ECLI:NL:GHDHA:2020:1560

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
22-002057-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens belaging, smaadschrift en laster via sociale media

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte werd verweten dat zij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 15 november 2017 het vrouwelijke slachtoffer heeft belaagd door zich op Instagram voor te doen als de partner van een bekende oud-voetballer, en zich in haar sociale omgeving als zodanig te presenteren. Het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte, gezien hun aard, duur, intensiteit en frequentie, geen belaging opleverden. Subsidiair was de verdachte ook beschuldigd van smaadschrift en laster, maar het hof oordeelde dat de uitlatingen niet voldeden aan de eisen van een 'tenlastlegging van een bepaald feit'. De verdachte werd vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Het hof benadrukte dat de berichten op Instagram te subtiel waren om als strafrechtelijke overtredingen te kwalificeren, en dat er geen bewijs was dat de verdachte de intentie had om de uitlatingen bekend te maken aan een breder publiek. De advocaat-generaal had een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist, maar het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002057-18
Parketnummer: 10-750227-17
Datum uitspraak: 25 augustus 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 mei 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 11 augustus 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 15 november 2017 te Rotterdam en/of Eindhoven en/of Roermond, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal (telkens), wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] en/of één of meer van diens gezinsleden, in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 1] en/of één of meer van diens gezinsleden, in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen,
immers heeft zij, verdachte, (telkens) op verschillende data in voormelde periode
- op (een) Instagram account(s), te weten [Instagram-account 1] en/of [Instagram-account 2] en/of [Instagram-account 3], althans (een) account(s) op internet/social media, waartoe zij, verdachte, gerechtigd was: één of meer foto's van één of meer gezinsleden van die [slachtoffer 1], al dan niet met begeleidende tekst, gepost en/of geplaatst en/of
- (veelvuldig)(persoonlijke) gegevens en/of foto's van die [slachtoffer 1] en/of één of meer van diens gezinsleden, die waren weergegeven op social media en/of die waren weergegeven op websites van familieleden en/of bekende(n) van die [slachtoffer 1] en/of van één of meer van diens gezinsleden, althans waren weergegeven op een website van een derde(n) (niet zijnde verdachte), gekopieerd/overgenomen en/of (vervolgens) die gegevens en/of foto('s) geplaatst en/of gepost (op haar, verdachtes, Instagramaccount(s)), als ware zij, verdachte, de echtgenote/verloofde/vriendin van de partner van die [slachtoffer 1] en de moeder/verzorgster van de kinderen van die [slachtoffer 1] en/of
- zich (veelvuldig) tegenover haar, verdachtes, vrienden en/of kennissen en/of collega's, althans bekenden, voorgedaan/uitgegeven alszijnde zij, verdachte, de vriendin/verloofde/echtgenote van de partner van [slachtoffer 1] en/of als de moeder/verzorgster van de kinderen van die [slachtoffer 1];
subsidiair, indien het vorenstaande niet bewezen zou kunnen worden verklaard:
Zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 15 november
2017 te Rotterdam en/of Eindhoven en/of Roermond, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal (telkens), opzettelijk de eer en/of de goede naam van [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] heeft aangerand, door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om
daaraan ruchtbaarheid te geven,
terwijl zij, verdachte, wist dat dit telastgelegde feit in strijd met de waarheid is,
namelijk door telastlegging van het feit dat zij, verdachte, en niet [slachtoffer 1], de echtgenote/verloofde /vriendin zou zijn [slachtoffer 2] en de moeder/verzorgster van de kinderen van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], waardoor zij, verdachte, naar anderen toe de indruk wekte dat die
[slachtoffer 1] niet de (enige) partner was van [slachtoffer 2] en niet de (enige) moeder/verzorgster van diens kinderen,
A) door middel van geschriften en/of afbeeldingen, openlijk tentoongesteld, terwijl deze toegankelijk waren voor anderen, door (telkens) op verschillende data in voormelde periode op (een) Instagram account(s), te
