In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de milieu-investeringsaftrek (MIA) die belanghebbende claimde voor de jaren 2013 en 2014. Belanghebbende had in zijn aangifte IB/PVV 2012 aanspraak gemaakt op MIA, maar de Inspecteur had een navorderingsaanslag opgelegd en de MIA gecorrigeerd. In een eerdere uitspraak van het Hof op 3 juli 2018 werd geoordeeld dat de navorderingsaanslag vernietigd moest worden vanwege een ambtelijk verzuim van de Inspecteur. Belanghebbende stelde dat deze vernietiging betekende dat hij ook recht had op MIA voor de jaren 2013 en 2014, maar het Hof wees deze stelling af. Het Hof oordeelde dat niet aan de wettelijke vereisten voor toepassing van de MIA was voldaan, en dat de Inspecteur bij de vaststelling van de aanslagen in 2013 en 2014 opnieuw mocht toetsen of aan de vereisten voor MIA was voldaan. Het Hof bevestigde dat de tijdige melding van de investering een vereiste is voor MIA en dat belanghebbende in dit geval niet tijdig had gemeld. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.