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, concludeert het hof dat er sprake is van een appellabele beslissing waartegen de grootmoeder hoger beroep kan instellen.
Is de grootmoeder belanghebbende?
5.6
Nu het hof heeft geoordeeld dat er ten aanzien van de grootmoeder sprake is van een beslissing die appellabel is, gaat het hof over tot beoordeling van de vraag of de grootmoeder belanghebbende is in de zaak met zaaknummer C/10/609271, waarin de moeder (onder meer) heeft verzocht om te bepalen dat de kinderen bij de grootmoeder zullen worden geplaatst is. Het hof zal allereerst het juridisch kader uiteenzetten.
Juridisch kader
5.7
Artikel 798 lid 1 Rv bepaalt dat in zaken betreffende het personen- en familierecht onder belanghebbende wordt verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Ook degene die niet de ouder is maar de minderjarige op wie de zaak betrekking heeft al tenminste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt wordt als belanghebbende aangemerkt.
5.8
In een uitspraak van de Hoge Raad van 30 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:488) is overwogen dat de vraag wie belanghebbende is aan de ene kant wordt bepaald door het onderwerp van de aan de rechter voorgelegde zaak en aan de andere kant door de rechten of verplichtingen waarop deze persoon zich beroept. Alleen als het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop deze persoon zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die persoon in die zaak belanghebbende. Het begrip belanghebbende moet dus strikt worden geïnterpreteerd.
5.9
Daarnaast kan uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) worden afgeleid dat een persoon die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- en gezinsleven er ook aanspraak op kan maken dat hij in voldoende mate wordt betrokken in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezinsleven of privéleven. De mate waarin en wijze waarop deze persoon moet worden betrokken in het besluitvormingsproces is afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van het geval en de aard en mate van ingrijpendheid van de te nemen maatregel(en).
Standpunten
5.1
De grootmoeder is van mening dat zij ten onrechte niet als belanghebbende is aangemerkt. Deze procedure ziet (onder meer) op een mogelijke plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de grootmoeder. Het klopt dat de grootmoeder op dit moment nog geen verplichtingen heeft jegens hen. Op het moment dat de rechtbank zou beslissen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij haar worden geplaatst, worden haar verplichtingen echter rechtstreeks geraakt. Daarnaast staat (in rechte) vast dat er sprake is van family life tussen de grootmoeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Op dit family life wordt door de plaatsing bij de pleegouders inbreuk gemaakt. Dit family life kan in deze procedure, als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de grootmoeder worden geplaatst, echter hersteld worden. Als gevolg hiervan worden ook de rechten van de grootmoeder rechtstreeks geraakt. Omdat zij family life heeft met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hoeft zij de kinderen niet eerst een jaar te verzorgen voordat zij belanghebbende is. De advocaat van de moeder heeft hier nog aan toegevoegd dat de grootmoeder onderwerp is van (meerdere) onderzoek(en). Haar rechten en plichten zijn ook in dat kader in het geding.
5.11
De gecertificeerde instelling en de pleegouders zijn van mening dat de grootmoeder geen belanghebbende is in de zaak van de moeder met zaaknummer C/10/609271. Artikel 798 lid 1 Rv moet strikt uitgelegd worden, de uitleg die de grootmoeder eraan geeft is te ruim. De grootmoeder wordt op dit moment niet rechtstreeks geraakt in haar rechten en/of verplichtingen. Dit is pas aan de orde als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daadwerkelijk bij haar geplaatst worden en zelfs dan in principe pas na een jaar, net als bij andere pleegouders. Daarnaast wordt het family life van de grootmoeder door deze beslissing niet geraakt en maakt het feit dat de grootmoeder onderwerp is van onderzoek niet dat zij (juridisch) belanghebbende is in deze zaak. Tot slot wordt de grootmoeder ook nu al betrokken bij beslissingen en procedures omdat zij steeds wordt aangemerkt als informant.
5.12
De bijzondere curator heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij de huidige situatie zorgelijk vindt. Zij hoopt dan ook dat er zo snel mogelijk een einde komt aan deze situatie. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is het van groot belang dat er rust komt, ook in de contactmomenten.