weten @[Instagram-account 1] en/of @[Instagram-account 2], althans (een) account(s) op internet/sociale media, waartoe zij, verdachte, gerechtigd was:
- één of meer foto’s van één of meer gezinsleden van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], al dan niet met begeleidende tekst, te posten en/of te plaatsen en/of
- ( veelvuldig) (persoonlijke) gegevens en/of foto’s van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of (andere) gezinsleden, die waren weergegeven op social media en/of die waren weergegeven op websites van familieleden en/of bekende(n) van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], althans waren weergegeven op een website van een derde(n) (niet zijnde verdachte), te kopiëren en/of over te nemen en/of (vervolgens)
die gegevens en/of foto(’s) te plaatsen en/of te posten (op haar, verdachtes, Instagramaccount(s)),
en/of
B) mondeling, door zich (veelvuldig) tegenover haar, verdachtes, vrienden en/of kennissen en/of collega’s, althans bekenden, voor te doen/uit te geven alszijnde zij, verdachte, en niet [slachtoffer 1], de vriendin/verloofde/echtgenote van [slachtoffer 2] en/of de
moeder/verzorgster van de kinderen van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, onder algemene en bijzondere voorwaarden, te weten een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], kinderen en familie, en een locatieverbod voor de stad Rotterdam, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweer inzake de geldigheid van de dagvaarding (ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde)
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven en overeenkomstig de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnotities - dat het Openbaar Ministerie heeft nagelaten om in de
tenlastelegging een duidelijk te onderkennen gedraging neer te leggen in de zin van artikel 261 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), waarvan wordt gesteld dat de verdachte deze zou hebben tenlastegelegd aan aangeefster. De tenlastelegging voldoet in zoverre dan ook niet aan de eisen die artikel 261 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aan een dagvaarding stelt.
Het hof verwerpt het verweer.
Subsidiair is in de tenlastelegging de zinsnede opgenomen “namelijk door telastlegging van het feit dat zij, verdachte, en niet [slachtoffer 1], de echtgenote /verloofde /vriendin zou zijn (van) [slachtoffer 2] en de moeder/verzorgster van de kinderen van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], waardoor zij, verdachte, naar anderen toe de indruk wekte dat die [slachtoffer 1] niet de (enige) partner was van [slachtoffer 2] en niet de (enige) moeder/verzorgster van diens kinderen” en voorts is omschreven op welke wijze en door welke gedragingen de verdachte dit zou hebben gedaan.
Er is naar het oordeel van het hof derhalve sprake van een tenlastelegging die voldoet aan de daaraan te stellen wettelijke eisen. Met name is er voldoende concreet omschreven hetgeen de verdachte wordt verweten en waartegen zij zich dient te verdedigen. Het hof is van oordeel dat het subsidiair tenlastegelegde, gehouden tegen de inhoud van het dossier, voor de verdediging voldoende duidelijk moet zijn geweest. De dagvaarding is derhalve geldig.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt het volgende.
De verdachte wordt onder het primair ten laste gelegde verweten dat zij – kort gezegd - in de ten laste gelegde periode [slachtoffer 1], de vrouw van een bekende oud-voetballer, heeft belaagd door zich op Instagram voor te doen als de vrouw van deze [slachtoffer 2] en zich in haar sociale omgeving voor te doen als partner van [slachtoffer 2].
Het hof stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid Sr zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (vergelijk HR 29 juni 2004,
ECLI:NL:HR:2004:AO5710 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2004:AO5710); HR 4 november 2014,
ECLI:NL:HR:2014:3095 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2014:3095)).
De in artikel 285b Sr omschreven gedraging kan ook worden aangemerkt als inbreuk makend op de persoonlijke levenssfeer van een ander, indien die ander ten tijde van die gedraging niet bekend was met die gedraging en die ander pas nadien op de hoogte is gekomen van die gedraging (vergelijk HR 4 november 2014,
ECLI:NL:HR:2014:3095 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2014:3095)).
