Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 22 juli 2020
[X] te [Z] , belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,
Procesverloop
Vaststaande feiten
Oordeel van de Rechtbank
Beoordeling van het geschil
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwaardering van een rentevordering en de oplegging van een verzuimboete aan belanghebbende. Belanghebbende, die directeur en enig aandeelhouder is van een holding, had een lening verstrekt aan deze holding en de verschuldigde rente was bijgeschreven. Na het faillissement van de holding heeft belanghebbende de rentevordering afgewaardeerd, omdat hij stelde dat deze oninbaar was. Het Hof oordeelde echter dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de rentevordering oninbaar was, aangezien deze bij faillissement van de holding kon worden verrekend met een rekening-courantschuld. Het Hof concludeerde dat er geen aanleiding was voor afwaardering van de rentevordering.
Daarnaast oordeelde het Hof over de verzuimboete die aan belanghebbende was opgelegd. De Inspecteur had gesteld dat het verleende uitstel voor het doen van aangifte op een duidelijke wijze was ingetrokken, maar het Hof oordeelde dat de Inspecteur onvoldoende had aangetoond dat belanghebbende op de hoogte was gesteld van deze wijziging. Daarom vernietigde het Hof de verzuimboete. Het hoger beroep van belanghebbende werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd voor zover deze de verzuimboete betrof. De Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.