Inhoudelijke beoordeling
5.13
Het hof overweegt als volgt. Het verzoek dat de moeder in het kader van geschilbeslechting heeft gedaan ziet met name op een plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de grootmoeder. Het betreft dus een geschil over de plaats van de tenuitvoerlegging van de uithuisplaatsing. De uithuisplaatsing zelf is niet (meer) in geschil. Met betrekking tot dit verzoek moet beoordeeld worden of de grootmoeder belanghebbende is. Naar het oordeel van het hof is dit niet het geval. Het hof legt dit als volgt uit.
5.14
Het staat in rechte vast dat de grootmoeder family life heeft met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Op grond van artikel 8 EVRM heeft de grootmoeder hier recht op. Dit recht op family life betekent echter niet dat de grootmoeder (automatisch) belanghebbende is in deze zaak. Zoals door de gecertificeerde instelling en de pleegouders terecht naar voren is gebracht, kent artikel 798 lid 1 Rv een strikte maatstaf. Het gaat in deze zaak om uitleg en invulling van de eerste zin van artikel 798 lid 1 Rv. Wordt het family life rechtstreeks geraakt door (de beslissing over) het verzoek dat in de procedure wordt beoordeeld? Het (voornaamste) verzoek dat in deze procedure voorligt is een mogelijke plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de grootmoeder. Het is op dit moment echter nog geenszins duidelijk of [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uiteindelijk daadwerkelijk bij de grootmoeder geplaatst zullen worden. Ter beantwoording van deze vraag dient onderzoek plaats te vinden. Dat de grootmoeder onderwerp van dit onderzoek is of in ieder geval wordt betrokken bij dit onderzoek, maakt niet dat zij als belanghebbende moet worden aangemerkt. Het onderzoek bevindt zich bovendien pas in de verkennende fase. Ten tijde van de mondelinge behandeling was het NIFP-onderzoek nog niet gestart. Over de mogelijke uitkomsten van dit onderzoek valt op dit moment dus nog niets te zeggen. Hetzelfde geldt voor de (mogelijke) beslissingen die naar aanleiding van dit onderzoek genomen zullen worden. De grootmoeder heeft geen recht op, en ook geen plicht tot, verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Deze plicht rust momenteel op de huidige pleegouders. Uit het voorgaande concludeert het hof dat het family life van de grootmoeder niet rechtstreeks wordt geraakt. Het recht van de grootmoeder op family life wordt door deze beslissing niet aangetast en de grootmoeder heeft nu geen verplichtingen jegens [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
5.15
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank dus terecht geoordeeld dat de grootmoeder geen belanghebbende is in deze procedure. Het hof zal die beslissing bekrachtigen.
Is [minderjarige 3] belanghebbende?
5.16
De grootmoeder heeft tot slot nog gesteld dat ook [minderjarige 3] , de oudere broer van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , als belanghebbende moet worden aangemerkt en daarmee de grootmoeder als voogd. Ook zijn family life is immers in het geding. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.17
Het hof benoemt allereerst dat de rechtbank niet heeft beslist op dit verzoek, ook niet in het lichaam van de beschikking zoals bij de grootmoeder wel het geval was. Het hof voegt hier aan toe dat een mogelijke plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de grootmoeder geen (rechtstreekse) invloed heeft op de rechten en verplichtingen van [minderjarige 3] . Het staat vast dat [minderjarige 3] family life heeft met zijn broertje en zusje. Hij wordt echter niet verantwoordelijk voor hun opvoeding en verzorging op het moment dat zij bij de grootmoeder zouden worden geplaatst. Naar het oordeel van het hof is [minderjarige 3] dan ook geen belanghebbende in deze procedure.
De voorlopige voorziening
5.18
Het hof is van oordeel dat de grootmoeder geen belang meer heeft bij haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de zitting waarvoor zij deze voorlopige voorziening heeft gevraagd al heeft plaatsgevonden en het hof in deze beschikking reeds een beslissing heeft genomen in de hoofdzaak. Het hof zal het verzoek van de grootmoeder tot het treffen van een voorlopige voorziening dan ook afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, S.H.M. van der Heiden en J. Calkoen-Nauta, bijgestaan door mr. N. van Duijvenbode als griffier, en is op 30 juni 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.