ECLI:NL:GHDHA:2020:788

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
BK-19/00217
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het hoger beroep van de Inspecteur inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 april 2020 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank had op 20 december 2018 de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting van belanghebbende vernietigd. De Inspecteur stelde in zijn hogerberoepschrift enkel dat de Rechtbank ten onrechte had gehandeld, zonder de gronden van zijn beroep te specificeren. Het Hof oordeelde dat van een professionele procespartij zoals de Inspecteur verwacht mag worden dat hij duidelijk de gronden van zijn hoger beroep formuleert. Het ontbreken van deze gronden zou de wederpartij, in dit geval belanghebbende, in zijn verdediging benadelen. Het Hof concludeerde dat het hogerberoepschrift niet voldeed aan de motiveringseisen van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien de Inspecteur het verzuim niet binnen de gestelde termijn had hersteld, verklaarde het Hof het hoger beroep niet-ontvankelijk. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1.050, en werd een griffierecht van € 519 opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-19/00217

Uitspraak van 1 april 2020

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] )
en

de inspecteur van Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,

(vertegenwoordigers: [B] en [C] )
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 20 december 2018, nummer SGR 18/3122.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2009 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 108.284 (de navorderingsaanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 3.421 aan heffingsrente in rekening gebracht (de beschikking heffingsrente).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.500 en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 46 aan belanghebbende te vergoeden.
1.4.
De Inspecteur is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft bij brief van 31 januari 2020 het hoger beroep aangevuld.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 19 februari 2020. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken van belanghebbende met nummers BK-19/00736 en 19/00156 betreffende de jaren 2008 en 2010. Partijen zijn verschenen. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd die betrekking heeft op alle zaken. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
De Inspecteur heeft bij brief van 7 februari 2019 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank (het hogerberoepschrift). Het hogerberoepschrift bevat de volgende inhoud:
"(…)
Hierbij stel ik beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank van 20 december 2018 (verzonden op 27 december 2018).
Het gaat om [belanghebbende] belastingjaar 2009.
De rechtbank heeft ten onrechte de aanslag IB/PVV (teveel) verminderd, ik heb de uitspraak van de rechtbank bijgevoegd.
Ik verzoek om het toezenden van het proces verbaal van de zitting bij de rechtbank d.d. 20 september 2018. Ook verzoek ik om een nadere termijn zodat ik de gronden (na de ontvangst van het PV) nader kan toelichten.
(…)"
2.2.
Bij aangetekende brief van 8 februari 2019 heeft de griffier van het Hof de Inspecteur laten weten dat hij heeft verzuimd de gronden van het hoger beroep te vermelden (de herstelverzuimbrief). Daarbij is de Inspecteur in de gelegenheid gesteld het verzuim uiterlijk op 8 maart 2019 te herstellen. Tevens is aangegeven dat het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld. De herstelverzuimbrief is door de Inspecteur ontvangen. De griffier van het Hof heeft op 27 mei 2019 een afschrift van het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank aan partijen verzonden.
2.3.
De Inspecteur heeft bij brief van 31 januari 2020 een aanvulling op het hogerberoepschrift ingediend.

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1.
Op grond van artikel 6:5, lid 1, letter d, in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een hogerberoepschrift de gronden van het hoger beroep te bevatten. Dit houdt in dat het geschrift de redenen moet bevatten op grond waarvan de indiener van mening is dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd. Uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat geen strenge eisen worden gesteld aan de motivering van een bezwaar- of (hoger)beroepschrift (zie onder meer HR 17 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7375, BNB 2006/248, en HR 5 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB4749, BNB 2007/327). Verder blijkt uit de Memorie van toelichting bij de Awb dat de eisen die aan de motivering van een bezwaar- of beroepschrift worden gesteld, samenhangen met de mate waarin de bestreden beslissing is gemotiveerd (Kamerstukken II 1988/1989, 21 221, nr. 3, p. 122).
3.2.
Vast staat dat de Inspecteur niet binnen de in de herstelverzuimbrief gestelde termijn gebruik heeft gemaakt van de door de griffier van het Hof geboden mogelijkheid om de gronden van het hogerberoepschrift in te dienen. Die termijn verstreek op 8 maart 2019. De aanvulling van het hogerberoepschrift is pas op 31 januari 2020, ongeveer drie weken voor de zitting, door het Hof ontvangen. Het Hof zal daarom onderzoeken of de Inspecteur kan worden ontvangen in zijn hoger beroep.
3.3.
Het Hof is van oordeel dat van een inspecteur, als professionele procespartij, mag worden verwacht dat hij in zijn hogerberoepschrift duidelijk maakt wat (de omvang van) het geschil in hoger beroep is en op welke gronden de uitspraak van de rechtbank wordt bestreden. De appellant bepaalt immers de omvang van het geding in hoger beroep. Uit het hogerberoepschrift volgt dat de Inspecteur het niet eens is met het oordeel van de Rechtbank dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd, maar de redenen daarvoor ontbreken. Uit het hogerberoepschrift volgt zelfs niet of de Inspecteur de navorderingsaanslag volledig wenst te handhaven dan wel tot een lager bedrag. Aldus is belanghebbende als wederpartij de mogelijkheid onthouden te bepalen waartegen hij zich moet verweren (vgl. HR 18 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ9616, BNB 2010/96). Bovendien strekt het motiveringsvereiste tevens ertoe de rechter de in artikel 8:69, lid 1, van de Awb bedoelde grondslag voor zijn uitspraak te verschaffen.
3.4.
Het Hof is verder van oordeel dat voor een inspecteur niet dezelfde (geringe) eisen gelden als voor een belastingplichtige. De in 3.1 genoemde jurisprudentie, waarin weinig eisen worden gesteld aan de motivering van een bezwaar- of beroepschrift, moet worden bezien in het licht van het ontbreken van verplichte rechtsbijstand voor een belanghebbende in het bestuursprocesrecht. Ook acht het Hof van belang dat geen sprake is van een geval waarin het niet mogelijk was het hogerberoepschrift te voorzien van een toereikende motivering; de Inspecteur had immers een gemotiveerde uitspraak van de Rechtbank tot zijn beschikking. Gesteld noch gebleken is dat de Inspecteur niet in staat was zijn gronden te formuleren zolang hij niet beschikte over het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank, dat hem overigens door de griffier van het Hof op 27 mei 2019 is toegezonden.
3.5.
De conclusie luidt dat het hogerberoepschrift niet voldoet aan de motiveringseis van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Awb. Aangezien de Inspecteur het verzuim niet binnen de gestelde termijn heeft hersteld, zal het Hof de Inspecteur niet ontvangen in diens hoger beroep.

Proceskosten en griffierecht

4.1.
Het Hof ziet aanleiding om de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.050 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (2 punten à € 525 x 1 (gewicht van de zaak)).
4.2.
Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt van de Inspecteur een griffierecht geheven van € 519.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.050; en
- gelast dat van de Inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 519.
Deze uitspraak is vastgesteld door I. Obbink-Reijngoud, Chr.Th.P.M. Zandhuis en F.G.F. Peters, in tegenwoordigheid van de griffier N. El Allaoui. De beslissing is op 1 april 2020 in het openbaar uitgesproken.
Wegens verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. Zandhuis.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.