ECLI:NL:GHDHA:2017:4130

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
BK-17/00544
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake milieu-investeringsaftrek en belastingaanslagen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de Inspecteur de aangegeven winst uit onderneming van belanghebbende terecht heeft verhoogd met het bedrag van de in de aangifte geclaimde milieu-investeringsaftrek. Belanghebbende, die een agrarische onderneming drijft, had in zijn aangifte voor het jaar 2013 een milieu-investeringsaftrek van € 82.455 geclaimd. De Inspecteur heeft deze aftrek echter niet geaccepteerd, omdat hij van mening was dat de melding voor de milieu-investeringsaftrek niet tijdig was gedaan. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 november 2017 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende stelde dat het meldingsformulier tijdig was verzonden, maar de Inspecteur betwistte dit en stelde dat het formulier pas op 22 maart 2012 was ontvangen, wat na de deadline was. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd dat het formulier op tijd was ingediend. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, evenals het beroep tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag Zorgverzekeringswet (Zvw).

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-17/00544

Uitspraak van 19 december 2017

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (Rechtbank) van 26 april 2017, nummer SGR 16/8647 betreffende de onder 1.1. vermelde aanslagen en beschikkingen.

Aanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (de aanslag IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.964 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.976. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 1.825 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.1.2.
Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (de aanslag Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 50.853 (maximum). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 130 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Bij op uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw en de beschikkingen belastingrente niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar in behandeling genomen als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw (verzoek om ambtshalve vermindering). Dit verzoek heeft de Inspecteur afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Met instemming van partijen heeft de Rechtbank het beroep van belanghebbende aangemerkt als een rechtstreeks beroep tegen de afwijzende beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 124.
2.2.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 21 november 2017, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt

Feiten

3.1.
Belanghebbende drijft in een samenwerkingsverband een agrarische onderneming. Op 21 december 2011 is belanghebbende investeringsverplichtingen tot een bedrag van
€ 555.130 voor de bouw van een vleesvarkensstal aangegaan.
3.2.
Op 20 maart 2012 om 16:05 uur is namens belanghebbende het formulier Melding Milieu-investeringsaftrek/Willekeurige afschrijving (MIA/VAMIL) bij PostNL aangeboden voor aangetekende verzending naar het Bureau Investeringsregelingen en willekeurige afschrijving van de Belastingdienst (Bureau IRWA).
3.3.
Het Bureau IRWA heeft op het meldingsformulier als datum van binnenkomst 22 maart 2012 gestempeld.
3.4.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het onderhavige jaar een milieu-investeringsaftrek geclaimd van € 82.455. Voorts heeft belanghebbende in de aangifte een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.976 vermeld.
3.5.
De Inspecteur is bij het opleggen van de definitieve aanslag afgeweken van de aangifte. De aangegeven winst uit onderneming voor toepassing van de ondernemingsaftrek heeft hij verhoogd met het bedrag van de geclaimde milieu-investeringsaftrek (€ 82.455).

