ECLI:NL:GHDHA:2020:1869

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
BK-19/00524 en BK 19/00525
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting na saneringsovereenkomst en algemene heffingskorting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2012 en 2013 zijn opgelegd. Belanghebbende, die samen met twee vennoten een vennootschap onder firma dreef, ontving in 2012 en 2013 de algemene heffingskorting. Door financiële problemen van de vof werd in 2015 een bewindvoerder aangesteld en in 2017 werd een saneringsvoorstel gedaan, dat door de Ontvanger werd aanvaard. Echter, in 2018 werd vastgesteld dat belanghebbende niet meer voldeed aan de voorwaarden voor de algemene heffingskorting, wat leidde tot navorderingsaanslagen. De centrale vraag in deze procedure is of de saneringsovereenkomst in de weg staat aan het opleggen van deze navorderingsaanslagen. Het Hof oordeelt dat de saneringsovereenkomst enkel betrekking had op de belastingschulden tot 31 mei 2017 en niet op de navorderingsaanslagen die na deze datum zijn opgelegd. De vaststellingsovereenkomst staat derhalve niet in de weg aan de navorderingsaanslagen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-19/00524 en BK-19/00525

Uitspraak van 29 september 2020

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] )
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: [B] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 18 juli 2019, nummers SGR 19/292 en 19/306.

Procesverloop

19/00524
1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 508 (de navorderingsaanslag 2012). Bij de gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 431 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente 2012).
19/00525
1.2.
Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.269 (de navorderingsaanslag 2013). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 273 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente 2013).
Beide zaken
1.3.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de navorderingsaanslagen en beschikkingen belastingrente afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van deze beroepen is tweemaal een griffierecht geheven van € 47, in totaal € 94. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 128. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft op 12 augustus 2020 een nader stuk, met twee bijlagen, per e-mail naar het Hof gestuurd. Belanghebbende heeft op 13 augustus 2020 een nader stuk, met twee bijlagen, per e-mail naar het Hof gestuurd. Een afschrift van deze stukken is naar de wederpartij gestuurd.
1.6.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 18 augustus 2020. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende dreef samen met [C] en [D] de vennootschap onder firma [E] (de vof).
2.2.
Aan belanghebbende is een aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 opgelegd met dagtekening 13 februari 2015, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.002, waarbij een bedrag van € 1.388 aan algemene heffingskorting is toegepast. De algemene heffingskorting is aan belanghebbende uitbetaald.
2.3.
Aan belanghebbende is een aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 opgelegd met dagtekening 2 december 2015, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.269, waarbij een bedrag van € 1.692 aan algemene heffingskorting is toegepast. De algemene heffingskorting is aan belanghebbende uitbetaald.
2.4.
In 2015 kon de vof niet langer aan haar financiële verplichtingen voldoen. Op verzoek van de franchisegever is gemachtigde aangesteld als bewindvoerder voor de uitvoering van de sanering van de schulden en de liquidatie van de vof.
2.5.
Bij brief van 28 september 2015 heeft de Ontvanger gereageerd op een door de gemachtigde gedaan verzoek tot kwijtschelding van belastingschulden. In deze brief staat onder meer het volgende:
"Betreft
Beslissing op saneringsverzoek;
V.o.f. [E] te [Z]
(…)
U heeft namens V.o.f. [E] , [adres] te [postcode] [Z] om (gedeeltelijke) kwijtschelding verzocht voor de per 05 juli 2015 openstaande belastingaanslagen. De specificatie van de belastingschuld per heden treft u hierbij aan. Mijn vordering op dit moment bedraagt € 97.347,00 (aanvullende rente en kosten : p.m. !)

lk wijs uw saneringsverzoek af.

