ECLI:NL:GHDHA:2020:1257

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
200.277.255/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot faillietverklaring; beoordeling van pluraliteit van schuldeisers in nalatenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 april 2020, waarin het verzoek van de appellanten om de geïntimeerde in staat van faillissement te verklaren, werd afgewezen. De appellanten, die de zoons en erfgenamen zijn van de erflater die op 12 juli 2019 is overleden, hebben in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen en alsnog het faillissement van de geïntimeerde uit te spreken. De rechtbank had overwogen dat niet voldaan was aan het vereiste van pluraliteit van schuldeisers, wat betekent dat de geïntimeerde niet in de situatie verkeerde dat hij had opgehouden te betalen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 15 juni 2020, waarbij de appellanten bijgestaan werden door hun advocaat, mr. S.M. Mosterd-de Wit, en de geïntimeerde door mr. R.J.C. Florijn. De appellanten voerden aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat zij met elkaar vereenzelvigd dienden te worden, omdat zij gezamenlijk als erfgenamen optraden en gerechtigd waren tot het innen van een vordering die voortvloeit uit één schuld van de geïntimeerde aan de erflater. De appellanten stelden dat de vereiste pluraliteit van schuldeisers was komen vast te staan, omdat de geïntimeerde naast hun vorderingen ook een schuld van € 92.550,50 aan een andere schuldeiser onbetaald liet.

Het hof oordeelde dat ook in hoger beroep niet was gebleken van de vereiste pluraliteit van schuldeisers. De door de appellanten opgevoerde steunvordering was voldaan en de stelling dat door het opstellen van de akte meerdere vorderingen waren ontstaan, werd niet gevolgd. Het hof concludeerde dat de vordering van de appellanten voortvloeit uit één schuld van de geïntimeerde aan de erflater, en dat de verdeling van de nalatenschap tussen de erfgenamen geen pluraliteit van schuldeisers doet ontstaan. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd en de appellanten werden veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.277.255/01
Rekestnummer rechtbank : C/09/589500 / FT RK 20/313

beschikking van 22 juni 2020

inzake
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
3. [appellant 3],
wonende te [woonplaats],
[appellanten],
hierna te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. S.M. Mosterd-de Wit te Den Haag,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. R.J.C. Florijn te Utrecht.

Het geding

Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 april 2020 is het verzoek van [appellanten] om [geïntimeerde] in staat van faillissement te verklaren, afgewezen. Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 21 april 2020, zijn [appellanten] van deze beschikking in hoger beroep gekomen en hebben zij het hof verzocht deze beschikking te vernietigen en alsnog het faillissement van [geïntimeerde] uit te spreken. Bij brieven van 23 april en 9 juni 2020 heeft mr. Mosterd-de Wit nadere producties aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juni 2020. Verschenen zijn: [appellant 1] (hierna ook: [appellant 1]) en [appellant 2], bijgestaan door
mr. Mosterd-de Wit, en [geïntimeerde], bijgestaan door mr. Florijn.
Mr. Florijn heef de zaak bepleit aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.

