In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had een Bbz-uitkering ontvangen, die door de gemeente was omgezet in een bedrag om niet. De Inspecteur had deze uitkering niet tot het belastbare inkomen gerekend, waardoor de ingehouden loonheffing niet kon worden verrekend. De belanghebbende stelde dat hij benadeeld was doordat hij niet was gehoord door de Inspecteur, ondanks zijn verzoek daartoe. Het Hof oordeelde dat de hoorplicht was geschonden, omdat er een verschil van mening bestond over de feiten en de waardering daarvan. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de zaak terug moest worden verwezen naar de Inspecteur, zodat de belanghebbende alsnog gehoord kon worden. Daarnaast werd geoordeeld dat de belastingrente correct was berekend en dat de belanghebbende geen recht had op een integrale proceskostenvergoeding. Het Hof veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep en het griffierecht aan de belanghebbende.