Voor de belastingschuld waarvoor u kwijtschelding vraagt kunnen derden aansprakelijk worden gesteld. In een dergelijk geval neemt de Belastingdienst geen deel aan een akkoord.
In het geval dat de Belastingdienst geen mogelijkheid heeft derden aansprakelijk te stellen, komt uw verzoek evenmin voor inwilliging in aanmerking.
Na 05 juli 2015 heeft de V.o.f. [E] namelijk nieuwe belastingaanslagen onbetaald gelaten.
En bovendien zal het u wellicht bekend zijn dat een saneringsverzoek uitgebreid gedocumenteerd dient te zijn. Nu uw cliënt op basis van eerder genoemde gronden niet in aanmerking komt voor (gedeeltelijke) kwijtschelding heb ik er van afgezien nadere informatie op te vragen."
2.6.
In de bij deze brief behorende bijlage is het volgende overzicht opgenomen:

"NaamFA. [E]

Middel
Aanslag
nummer
Vervaldag
Aanslag
bedrag
Open bedrag
Open kosten
Rente
Totaal
LHN
(…)
10-3-2015
5.282,00
5.282,00
402,00
120,00
5.804,00
LHN
3-9-2015
1.808,00
1.808,00
15,00
0,00
1.823,00
LHN
7-7-2015
168,00
168,00
52,00
0,00
220,00
LHN
6-8-2015
10.086,00
10.086,00
723,00
66,00
10.875,00
LHN
4-9-2015
4.510,00
4.510,00
15,00
0,00
4.525,00
LHN
7-10-2015
4.275,00
4.275,00
0,00
0,00
4.275,00
OB
12-4-2014
7.046,00
250,00
0,00
0,00
250,00
OB
12-3-2015
24.112,00
24.112,00
30,00
543,00
24.685,00
OB
8-8-2015
15.713,00
15.713,00
1.098,00
99,00
16.910,00
OB
10-9-2015
2.150,00
2.150,00
15,00
0,00
2.165,00
OB
10-10-2015
25.815,00
25.815,00
0,00
0,00
25.815,00
Totaal €
100.965,00
94.169,00
2.350,00
828,00
97.347,00
(…)"
2.7.
Bij brief van 31 mei 2017 heeft de bewindvoerder (gemachtigde) een saneringsvoorstel aan de Ontvanger gedaan. In het saneringsvoorstel is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
"Nader verdeeld bedroeg de som de concurrente schuldeisers € 494.163,67; de bankschulden beliepen € 141.130,84; het pensioenfonds vordert € 23.395,28 en de belastingschuld bedraagt pro resto € 90.027,-.
De pro resto becijferde belastingschuld is gebaseerd op uw opgave van 28 september 2015, vermeerderd met de nadien tot en met juli 2016 verschenen aanslagen LHN als gevolg van de personeelsafwikkeling(en). Vervolgens is de totaalsom weer verminderd met de inmiddels toegekende teruggaven. (…)
De belastingschuld bedraagt thans (zie hierboven) € 90.027,-. Tegen deze achtergrond verzoek ik u namens de Belastingdienst in te stemmen met een regeling des, dat aan de Belastingdienst 20% wordt uitgekeerd tegen finale kwijting. Uitgaande van het feit dat uw vordering thans € 90.027,- bedraagt ontvangt u € 18.005,40. Dat is het dubbele percentage van wat aan de concurrente schuldeisers is uitgekeerd en is aangeboden aan de banken en het pensioenfonds."
2.8.
De Ontvanger heeft het saneringsvoorstel op 19 juni 2017 telefonisch aanvaard. Per e-mail van eveneens 19 juni 2017 is de aanvaarding bevestigd. In deze e-mail is onder meer het volgende vermeld:
"Betreft: Kwijtschelding belasting- en aansprakelijkheidsschuld voor de V.o.f. en haar firmanten.
(…)
Zoals ik u zojuist telefonisch heb meegedeeld, bevestig ik hierbij dat uw saneringsaanbod volgens uw brief van 31 mei 2017 wordt aanvaard. Wilt u het bedrag ad € 18.005,40 spoedig overmaken naar Ibanrekening NL86 INGB 0002 4455 88 t.n.v. de Belastingdienst/Cba te Apeldoorn. (…)
Na ontvangst en verwerking van het bedrag ad € 18.005,40 zal ik u de beschikking doen toekomen."
2.9.
De gemachtigde van belanghebbende schrijft per e-mail op 20 juni 2017 het volgende, voor zover van belang, aan de Ontvanger:
"Met het betalen van € 18.005,40 is de volledige belastingschuld tot en met heden van V.o.f. [E] en de vennoten [C] ; [X] en [D] gesaneerd. Ik heb betrokkenen er nadrukkelijk op gewezen dat naar vaste afspraak daaronder niet valt de reguliere aangifte IB/PH 2017. Begin volgend jaar moet die aangifte gewoon worden gedaan, waar ik als bewindvoerder ook volledig buiten sta.
Ik verzoek u thans (i) de beschikking op te maken en deze aan mij toe te zenden en (ii) acht ik het onderdeel van de saneringsovereenkomst dat u nog wel heden alle gelegde loon- en verdere beslagen opheft en de desbetreffende werkgever(s) en/of uitkerings- en pensioeninstanties informeert. Volledigheidshalve verzoek ik u mij afschriften te zenden van de brieven waarmee u de beslagen opheft."