Uit de inhoud van het strafdossier en ook overigens is niet gebleken dat sprake is geweest van fysieke toenadering van de verdachte tot [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en hun gezin. Evenmin heeft de verdachte zich begeven naar Rotterdam, de woonplaats van (het gezin van) aangeefster en [slachtoffer 2], en hen heeft opgezocht. Ook anderszins blijkt niet van enig fysiek of rechtstreeks elektronisch contact. Het hof stelt vast dat de belaging blijkens de aangifte heeft plaatsgevonden in de vorm van berichten op Instagram. Ten aanzien van de berichten op Instagram bestaat het strafdossier uitsluitend uit printscreens van berichten die namens aangeefster aan de politie zijn verstrekt. Deze Instagram-berichten zijn door aangeefster verzameld en geselecteerd en door de politie gevoegd bij de aangifte. De politie heeft geen nader onderzoek gedaan naar de (berichten op de) in de tenlastelegging bedoelde Instagram accounts van verdachte. De berichten zouden zijn geplaatst in het jaar 2015. Het (globale) aantal volgers van de Instagram accounts is niet vast te stellen.
Namens aangeefster zijn de betreffende berichten op Instagram verstrekt. In die berichten zou de verdachte zich presenteren als de echtgenote of partner van [slachtoffer 2]. Het hof stelt ten aanzien van die berichten vast dat het gaat om een klein aantal berichten waarin op subtiele wijze de suggestie wordt gewekt dat het betreffende bericht is geplaatst door de partner van [slachtoffer 2]. In een aantal gevallen bestaat die suggestie (slechts) uit de plaatsing van een foto en/of een of meerdere hashtags, die samengenomen de indruk zouden kunnen wekken dat, bijvoorbeeld, sprake is van een reis naar Milaan en een photoshoot met [slachtoffer 2]. Meer vergaande berichten bevat het dossier niet.
Het hof is met betrekking tot deze berichten van oordeel dat deze berichten – hoewel die berichten voor aangeefster en [slachtoffer 2] als buitengewoon ongepast en ongewenst zullen zijn overgekomen – naar hun aard en intensiteit op dusdanig subtiele wijze een suggestie kunnen wekken dat daarmee geen strafrechtelijke grens in de zin van de onderhavige verdenking wordt overschreden. Ook in frequentie moet het hof – op basis van de inhoud van het strafdossier – vaststellen dat het gaat om een betrekkelijk gering aantal berichten.
Daarbij komt nog dat de verdachte, kort nadat zij naar aanleiding van deze berichten werd benaderd door en namens aangeefster, haar account op Instagram heeft gedeactiveerd. Het hof is op basis van het strafdossier niet gebleken van nieuwe berichten van verdachte op Instagram die de aangeefster raken.
Op basis van de inhoud van het strafdossier kan verder worden vastgesteld dat het karakter van de gedragingen van de verdachte na 2015 is gewijzigd. In die periode vertelde de verdachte aan personen in haar sociale omgeving dat zij een relatie had met de oud-voetballer.
Niet blijkt dat de verdachte het in die periode op enige manier op aangeefster en [slachtoffer 2] had voorzien. Dat ligt ook niet voor de hand, omdat het nu juist de bedoeling van de verdachte was dat de personen in haar sociale omgeving haar verhaal en daarmee de haar gecreëerde schijnwereld zouden (blijven) geloven en dat een en ander tot die kring beperkt zou blijven. Als bij aangeefster of [slachtoffer 2] bekend zou worden dat de verdachte zich uitgaf als partner van [slachtoffer 2], zou dat verhaal kunnen uitkomen met alle gevolgen van dien.