Oordeel van de Rechtbank

4. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
" (…)
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid van het bezwaar
8. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en voor zover hier van belang aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bewaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
9. Het aanslagbiljet is gedagtekend 2 maart 2016. Er is geen aanleiding om aan te
nemen dat het aanslagbiljet pas na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het
indienen van een bezwaarschrift is geëindigd op 13 april 2016. Het bezwaarschrift is gedagtekend op 6 april 2016 en op 11 mei 2016 door [de Inspecteur] ontvangen. Op [belanghebbende] rust de bewijslast aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift tijdig is verzonden. De enkele stelling dat het bezwaarschrift rond 8 april 2016 is verzonden, is daartoe onvoldoende. Het bezwaarschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb niet tijdig ingediend zodat [de Inspecteur] het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is dan ook in zoverre ongegrond.
Ontvankelijkheid beroep/Verzoek ambtshalve vermindering
10. Tegen de afwijzende beslissing van [de Inspecteur] op het als verzoek om ambtshalve vermindering aangemerkte bezwaar, heeft [belanghebbende] geen bezwaarschrift ingediend. Nu die afwijzende beslissing ten onrechte geen rechtsmiddel verwijzing bevat, [belanghebbende] ter zitting heeft aangegeven dat het beroep moet worden beschouwd als rechtstreeks beroep tegen de afwijzende beslissing en [de Inspecteur] daarmee heeft ingestemd, zal de rechtbank het beroep aanmerken als rechtstreeks beroep tegen de ambtshalve beslissing het verzoek af te wijzen.
11. Een melding voor toepassing van de faciliteiten van de MIA- regeling moet binnen drie maanden na het aangaan van de verplichting zijn gedaan. Dit vloeit voor de MIA-faciliteit voort uit artikel 3.31 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) in verbinding met artikel 2 van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001 (Ministeriële regeling van 20 december 2000, WDB00/921M, Stcrt. 2000, 250).
12. Vaststaat dat de investeringsverplichting door [belanghebbende] is aangegaan op 21 december 2011, zodat de termijn voor het indienen van het meldingsformulier is geëindigd op
21 maart 2012. Tussen partijen is niet in geschil dat het in 2. genoemde meldingsformulier op 20 maart 2012 om 16:05 uur bij PostNL is aangeboden voor aangetekende verzending. In geschil is wanneer het meldingsformulier door het Bureau IRWA is ontvangen.
13. [ Belanghebbende], op wie te dezen de bewijslast rust, heeft gesteld dat het meldingsformulier (tijdig) bij het Bureau IRWA is ingediend en dat het meldingsformulier onjuist is afgehandeld binnen de Belastingdienst, waardoor dit een dag te laat is afgestempeld. Volgens [belanghebbende] mag hij ervan uitgaan dat het bij PostNL op 20 maart 2012 aangeboden meldingsformulier de volgende dat bij het Bureau IRWA is bezorgd. Ter onderbouwing heeft [belanghebbende] bewijsstukken overgelegd van een eveneens voor aangetekende verzending aan PostNL aangeboden poststuk waaruit blijkt dat het poststuk één dag na aanbieding is bezorgd. Daartegenover heeft [de Inspecteur] onbestreden gesteld dat door de postkamer van het Bureau IRWA alle post wordt voorzien van de dagstempel met datum van binnenkomst.
gemotiveerde betwisting door [de Inspecteur] is de met het onder 13 genoemde poststuk onderbouwde stelling van [belanghebbende] dat hij er van uit mag gaan dat PostNL het meldingsformulier op 21 maart 2012 zou bezorgen, onvoldoende om te kunnen concluderen tot een tijdige melding. Dat [belanghebbende] heeft nagelaten
14. Met hetgeen [belanghebbende] heeft aangevoerd, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat het meldingsformulier op 21 maart 2012 door het Bureau IRWA is ontvangen. Tegenover de tijdig bij PostNL op te vragen wanneer het meldingsformulier bij het Bureau IRWA is bezorgd, is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico moet blijven. Ook hetgeen [belanghebbende] overigens heeft aangevoerd, kan niet leiden tot een andere conclusie, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de melding niet tijdig is gedaan.
15. Gelet op wat hiervoor is opgemerkt dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
(…)"

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1.
In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur de aangegeven winst uit onderneming (voor toepassing van de ondernemingsaftrek) terecht heeft verhoogd met het bedrag van de in de aangifte geclaimde milieu-investeringsaftrek.
5.2.
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, wordt verwezen naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

