Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
beschikking van 16 juni 2020
[werknemer] ,
Operator Groep Delft B.V.,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
Ons uitgangspunt
‘hij wel snapte dat ze het leuker vond op het hoofd van haar vriendje te zitten.’Na dit gesprek is op diezelfde dag aan [werknemer] een brief gestuurd, waarin is aangegeven dat OGD wilde aansturen op beëindiging van zijn dienstverband. In deze brief is voor zover van belang, het navolgende opgenomen:
Wat is er gebeurd?
Afgelopen week heeft een vrouwelijke collega bij haar leidinggevende, de vertrouwenspersoon van OGD, en bij haar HR Adviseur een klacht ingediend over je gedrag. Het gaat hier om een collega met wie je samengewerkt hebt in de dienstverlening aan onze klant Veco, waar jij het management van de businessunit vertegenwoordigt als leveringseigenaar.
Waarom tillen wij hier zo zwaar aan?
Wij willen boven alles een bedrijf zijn waar iedere medewerker zich prettig en veilig kan voelen, en waar met iedereen op een nette manier wordt omgegaan. Zoals je ook in ons Personeelshandboek kunt lezen zijn respect en wederzijdse loyaliteit de uitgangspunten voor ons beleid, en is discriminatie op grond van geslacht onacceptabel.
zijde vriendschappelijke relatie niet kon loskoppelen van de werkrelatie waardoor
hijde situatie op 20 augustus 2019 “volledig verkeerd” heeft ingeschat [cursivering hof]. Ook in de door [werknemer] overgelegde WhatsApp correspondentie met [medewerkster 2] die van augustus 2018 dateert, derhalve van een jaar eerder, en die wel blijk geeft van enige vertrouwdheid van [werknemer] met [medewerkster 2] , kan het hof daarvoor geen aanknopingspunt vinden.
gevolgdat hiermee de waardigheid van de op dat moment al kwetsbare [medewerkster 2] werd aangetast en een voor haar bedreigende en onveilige omgeving werd gecreëerd. [medewerkster 2] heeft immers onweersproken verklaard dat zij zich na het gesprek met [werknemer] niet langer veilig voelde in haar samenwerking met [werknemer] . Dit gevoel werd bij [medewerkster 2] enkele dagen later opnieuw bevestigd toen [werknemer] , naar aanleiding van een vlek op haar jurk zou hebben opgemerkt ‘dat zij zich weer had laten onderspuiten’, welke opmerking [werknemer] zich overigens niet kan herinneren.
Beslissing
- bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter Den Haag van 29 november 2019;
- veroordeelt [werknemer] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van OGD tot op heden begroot op € 760,- aan verschotten en € 1.391,- aan salaris advocaat;