Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 2 juni 2020
[appellant],
[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 2],
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een kort geding vonnis van de kantonrechter te Den Haag, gewezen op 21 oktober 2019, waarin zijn vordering tot ontruiming van een woning werd afgewezen. Het hof heeft op 2 juni 2020 geoordeeld dat er geen belang meer bestaat bij de vordering van [appellant], aangezien hij de woning aan een derde heeft verkocht en [geïntimeerden] de huur heeft opgezegd en de woning heeft verlaten. Het hof heeft de advocaat van [appellant] gevraagd om zich uit te laten over het belang bij de gevorderde ontruiming, maar de advocaat heeft aangegeven dat er geen belang meer is. Het hof heeft de eerdere beslissing van de kantonrechter bekrachtigd, omdat er onvoldoende bewijs was om te bepalen wie de woning daadwerkelijk bewoonde. De kantonrechter had terecht geoordeeld dat een kort geding niet geschikt was voor het vaststellen van de feitelijke situatie. Het hof heeft [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, maar heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de werkelijke proceskosten. De kosten zijn begroot op € 324,- aan griffierecht en € 1.611,- aan salaris voor de advocaten van [geïntimeerden].