ECLI:NL:GHDHA:2020:1084

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
200.276.410/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over wedertewerkstelling en verstoorde arbeidsverhoudingen

In deze zaak heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) hoger beroep ingesteld tegen een kortgedingvonnis van de kantonrechter te Leiden, waarin de vordering van werknemer tot wedertewerkstelling werd toegewezen. De werknemer, die sinds 1989 in dienst is bij SVB, had zich na een periode van arbeidsongeschiktheid opnieuw ziekgemeld en was in een conflict verwikkeld met zijn leidinggevende en collega's. De kantonrechter oordeelde dat er geen verstoorde arbeidsverhoudingen waren die de terugkeer van de werknemer in de weg stonden, en dat SVB onvoldoende inspanningen had geleverd om de terugkeer goed te begeleiden. In hoger beroep heeft SVB betoogd dat de arbeidsverhoudingen ernstig verstoord zijn, maar het hof oordeelde dat SVB niet voldoende bewijs had geleverd om deze claim te onderbouwen. Het hof concludeerde dat de werknemer in staat was zijn werkzaamheden te hervatten en bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter. SVB werd veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.276.410/01
Zaaknummer rechtbank : 8279761 \ CV EXPL 20-192

arrest van 23 juni 2020

inzake

de Sociale Verzekeringsbank,

gevestigd te Leiden,
appellante,
hierna te noemen: SVB,
advocaat: mr. G. van Wankum-Bakker te De Bilt,
tegen

[werknemer],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [werknemer],
advocaat: mr. B. van Kasteel te Utrecht.

Het geding

Bij exploot van 17 maart 2020 met producties is SVB, onder aanvoering van één grief, in hoger beroep gekomen van een door de kantonrechter te Leiden (hierna: de kantonrechter) tussen partijen gewezen kortgedingvonnis van 21 februari 2020 (hierna: het bestreden vonnis). [werknemer] heeft de grief bestreden bij memorie van antwoord met producties.
Vervolgens hebben partijen op 13 mei 2020 hun standpunten doen toelichten door hun hiervoor genoemde advocaten, beiden aan de hand van pleitnotities die aan het hof zijn overgelegd. Ten slotte is arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

De feiten
1. De in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal van die feiten uitgaan.
2. Met wat verder in hoger beroep is komen vast te staan, gaat het in deze zaak om het volgende:
2.1
[werknemer], geboren op [geboortedatum] 1961, is sinds 1 september 1989 in dienst van (de rechtsvoorganger van) SVB. De functie van [werknemer] is [functienaam], laatstelijk voor 36 uur per week, tegen een salaris van
€ 6.211,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en toeslag bovenschalig PUR. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO SVB van toepassing.
2.2
[werknemer] is werkzaam bij de afdeling medisch bureau (hierna: de afdeling), die bestaat uit drie artsen, één coördinator medisch bureau, één medisch administratief beoordelaar en twee administratief medewerkers. De heer [leidinggevende] (hierna: [leidinggevende]) is de leidinggevende van [werknemer].
2.3
Op 9 maart 2017 is [werknemer] arbeidsongeschikt geraakt als gevolg van een fietsongeluk. Na een periode van herstel is hij per 28 augustus 2017 weer volledig arbeidsgeschikt bevonden.
In juni 2018 is op verzoek van SVB en in overleg met [werknemer] een neuropsychologisch onderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van het resultaat heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat de arbeidsduur van [werknemer] werd teruggebracht naar 28 uur per week.
2.4
Op 13 september 2018 heeft [werknemer] zich opnieuw ziekgemeld. Op 15 november 2018 heeft de bedrijfsarts een belastbaarheidsprofiel opgesteld.
2.5
Op 22 november 2018 heeft op verzoek van SVB een arbeidsdeskundig onderzoek van [werknemer] plaatsgevonden. In het rapport van de arbeidsdeskundige van 11 december 2018 is als resultaat opgenomen dat er beperkingen zijn in het persoonlijk functioneren van [werknemer] waarbij is opgemerkt dat de verwachting is dat deze beperkingen blijvend zijn.
2.6
Op 22 januari 2019 heeft de bedrijfsarts gerapporteerd dat [werknemer] functionele beperkingen heeft die ongewijzigd zijn in vergelijking met het consult van 15 november 2018.
2.7
[werknemer] heeft het UWV om een deskundigenoordeel verzocht. Op 26 maart 2019 heeft het UWV geoordeeld dat de re-integratie-inspanningen van SVB onvoldoende zijn.
2.8
In opdracht van de bedrijfsarts heeft [werknemer] in het voorjaar van 2019 een geheugentraining gevolgd bij Condite. In de eindrapportage van Condite van 29 mei 2019 is opgenomen dat er een stijging van de capaciteit van het werkgeheugen is waargenomen, aangeduid met “Index verbetering 35”.
2.9
De bedrijfsarts achtte de uitkomst van de geheugentraining te globaal, waarna SVB opdracht heeft gegeven tot een nieuw arbeidsdeskundig onderzoek. In het onderzoeksrapport van HP Consult van 25 juni 2019 is als conclusie vermeld dat [werknemer], uitgaande van zijn huidige belastbaarheid, ongeschikt is voor zijn eigen werk en dat hij in staat wordt geacht passend werk te verrichten voor 32 uur per week.
2.1
In augustus en september 2019 heeft een mediationtraject plaatsgehad. De mediation heeft niet geleid tot een positief resultaat.
2.11
In opdracht van de bedrijfsarts is opnieuw een onderzoek uitgevoerd bij [werknemer]. De vraagstelling was of er (neuro)cognitieve problemen zijn op het gebied van het overzicht houden, verbanden leggen c.q. combineren van gegevens, adequaat reageren op en omgaan met verkregen informatie (zowel tijdens gesprek als op schrift) en het geheugen. Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 26 september en 7 en 10 oktober 2019. In de eindrapportage van Heliomare van 25 oktober 2019 is als antwoord daarop vermeld dat er geen beperkingen zijn aangetoond.
2.12
Op 12 november 2019 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat [werknemer] belastbaar is, rekening houdend met dat wat is opgenomen in het inzetbaarheidsprofiel van diezelfde datum en dat er geen sprake meer is van (medische) functionele beperkingen. [werknemer] zou de eigen werkzaamheden moeten kunnen uitvoeren. Verder staat in het advies dat er spanning in de werksituatie is gekomen en dat die spanning het functioneren kan beïnvloeden.
2.13
[werknemer] heeft het UWV op 20 december 2019 opnieuw om een deskundigenoordeel gevraagd. Op 20 februari 2020 heeft het UWV geoordeeld dat SVB onvoldoende meewerkt aan de re-integratie van [werknemer].
2.14
In de notulen van het werkoverleg van de afdeling van 21 januari 2020 is opgenomen dat [werknemer] niet meer werkzaam is bij de afdeling.
2.15
[werknemer] heeft na het bestreden vonnis het werk op 27 februari 2020 hervat. Sinds 16 maart 2020 is [werknemer] thuis aan het werk als gevolg van de getroffen maatregelen in het kader van de coronacrisis.
2.16
De heer [coach] (hierna: [coach]) is door SVB aangezocht om de afdeling te coachen op het gebied van samenwerking. Nadat [coach] diverse malen een aantal individuele gesprekken heeft gevoerd met de leden van de afdeling, onder wie [leidinggevende] en [werknemer], heeft hij de opdracht teruggegeven.
Het geschil
3.1
[werknemer] heeft in eerste aanleg in kort geding gevorderd, kort gezegd, te worden toegelaten tot zijn eigen werkzaamheden op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering toegewezen en de veroordeling verzwaard met een dwangsom van € 750,- per dag met een maximum van € 45.000,-.
3.3
SVB vordert in hoger beroep vernietiging van het bestreden vonnis en verklaring voor recht dat, gelet op de verstoorde arbeidsverhoudingen, het toelaten van [werknemer] tot zijn eigen werkzaamheden in redelijkheid niet van SVB kan worden gevergd.
3.4
[werknemer] concludeert tot, primair, niet-ontvankelijkheid van SVB en, subsidiair, bekrachtiging van het bestreden vonnis.
Ontvankelijkheid SVB
4.1
Volgens [werknemer] is SVB niet-ontvankelijk in haar hiervoor genoemde vordering tot verklaring voor recht, omdat de aard van deze vordering in de weg staat aan toewijzing daarvan in kort geding.
4.2
Op zichzelf is juist dat in een kortgedingprocedure geen beslissingen kunnen worden gegeven die de rechtstoestand van partijen vaststellen. Dat brengt mee dat voor het geven van de door SVB geformuleerde verklaring voor recht in dit kort geding geen ruimte is, nog daargelaten dat SVB (die in eerste aanleg gedaagde was) niet voor het eerst in hoger beroep een tegenvordering kan instellen. Het hof verstaat de conclusie van SVB aan het slot van de appeldagvaarding aldus dat deze ertoe strekt dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vordering van [werknemer] alsnog zal afwijzen.
Toelaten tot eigen werkzaamheden?
5.1
SVB komt met haar grief op tegen het oordeel dat de verstoorde arbeidsverhoudingen niet zodanig zijn dat SVB goede grond heeft om [werknemer] hervatting van zijn eigen werkzaamheden te weigeren.
5.2
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis allereerst aandacht besteed aan het verweer van SVB dat [werknemer] sinds het verkeersongeluk in 2017 zodanig beperkt is geraakt dat een uitoefening van zijn eigen werkzaamheden niet meer tot de mogelijkheden behoort. De kantonrechter heeft dit verweer van SVB verworpen. De kantonrechter heeft vervolgens het verweer van SVB besproken dat de verhouding tussen [werknemer] en SVB in de loop van de afgelopen twee jaar aanzienlijk is verslechterd, dat die verstoring in de verhoudingen inmiddels van dien aard is dat er sprake is van een vertrouwensbreuk tussen [werknemer] en [leidinggevende] en dat de verstoorde verhouding en de vertrouwensbreuk in de weg staan aan een terugkeer van [werknemer] in zijn eigen werk. Ook dit verweer heeft de kantonrechter verworpen. Het hof stelt vast dat SVB in haar grief niet opkomt tegen de verwerping door de kantonrechter van het eerstbedoelde verweer, maar uitsluitend tegen de verwerping van het verweer dat op grond van de ernstig verstoorde arbeidsverhoudingen in redelijkheid niet van SVB kan worden gevergd dat [werknemer] wordt toegelaten tot zijn eigen werk.
5.3
Uitgangspunt in hoger beroep is daarom dat er bij [werknemer] geen medische beperkingen meer zijn en dat hij de eigen werkzaamheden weer zou moeten kunnen uitvoeren, zodat [werknemer] in beginsel in staat moet worden gesteld zijn eigen werkzaamheden te hervatten.
5.4
Het hof moet in dit kort geding beoordelen of, gegeven dat uitgangspunt, voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering van [werknemer] tot wedertewerkstelling zal toewijzen niettegenstaande het betoog van SVB dat de arbeidsverhouding zodanig is verstoord dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd dat [werknemer] wordt toegelaten tot zijn eigen werk.
5.5
SVB wijst erop dat de arbeidsverhoudingen zijn verstoord doordat [leidinggevende] en de collega’s van [werknemer] een diep gebrek aan vertrouwen voelen in [werknemer], de aanwezigheid van [werknemer] op de werkvloer ontwrichtend werkt en collega’s van [werknemer] vanwege stress dreigen uit te vallen of dreigen weg te gaan als zij worden gedwongen om met [werknemer] samen te werken. De vertrouwensbreuk met [leidinggevende] bestaat er volgens SVB in dat de feitelijke bevindingen van [leidinggevende] over het functioneren van [werknemer] en het gebrek aan zelfreflectie bij [werknemer] zo ernstig zijn dat [werknemer] zijn eigen werkzaamheden niet kan hervatten, ondanks dat door deskundigen is vastgesteld dat er geen medische beperkingen zijn die [werknemer] verhinderen die werkzaamheden te verrichten. De collega’s van [werknemer] hebben volgens SVB angst om voortdurend met [werknemer] te moeten discussiëren over de kwaliteit van hun werk, terwijl [werknemer] in het verleden regelmatig (ten onrechte) is afgeweken van het beleid van de afdeling en door hem gemaakte (beoordelings)fouten nooit zal toegeven. Dat klemt te meer omdat [werknemer] tevens kwaliteitscontroleur is, aldus SVB.
5.6
Niet in geschil is dat de arbeidsverhoudingen gespannen zijn (vgl. ook 2.12). Onvoldoende aannemelijk is echter dat de arbeidsverhoudingen ernstig en duurzaam zijn verstoord. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.7
De kantonrechter heeft geoordeeld dat SVB onvoldoende concreet heeft onderbouwd dat de verstoring van de arbeidsverhoudingen van dien aard is dat hervatting van [werknemer] in het eigen werk daardoor in redelijkheid niet van SVB kan worden gevergd. Gelet daarop lag het op de weg van SVB een en ander in hoger beroep nader te onderbouwen. SVB is daarin niet geslaagd. SVB heeft slechts een e-mailbericht van [leidinggevende] aan [werknemer] van 6 maart 2020 overgelegd waarin [leidinggevende] zijn (negatieve) feitelijke bevindingen over het functioneren van [werknemer] rapporteert en melding maakt van geschaad vertrouwen van twee collega’s en een vertrouwensbreuk tussen hem en [werknemer]. Achterliggende informatie om de inhoud van het e-mailbericht te kunnen staven ontbreekt, zodat behoorlijk inzicht in de aard van de samenwerkingsproblemen en de achtergrond daarvan niet kan worden verkregen. Ter onderbouwing van het gestelde ontbreken van bereidheid van collega’s van [werknemer] om met [werknemer] samen te werken, heeft SVB verschillende e-mailberichten in het geding gebracht van [leidinggevende] en van collega’s van eind februari 2020 en begin maart 2020 naar aanleiding van de (aanstaande) terugkeer van [werknemer] op het werk. Uit die berichten kan hoogstens worden afgeleid dát de collega’s van [werknemer] niet (meer) met [werknemer] willen samenwerken, maar niet op grond van welke concrete gebeurtenissen en ervaringen zij dat niet (meer) willen. Een toelichting op de e-mailberichten (bijvoorbeeld in de vorm van verklaringen van de desbetreffende collega’s) ontbreekt. Van eerdere problemen in de samenwerking tussen [werknemer] en zijn collega’s blijkt niets uit het dossier. Een en ander komt derhalve uit de lucht vallen. Verder is er ook geen deugdelijk aangelegd functioneringsdossier van [werknemer] waaruit zou kunnen worden afgeleid dat en waarom collega’s van [werknemer] problemen hebben ondervonden in de samenwerking met [werknemer]. Desgevraagd is namens SVB ter gelegenheid van het pleidooi gemeld dat SVB geen ontbindingsverzoek heeft ingediend, zodat ook daaruit niet voor een nadere onderbouwing van het standpunt van SVB kan worden geput. Naar het hof begrijpt, had de mediation in augustus/september 2019 betrekking op de relatie tussen [leidinggevende] en [werknemer] en niet op de relatie tussen [werknemer] en zijn collega’s zodat dit onvoldoende de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding tussen [werknemer] en de andere collega’s.
5.8
Daarbij komt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat SVB de in het bestreden vonnis bevolen terugkeer van [werknemer] naar het eigen werk goed heeft begeleid. SVB moest die terugkeer als goed werkgever in goede banen leiden. Echter, nog voor de datum van het bestreden vonnis zijn de collega’s van [werknemer] erover geïnformeerd dat [werknemer] niet meer op de afdeling werkzaam was (zie 2.14 hiervoor). Toen door het bestreden vonnis duidelijk werd dat [werknemer] zou terugkeren, heeft SVB geen gesprekken tussen [werknemer] en zijn collega’s gefaciliteerd om – voor zover nodig – de relatie tussen [werknemer] en zijn collega’s te verbeteren. SVB heeft [werknemer] op 15 november 2019 weliswaar een (tweede) mediationtraject aangeboden ter oplossing van ‘een onopgelost arbeidsconflict’, maar namens [werknemer] is dat voorlopig afgehouden op 26 november 2019, onder bereidverklaring later zijn standpunt te bepalen omtrent eventuele mediation. Naar het oordeel van het hof viel deze opstelling van [werknemer] te billijken, nu diverse deskundigen/de bedrijfsarts hadden geoordeeld dat [werknemer] geen beperkingen had ten aanzien van zijn werkzaamheden en SVB zich in afwachting van het door haar aangevraagde deskundigenoordeel op het tegengestelde standpunt bleef stellen. Dat SVB een coachingtraject heeft geïnitieerd waaraan [werknemer] zijn medewerking heeft verleend, maakt het oordeel van het hof niet anders. SVB kon over de redenen waarom [coach] in zijn hoedanigheid als coach de opdracht heeft teruggegeven bij gelegenheid van het pleidooi geen mededelingen doen, zodat het hof die redenen ook niet in zijn beoordeling heeft kunnen betrekken. Wat daarvan ook zij, [coach] heeft het coachingtraject afgebroken op een moment dat hij enkel nog individuele gesprekken met de leden van de afdeling had gevoerd. Het coachingtraject is dus verder niet van de grond gekomen.
5.9
Al met al is SVB er, ook in hoger beroep, niet in geslaagd voldoende (en gedocumenteerd) aannemelijk te maken dat de arbeidsverhouding met [werknemer] thans, na een alleszins bevredigend dienstverband van omstreeks 30 jaar, ernstig en duurzaam is verstoord. Uit de stukken rijst veeleer het beeld van een werkgever/leidinggevende die zich is blijven verzetten tegen de bevindingen van deskundigen omtrent het herstel van [werknemer] en daarmee heeft bijgedragen aan een onbereidwillige houding bij de terugkeer van [werknemer] op het werk. Zoals reeds overwogen, had van SVB als goed werkgever mogen worden verwacht zich ertoe in te spannen de terugkeer van [werknemer] in goede banen te leiden. Het hof acht onvoldoende aannemelijk geworden dat SVB zodanige inspanning heeft geleverd.
5.1
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hof met de kantonrechter een vordering van [werknemer] in een bodemprocedure tot toelating tot zijn werkzaamheden voldoende kansrijk acht om daarop in kort geding vooruit te lopen.
Slotsom en proceskosten
6. De slotsom is dat de grief faalt en het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. SVB zal als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [werknemer] in hoger beroep.

De beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt SVB in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van [werknemer] tot op heden begroot op € 332,- aan griffierecht en € 3.222,- aan salaris advocaat (3,0 punten × € 1.074,- (tarief II)) en € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.F. Thiessen, C.J. Frikkee en M.D. Ruizeveld en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2020 in aanwezigheid van de griffier.