ECLI:NL:GHDHA:2021:1038
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- T.A. de Hek
- H.A.J. Kroon
- L.D. van Wijck - Koolstra
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die op 7 oktober 2020 het beroep van belanghebbende tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) niet-ontvankelijk heeft verklaard. De aanslag was opgelegd voor het jaar 2001, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.698 negatief had opgegeven. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar de Rechtbank oordeelde dat het beroep onredelijk laat was ingediend, aangezien er meer dan twaalf jaar was verstreken tussen het indienen van het bezwaar en de ingebrekestelling.
In hoger beroep betwist belanghebbende de niet-ontvankelijkheid van haar beroep en verzoekt om toekenning van een dwangsom en een vergoeding voor immateriële schade. Het Hof oordeelt dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de termijn voor het indienen van beroep ruimschoots was overschreden. Het Hof stelt vast dat de Inspecteur op 7 april 2008 uitspraak op bezwaar heeft gedaan, maar dat belanghebbende deze uitspraak niet heeft ontvangen. De Inspecteur heeft echter de uitspraak op bezwaar op 15 januari 2019 op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt, waardoor de termijn voor het indienen van beroep is aangevangen.
Het Hof concludeert dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in haar beroep, zowel op basis van de termijnoverschrijding als op basis van de niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen de aanslag. De overige grieven van belanghebbende behoeven geen bespreking meer. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.