6.1.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering, vernietiging van de aanslag Zvw en vermindering van de aanslag IB/PVV tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.976.
6.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Ontvankelijkheid bezwaar
7.1.
Het Hof volgt belanghebbende niet in zijn standpunt dat het bezwaarschrift door de Inspecteur ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De Rechtbank heeft naar het oordeel van het Hof op goede gronden beslist dat belanghebbende er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift voor het einde van de bezwaartermijn is verzonden. Hetgeen belanghebbende met betrekking tot de verzending van het bewaarschrift in hoger beroep heeft aangevoerd, brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Voorts heeft belanghebbende geen feiten aangevoerd op grond waarvan redelijkerwijs zou kunnen worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest. Van zodanige feiten is ook overigens niet gebleken.
Tijdigheid aanmelding
7.2.
Artikel 3.42a, lid 7, Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2011; Wet IB) bepaalt dat de milieu-investeringsaftrek slechts van toepassing is indien de aangegane verplichtingen of de in het jaar gemaakte voortbrengingskosten zijn aangemeld bij de Minister van Financiën. Op grond van het achtste lid van voormelde bepaling kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot het zevende lid.
7.3.
Van de mogelijkheid tot het stellen van nadere regels is gebruik gemaakt door het vaststellen van de Meldingsregeling milieu-investeringaftrek 2001 (Meldingsregeling). Op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel a van de Meldingsregeling moet de aanmelding, bedoeld in artikel 3.42a, lid 7, Wet IB, binnen een termijn van drie maanden na het aangaan van de verplichting plaatsvinden. Vaststaat dat in het onderhavige geval de investeringsverplichting is aangegaan op 21 december 2011. De termijn voor het doen van vorenbedoelde aanmelding eindigde derhalve op 21 maart 2012.
7.4.1.
Op belanghebbende rust de last aannemelijk te maken dat het meldingsformulier uiterlijk op 21 maart 2012 op het adres van het Bureau IRWA is bezorgd. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat ervan moet worden uitgegaan dat het meldingsformulier op 21 maart 2012 door het Bureau IRWA is ontvangen. Zijn standpunt heeft hij onderbouwd met het argument dat aangetekende poststukken in het algemeen één dag na verzending aan de geadresseerde wordt aangeboden. Dit wordt volgens belanghebbende door PostNL bevestigd op haar website en vloeit volgens hem ook voort uit de Postwet 2009, waarin is bepaald dat in ten minste 95 percent van de gevallen poststukken de volgende dag moeten zijn bezorgd. Ter nadere onderbouwing van zijn standpunt heeft belanghebbende bewijsstukken ingebracht waaruit blijkt dat een ander poststuk dat voor aangetekende verzending bij PostNL is aangeboden, één dag na aanbieding is bezorgd.
7.4.2.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof ten slotte aangevoerd dat het niet in de rede ligt dat reeds op de dag waarop volgens de Inspecteur het meldingsformulier is ontvangen (te weten: 22 maart 2012), een ontvangstbevestiging wordt verzonden. Volgens belanghebbende wordt een ontvangstbevestiging pas verzonden nadat een inhoudelijk beoordeling van het meldingsformulier heeft plaatsgevonden.
7.4.3.
De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende weersproken en het volgende aangevoerd. De gang van zaken is dat zodra een meldingsformulier is ontvangen, het wordt voorzien van een stempel met de datum van binnenkomst, waarna de binnenkomst van het meldingsformulier wordt geregistreerd en een ontvangstbevestiging wordt verstuurd. Op dat moment vindt geen inhoudelijke beoordeling plaats, behoudens een check of de melding tijdig is ontvangen. Het is niet ongebruikelijk dat de ontvangstbevestiging nog op dezelfde dag wordt verzonden, waarin, in voorkomend geval, ook wordt vermeld dat de aanmelding te laat is binnengekomen. Dergelijke brieven worden automatisch aangemaakt. Dat is ook te zien aan de brief die belanghebbende heeft ontvangen. Onderaan die brief staat "Deze brief is centraal in een geautomatiseerd proces vervaardigd en daarom niet ondertekend".
7.4.4.
Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht, is onvoldoende voor de conclusie dat het meldingsformulier op 21 maart 2012 door het Bureau IRWA is ontvangen. De stelling van belanghebbende dat per aangetekende post verzonden stukken in de regel de volgende dag op het adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, sluit - wat er overigens van die stelling zij - niet uit dat bezorging of aanbieding in het onderhavige geval een dag langer op zich heeft laten wachten. Omstandigheden die een iets langere bezorgingstijd met zich brengen liggen in de risicosfeer van belanghebbende. Dit klemt temeer nu met de verzending van het meldingsformulier is gewacht tot de laatste dag voorafgaande aan die waarop de indieningstermijn eindigt. Voorts is, gelet op de verklaring van de Inspecteur omtrent de gang van zaken bij en na ontvangst van een meldingsformulier, aannemelijk dat op de dag van ontvangst van een meldingsformulier een ontvangstbevestiging wordt verzonden.
7.5.
Gelet op al het vorenoverwogene is de slotsom dat het meldingsformulier na het einde van de in de Meldingsregeling gestelde termijn door het Bureau IRWA is ontvangen. Het gevolg hiervan is dat belanghebbende geen recht heeft op de door hem geclaimde milieu-investeringsaftrek.
7.6
Het hoger beroep is ongegrond. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank bevestigen en voorts, nu het beroep van belanghebbende ook gericht is tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag Zvw en de Rechtbank daarover geen oordeel heeft gegeven, doende wat de Rechtbank had behoren te doen, het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaren.

Proceskosten en griffierecht

8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, en
  • verklaart het beroep tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag Zvw ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door E.M. Vrouwenvelder, G.J. van Leijenhorst en F.G.F. Peters, in tegenwoordigheid van de griffier N. El Allaoui. De beslissing is op 19 december 2017 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.