Het hof is daarom van oordeel dat deze gedragingen naar hun aard, duur, intensiteit en frequentie evenmin belaging opleveren. Het hof is daarom van oordeel dat de verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De verdachte wordt onder het subsidiair ten laste gelegde verweten dat zij zich – kort gezegd – door het plegen van dezelfde gedragingen schuldig heeft gemaakt aan smaadschrift en laster.
Voor een bewezenverklaring van smaadschrift en laster is onder meer vereist dat sprake is van tenlastelegging van een "bepaald feit" als bedoeld in art. 261 Sr. Daarvan is sprake, indien het feit op een zodanige wijze door de verdachte is tenlastegelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging van een ander aanwijst. Daarvan is bijvoorbeeld geen sprake indien het "feit" niet het gedrag van die ander betreft, maar een eigenschap die hem wordt toegedicht en evenmin, als het wel gaat om diens gedrag, indien dat gedrag slechts in algemene termen wordt geduid en derhalve niet wordt toegespitst op een voldoende geconcretiseerde gedraging van een bepaalde persoon. (Vgl. HR 29 september 2009,
ECLI:NL:HR:2009:BI1171 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2009:BI1171)en HR 3 december 2013,
ECLI:NL:HR:2013:1556 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2013:1556).)
Het hof stelt dienaangaande het volgende vast.
Zoals hierboven reeds is overwogen, heeft de verdachte in de ten laste gelegde periode in een betrekkelijk gering aantal berichten op Instagram een onjuiste voorstelling van zaken gegeven, door subtiel te suggereren dat zij een relatie met [slachtoffer 2] had. Kort nadat de verdachte werd geconfronteerd met de door haar op haar Instagram-account weergegeven onjuiste voorstelling van zaken, deactiveerde de verdachte haar account. Hierna stopten ook de berichten van verdachte op Instagram die raakten aan het gezinsleven van aangeefster. Uit de inhoud van het strafdossier blijkt niet dat de verdachte via Instagram of andere social media contact heeft gezocht met aangeefster en/of [slachtoffer 2].
Hoewel het hof zonder meer aanneemt dat de berichten op Instagram onrust bij aangeefster en [slachtoffer 2] hebben opgeroepen, is het hof van oordeel dat die berichten dusdanig subtiel, terughoudend en weinig concreet zijn dat niet bewezen kan worden dat deze een smadelijke of lasterlijke inhoud hadden. Daarmee is het bestanddeel "telastlegging van een bepaald feit" niet vervuld, zodat smaadschrift en laster ten aanzien van de berichten op Instagram niet kan worden bewezen.
De verdachte is tevens verweten dat zij zich smadelijk en/of lasterlijk heeft uitgelaten in haar sociale omgeving, door mondeling in strijd met de waarheid te vertellen dat zij een relatie had met [slachtoffer 2]. Hoewel de verdachte zich in haar sociale omgeving onverbloemder heeft uitgelaten, was het zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen, niet haar bedoeling dat deze uitlatingen ter kennis zouden komen van aangeefster en [slachtoffer 2]. De verdachte heeft niet de bedoeling gehad om het tenlastegelegde feit bekend te maken in een bredere kring van willekeurige derden.
Naar het oordeel van het hof kan daarom niet worden bewezen dat de verdachte ten aanzien van deze mondelinge uitlatingen heeft gehandeld met het kennelijke doel om aan het door haar tenlastegelegde feit ruchtbaarheid te geven.
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat het hof ook het subsidiair ten laste gelegde niet bewezen acht en de verdachte ook van dit feit zal vrijspreken.
Beslag
Ten aanzien van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een Apple iPhone 6, kleur wit, zal het hof, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging, de teruggave aan de verdachte gelasten.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een Apple iPhone 6, kleur wit, goednummer PL1700-2017219872-5461588 en registratienummer 353271078107612.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman,
mr. C.H.M. Royakkers en mr. J.W. van den Hurk, in bijzijn van de griffier mr. S.J. de Vries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 augustus 2020.