Beoordeling van het hoger beroep

1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank overwogen dat niet voldaan is aan het vereiste van pluraliteit van schuldeisers en dat [geïntimeerde] dientengevolge niet in de situatie is gekomen dat hij heeft opgehouden te betalen.
2. De grieven en argumenten van [appellanten] kunnen als volgt worden samengevat.
[appellanten] zijn de zoons en erfgenamen van [erflater] (hierna: Erflater) die op 12 juli 2019 is overleden. [geïntimeerde] heeft in het verleden op verschillende tijdstippen geldbedragen van erflater geleend voor een totaalbedrag van € 194.000,-. Deze geldleningen zijn vastgelegd in meerdere overeenkomsten. Bij notariële akte van verdeling van
14 november 2019 (hierna: de Akte) zijn ter afwikkeling van de nalatenschap de vorderingsrechten uit hoofde van de verschillende overeenkomsten van geldlening tussen [appellanten] verdeeld. Hierdoor hebben [appellanten] ieder voor zich een zelfstandig vorderingsrecht en is sprake van pluraliteit van schuldeisers. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het onaannemelijk is dat de akte niet is opgemaakt met het oog op het indienen van het faillissementsverzoek, gelet op de omstandigheid dat [appellanten] als gezamenlijke erfgenamen voor het opstellen van de Akte al in onderhandeling waren met [geïntimeerde] over de aflossing van de lening en op de omstandigheid dat het faillissement vier maanden na het opmaken van de Akte is aangevraagd. Naar zeggen van [appellanten] is de Akte alleen opgemaakt met het oog op de verdeling van de nalatenschap. Er was immers geen zicht op betaling door [geïntimeerde] en naast de vorderingen op [geïntimeerde] waren er meer vermogensbestanddelen te verdelen en waren er naast [appellanten] meerdere partijen betrokken bij de verdeling van de nalatenschap.
3. [appellanten] hebben verder aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellanten] met elkaar vereenzelvigd dienen te worden nu zij gezamenlijk zijn opgetreden als erfgenamen en gerechtigd waren tot het innen van een vordering die voortvloeit uit één schuld van [geïntimeerde] aan erflater. Het was de taak van [appellant 1], die als afwikkelingsbewindvoerder is aangesteld, de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen. Zolang de nalatenschap niet was verdeeld, was het voor [appellanten] dus niet mogelijk gezamenlijk in onderhandeling te treden. Daarnaast spreekt de rechtbank ten onrechte van één schuld, terwijl er vier verschillende geldleningen met aparte leningsovereenkomsten zijn opgesteld.
4. Tot slot hebben [appellanten] aangevoerd dat de vereiste pluraliteit van schuldeisers is komen vast staan nu het [appellanten] is gebleken dat [geïntimeerde] naast hun vorderingen een schuld van € 92.550,50 aan [schuldeiser] onbetaald laat. Ter onderbouwing van het bestaan van deze steunvordering verwijzen zij naar de door hen overgelegde productie 10.
5. [geïntimeerde] betwist dat hij verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen nu de vereiste pluraliteit van schuldeisers ontbreekt. De door [appellanten] opgevoerde steunvordering is inmiddels voldaan. Dit is ook door [schuldeiser] bevestigd per e-mail van 13 juni 2020, die wordt overgelegd. [geïntimeerde] erkent de vordering van [appellanten], maar betwist dat er sprake is van meerdere vorderingen. De Akte waarbij de vordering is gesplitst, is met geen ander doel opgesteld dan het uitlokken van het faillissement van [geïntimeerde]. Daarnaast dienen [appellanten], gelet op hun gezamenlijk optreden, vereenzelvigd te worden. Dat alleen [appellant 1] bevoegd was te onderhandelen met [geïntimeerde] als afwikkelingsbewindvoerder is nooit gebleken. Dat [appellant 1] is benoemd tot afwikkelingsbewindvoerder blijkt overigens alleen uit de Akte.
6. Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat ook in hoger beroep niet is gebleken van de vereiste pluraliteit van schuldeisers. De door [appellanten] opgevoerde steunvordering is voldaan. De stelling van [appellanten] dat door het opstellen van de Akte meerdere vorderingen zijn ontstaan en er dus sprake is van pluraliteit van schuldeisers volgt het hof niet. In het arrest van de Hoge Raad uit 1923 (ECLI:NL:HR:1923:221) is beslist dat splitsing van een vordering door een gedeeltelijke cessie aan een of meer andere personen geen pluraliteit van schuldeisers doet ontstaan. De voorliggende situatie is vergelijkbaar. De vordering van [appellanten] vloeit voort uit één schuld van [geïntimeerde] aan Erflater. Dat de schuld betrekking heeft op verschillende overeenkomsten tussen [geïntimeerde] en Erflater, maakt dat niet anders: er was immers maar één schuldeiser. Verdeling van de nalatenschap waartoe deze vordering behoort tussen de erfgenamen, doet geen pluraliteit van schuldeisers ontstaan.
7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 april 2020;
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.074, aan salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.R. Mellema, C.J. Verduyn en R.F. Groos en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 22 juni 2020 in aanwezigheid van de griffier.