2.10.
De Ontvanger heeft met dagtekening 10 juli 2017 een beschikking met kenmerk "beslissing op een verzoek om kwijtschelding" aan de vof verstuurd (de kwijtscheldingsbeschikking). Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
"U heeft kwijtschelding gevraagd van de volgende aanslagen:
Aanslag
Jaar/tijdvak
Aanslagnummer
Openstaand bedrag
Openslaande kosten
Loonheffingen
Loonheffingen
Loonheffingen
Omzetbelasting
Loonheffingen
Omzetbelasting
Omzetbelasting
Omzetbelasting
Loonheffingen
Loonheffingen
Loonheffingen
Omzetbelasting
Loonheffingen
Loonheffingen
Loonheffingen
Omzetbelasting
Omzetbelasting
Loonheffingen
Loonheffingen
Omzetbelasting
Omzetbelasting
Loonheffingen
Loonheffingen
Loonheffingen
Omzetbelasting
Loonheffingen
Omzetbelasting
Omzetbelasting
Loonheffingen
Loonheffingen
juli 2015
april 2015
januari 2016
november 2015
november 2015
mei 2015
september 2015
juli 2015
mei 2015
mei 2016
augustus 2015
juni 2015
september 2015
februari 2016
april 2016
maart 2016
januari 2016
oktober 2015
maart 2016
augustus 2015
december 2015
december 2015
juni 2015
juli 2015
september 2016
december 2014
oktober 2015
december 2014
december 2016
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
4.275,00
168,00
2.237,00
65,00
2.705,00
15.713,00
65,00
25.197,00
10.086,00
5.025,00
4.050,00
2.150,00
3.802,00
2.172,00
3.042,00
30.450,00
65,00
5.608,00
2.172,00
65,00
65,00
2.913,00
4 510,00
1.808,00
65,00
397,00
8631,60
65,00
5.087,00
1 081,00
336,00
52,00
0,00
54,00
231,00
1.098,00
54,00
0,00
723,00
384,00
321,00
192,00
303,00
0,00
252,00
2.079,00
0,00
423,00
195,00
54,00
0,00
0,00
351,00
171,00
54,00
68,00
0,00
54,00
0,00
125,00
Ik heb besloten u kwijtschelding te verlenen voor het openstaande bedrag van de bovengenoemde aanslagen op grond van de huidige persoonlijke en financiële omstandigheden.
U hoeft deze aanslagen niet te betalen."
2.11.
Op 7 mei 2018 wordt de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 van de fiscaal partner van belanghebbende, [C] , vastgesteld. De belastbare winst en het verzamelinkomen van de fiscaal partner zijn negatief en de Inspecteur geeft op 15 mei 2018 respectievelijk 23 mei 2018 verminderingsbeschikkingen carry-back af. De fiscaal partner is hierna geen IB/PVV verschuldigd over de jaren 2012 en 2013.
2.12.
Belanghebbende voldoet door de verliesverrekeningen van haar fiscaal partner niet langer aan de voorwaarden voor toepassing van de algemene heffingskorting. Bij brieven van 31 mei 2018 respectievelijk 4 juni 2018 kondigt de Inspecteur aan dat hij de aanslagen van 2012 en 2013 gaat herstellen door middel van het opleggen van de navorderingsaanslagen.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende overwogen.
"7. De rechtbank leest het voorstel aldus dat dit ziet op de op 28 september 2015 openstaande belastingschulden, vermeerderd met de nadien tot en met juli 2016 opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen en verminderd met de op het moment van het voorstel reeds toegekende teruggaven, hetgeen per saldo neerkomt op het in de brief van de gemachtigde aan de ontvanger van 31 mei 2017 genoemde bedrag van € 90.027. Uit de tekst van het voorstel kan niet worden afgeleid dat het voorstel verder strekt. De nauwkeurige omschrijving van de belastingschulden waarop het voorstel betrekking heeft in combinatie met het noemen van het totaalbedrag van die belastingschulden (€ 90.027) biedt geen aanknopingspunt voor de opvatting dat het voorstel ook andere - niet in die omschrijving genoemde en niet in de berekening van het bedrag van € 90.027 begrepen - belastingschulden omvat.
8. [Belanghebbende] heeft nog gesteld dat uit de e-mail van de gemachtigde aan de ontvanger van 20 juni 2017 blijkt dat “de volledige belastingschuld tot en met heden van [de VOF] en de vennoten [C] ; [belanghebbende] en [D] is gesaneerd.” De rechtbank is echter van oordeel dat - wat er overigens zij van deze stelling van [belanghebbende] - niet kan worden geconcludeerd dat de ontvanger daarmee heeft ingestemd nu hij op deze e-mail niet heeft gereageerd.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen ongegrond verklaard."

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de Inspecteur terecht de algemene heffingskorting heeft nagevorderd door het opleggen van de navorderingsaanslagen 2012 en 2013, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en de navorderingsaanslagen.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Is de navordering van de algemene heffingskortingen terecht?
5.1.
Belanghebbende betoogt dat het saneringsvoorstel in de weg staat aan het opleggen van de navorderingsaanslagen 2012 en 2013, aangezien het saneringsvoorstel mede betrekking heeft op nog niet opgelegde aanslagen over belastingjaren tot en met juli 2016. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het saneringsvoorstel slechts betrekking heeft op de in de brief van de Ontvanger van 10 juli 2017 opgenomen belastingschulden en niet op de onderhavige navorderingsaanslagen.
5.2.
Bij de beoordeling van het geschil dient voorop te worden gesteld dat door het saneringsvoorstel van belanghebbende van 31 mei 2017 en de akkoordverklaring van de Ontvanger per e-mail van 19 juni 2017 een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek tot stand is gekomen. Daaraan doet niet af dat de Ontvanger en de Inspecteur afzonderlijke bestuursorganen zijn. Beoordeeld dient te worden in hoeverre deze overeenkomst in de weg staat aan het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslagen door de Inspecteur. Niet in geschil is dat de Inspecteur op grond van artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in beginsel gerechtigd is tot het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslagen.
5.3.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, NJ 1981/635 (Haviltex), volgt dat de uitleg van een overeenkomst dient te geschieden aan de hand van de zogenoemde Haviltex-maatstaf. Ingevolge deze maatstaf kan de vraag hoe de verhouding tussen partijen in een overeenkomst is geregeld, niet alleen worden beantwoord op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van die overeenkomst. Beslissend is de betekenis die partijen over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van hun overeenkomst mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Bij de uitleg van een schriftelijk contract zijn telkens van beslissende betekenis alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen; zie Hoge Raad 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 (Pensioenfonds DSM/Fox).
5.4.
Het saneringsaanbod heeft betrekking op de invordering van belastingschulden van de vof. Het aanbod strekt tot betaling van 20% van een belastingschuld van € 90.027, zijnde € 18.005,40, tegen finale kwijting van de restschuld. Het bedrag van de belastingschuld is gebaseerd op de opgave van de Belastingdienst van 28 september 2015, vermeerderd met de tot en met juli 2016 opgelegde aanslagen loonheffingen en verminderd met de per 31 mei 2017 verleende teruggaven. Naar de bewoordingen van het aanbod had de finale kwijting slechts betrekking op de belastingschulden van € 90.0027, berekend naar de stand per 31 mei 2017. Uit het aanbod blijkt niet dat in dit bedrag ook inkomstenbelastingschulden van belanghebbende (of haar medevennoten) zijn begrepen, al dan niet op grond van na 31 mei 2017 nog op te leggen (navorderings)aanslagen IB/PVV. Ook uit het overzicht van 28 september 2015, dat volgens het saneringsaanbod ten grondslag lag aan de berekening van de belastingschuld, blijkt dit niet. Dit overzicht vermeldt slechts aanslagen loonheffingen en omzetbelasting ten name van de vof. De bewoording van het saneringsaanbod biedt derhalve geen steun aan de door belanghebbende verdedigde uitleg daarvan. Ook uit de aanvaarding van het aanbod door de Ontvanger blijkt niet dat de overeenstemming betrekking heeft op aanslagen inkomstenbelasting