ECLI:NL:GHDHA:2020:1876
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen verstekvonnis inzake erfpacht en zelfbewoningsplicht
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzet tegen een verstekvonnis van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een geschil tussen Stichting Woonbron, een woningcorporatie, en een erfpachter, aangeduid als [geïntimeerde]. Woonbron had de erfpacht opgezegd omdat [geïntimeerde] niet voldeed aan zijn zelfbewoningsplicht. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat [geïntimeerde] ontvankelijk was in zijn verzet tegen het verstekvonnis, maar het hof oordeelde dat dit verzet niet tijdig was ingesteld. Het hof concludeerde dat de termijn voor verzet was gaan lopen op het moment van betekening van het verstekvonnis aan [geïntimeerde], en dat hij meer dan vier weken later verzet had ingesteld. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] niet-ontvankelijk was in zijn verzet tegen de verklaring van waardeloosheid van de erfpacht en ook niet-ontvankelijk in zijn vordering in reconventie. Het hof vernietigde het verzetvonnis van de rechtbank en veroordeelde [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep.