Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. K. Rutten te Utrecht.
1..Het verdere procesverloop
- de akte na verwijzing van [appellante] ;
- de akte na cassatie van de gemeente;
- het proces-verbaal van de comparitie van 14 januari 2020;
- de memorie na cassatie aangaande de resterende geschilpunten van [appellante] van 11 februari 2020;
- de antwoordmemorie na cassatie van de gemeente van 17 maart 2020;
- de akte aangaande kosten ter vaststelling van de schade van [appellante] , bij het hof binnengekomen op 14 september 2020 (hierna: de akte van 14 september 2020);
- de pleitnota’s van de gemeente en van [appellante] , overgelegd tijdens het pleidooi van 28 september 2020;
- het proces-verbaal van het pleidooi van 28 september 2020.
2. D.e stand van zaken: waar gaat het geschil nu nog over?
3..De beoordeling van de resterende punten
leveringvan de grond aan [appellante] in 1982 (tegen de prijzen van 1971) en de wanprestatie. Volgens [appellante] gaat het erom of er een verband bestaat tussen de
waardestijgingvan de te laat geleverde grond in de periode van 1975 (het jaar van de wanprestatie) en 1982 enerzijds en de wanprestatie anderzijds. Met andere woorden: de vraag moet zijn of deze waardestijging van de grond zich zonder de wanprestatie niet zou hebben voorgedaan. Alleen als dat zo is, kan sprake zijn van het vereiste verband tussen het (gestelde) voordeel in de vorm van de economische meerwaarde en de wanprestatie, aldus [appellante] . Het hof verwerpt deze gedachtegang. Het gaat erom dat wanneer de gemeente haar verplichtingen uit de (ruil)overeenkomst wel tijdig was nagekomen, zij de gronden niet (alsnog) in 1982 tegen de lagere prijs van 1971 aan [appellante] zou hebben verkocht. Maar de gemeente is haar verplichtingen uit die overeenkomst niet tijdig nagekomen, dus deze verkoop (met een daaraan verbonden voordeel) was nog mogelijk. Daarmee is het conditio sine qua non-verband tussen het gestelde voordeel en de wanprestatie gegeven. Dat de levering in 1982 wellicht kan worden gezien als een te late nakoming van de overeenkomst, maakt dat niet anders. Voor zover [appellante] bedoelt dat het niet redelijk is om de meerwaarde als gevolg van de waardestijging in mindering te brengen op de schade, gaat ook dat niet op: [appellante] ontvangt al volledige compensatie voor de geleden schade, en zonder verrekening van het voordeel als gevolg van de grondtransactie in 1982 zou zij overgecompenseerd worden.
€ 9.075,60
€ 1.087.597,61