die na 31 mei 2017 aan belanghebbende zouden kunnen worden opgelegd. Voorts vermeldt het in de kwijtscheldingsbeschikking opgenomen overzicht slechts aanslagen loonheffingen en omzetbelasting. De kwijtscheldingsbeschikking is bovendien geadresseerd aan de vof, en niet aan belanghebbende of haar medevennoten. Indien belanghebbende of haar bewindvoerder meende dat de getroffen regeling mede betrekking had op na 31 mei 2017 op te leggen aanslagen IB/PVV, had het op haar weg gelegen zich tot de Ontvanger te wenden met de mededeling dat het in de kwijtscheldingsbeschikking weergegeven overzicht van aanslagen onjuist of onvolledig zou zijn. Gesteld noch gebleken is dat dit is gebeurd. De vaststellingsovereenkomst staat in deze omstandigheden niet in de weg aan het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslagen door de Inspecteur.
5.5.
Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat de onderhavige saneringsovereenkomst, als zijnde een uitwerking van een minnelijke schuldregeling, had moeten leiden tot een zogenoemde schone lei. Belanghebbende onderbouwt haar stelling met een verwijzing naar de wettelijke schuldregeling van de Faillissementswet, die volgens haar overeenkomstig van toepassing zou moeten zijn. Deze stelling faalt. Het minnelijke schuldtraject is een overeenkomst tussen partijen en is niet door de wet gereguleerd. Alle voorwaarden van een minnelijke schuldregeling worden door partijen bepaald. De onderhavige minnelijke schuldregeling – die alleen op de loonheffingen en omzetbelasting ziet – leidt, zonder aanvullende afspraken ter zake van de inkomstenbelasting, niet tot een schone lei.
5.6.
Belanghebbende heeft subsidiair gesteld dat de e-mail van 20 juni 2017 de bevestiging betrof van de afspraak tussen haar en de Ontvanger dat de volledige belastingschuld van belanghebbende tot en met de datum van de e-mail was gesaneerd. Een herbevestiging door de Ontvanger als reactie op de e-mail lag om die reden niet voor de hand, aldus belanghebbende. Aangezien de Inspecteur betwist dat de Ontvanger akkoord was met de inhoud van de e-mail van 20 juni 2017, dient belanghebbende aannemelijk te maken dat er overeenstemming bestond over de sanering van nog niet opgelegde aanslagen. Vast staat dat de Ontvanger niet heeft gereageerd op de e-mail van gemachtigde van 20 juni 2017. Ook overigens is niet gebleken dat de Ontvanger zich akkoord heeft verklaard met de inhoud van deze e-mail. Het is derhalve niet aannemelijk dat de Ontvanger heeft willen instemmen met de e-mail. Bovendien blijkt uit de e-mail niet dat deze tevens betrekking heeft op nog niet aan belanghebbende opgelegde aanslagen IB/PVV. In de e-mail wordt verwezen naar het bedrag van € 18.005,40, waarmee veeleer aannemelijk is dat de e-mail betrekking heeft op de belastingschuld die het onderwerp is van de vaststellingsovereenkomst. De subsidiaire hogerberoepsgrond slaagt derhalve niet.
5.7.
Het Hof komt tot de conclusie dat partijen redelijkerwijs aan het bepaalde in de vaststellingsovereenkomst geen verdergaande betekenis mochten toekennen dan dat zij daarin zijn overeengekomen finale kwijting te verlenen met betrekking tot de belastingschuld die op dat moment bestond. Het stond de Inspecteur dan ook vrij de algemene heffingskorting na te vorderen door het opleggen van de navorderingsaanslagen 2012 en 2013.
Belastingrente
5.8.
Tegen de beschikkingen belastingrente zijn in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente ten onrechte of op onjuiste wijze in rekening is gebracht.
Slotsom
5.9.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door R.A. Bosman, P.J.J. Vonk en J.B.O. Bijl, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 29 september 2020 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.