15.4.Gelet op het voorgaande levert het afgeronde bestuursrechtelijke traject zeer sterke aanwijzingen op dat in dit geval het gebruik maken van de toegestane bouwmogelijkheden naar maatschappelijke opvattingen niet als onrechtmatige hinder is te beschouwen.
16. Tegen deze achtergrond zal het hof de diverse, door Neeltje Jans aangedragen vormen van hinder bespreken. Daarbij geldt dat enkele van de door Neeltje Jans genoemde effecten – te weten de slagschaduw, vogelsterfte, geluidhinder en gevaarzetting – volgens Neeltje Jans (met name) onrechtmatige hinder opleveren omdat zij zullen resulteren in afnemende bezoekersaantallen. Deze effecten gaan dus in zoverre (voor zover zij niet zien op het personeel) in feite op in het door Neeltje Jans eveneens genoemde financiële bezwaar. Het hof zal volledigheidshalve niettemin alle door Neeltje Jans aangedragen hindervormen hierna afzonderlijk bespreken. Hierbij geldt dat de stelplicht en bewijslast op Neeltje Jans rusten.
Slagschaduw (incidentele grief 4 Neeltje Jans)
17. Neeltje Jans heeft – onder verwijzing naar een slagschaduwkalender, een videofragment op usb-stick en het rapport van Peutz van 8 maart 2016 – aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte de door turbine 8 veroorzaakte slagschaduw niet heeft benoemd, terwijl juist die turbine gedurende de hele dag en verspreid over het park voor slagschaduw zorgt, omdat deze turbine is gelegen in het zuiden van het park. Neeltje Jans wijst erop dat de slagschaduw zich in de maanden oktober tot en met maart (en voor wat betreft de kassa van Delta Plaza zelfs van medio augustus tot en met april) zal voordoen ter plaatse van het restaurant van Delta Plaza tussen 10.00 en 14.00 en zich vervolgens zal verplaatsen naar het attractiegedeelte, te weten het zeehondenbassin (12.00-14.00), de waterspeelplaats (13.00-15.30), het zeeleeuwenbassin (14.00-17.00) en de windmachine (15.00-16.30). Met name de slagschaduw bij het restaurant van Delta Plaza zal volgens Neeltje Jans als zeer hinderlijk worden ervaren, door het personeel, maar gedurende lunchtijd ook door de bezoekers. Neeltje Jans stelt dat de slagschaduw de (negatieve) aandacht van de parkbezoekers trekt, dat de slagschaduw afleidt van de uitstraling die de parkbezoekers zich hadden voorgesteld en dat de bezoekers hierdoor een negatieve(re) associatie zullen krijgen met het park. De medewerkers kunnen zelfs gezondheidsklachten krijgen.
18. Hierboven is reeds overwogen dat de omstandigheid dat de ABRvS het beroep van Neeltje Jans ongegrond heeft verklaard, ook op het punt van de slagschaduw, onder de omstandigheden van dit geval (zie 15.3.) een sterke aanwijzing vormt dat naar maatschappelijke opvattingen geen sprake is van onrechtmatige hinder. Daar komt bij dat door de Staat onweersproken is aangevoerd dat windturbine 9 alleen in de vroege ochtend tot slagschaduw leidt, als het park nog gesloten is, terwijl de Staat overigens tegen het betoog van Neeltje Jans heeft ingebracht:
- dat slagschaduw alleen optreedt als de zon schijnt en dat zich dit veel minder vaak zal voordoen in de periode oktober tot en met maart (de periode waarin turbine 8 slagschaduw kan veroorzaken) dan in de zomer, het hoogseizoen van Neeltje Jans;
- dat de oppervlakte van slagschaduw klein is in de zomerperiode, het hoogseizoen van Neeltje Jans, omdat de zon dan hoog staat;
- dat bij de kassa van Delta Plaza de slagschaduw van turbine 8 weliswaar te zien kan zijn van medio augustus tot en met april, maar dat de bezoekers zich slechts korte tijd bij die kassa bevinden waardoor de eventuele hinder beperkt is;
- dat voor de windmachine en de waterspeelplaats geldt dat dit seizoensgebonden attracties zijn die gedurende de wintermaanden buiten gebruik zijn, terwijl in het zeehondenbassin en in het zeeleeuwenbassin gedurende de door Neeltje Jans genoemde tijden slechts één show wordt gegeven van 10 tot 15 minuten;
- dat de bezoekers van het restaurant Delta Plaza in de maanden oktober tot en met maart in de regel geen zonnig terras zullen verwachten, dat de slagschaduw ter plaatse van dat restaurant in de winterperiode bovendien opgaat in de schaduw die wordt veroorzaakt door het gebouw van Delta Plaza en de overkapping van het terras en dat er door de ligging van het restaurant in de noordwestelijke hoek verder geen sprake is van een situatie waarbij de (directe) zoninval in het restaurant wordt verstoord;
- dat bij hoge slagschaduw-frequenties de eventueel te verwachten hinder groter is dan bij lage frequenties en dat de door OSK gekozen turbines een relatief lage “passeerfrequentie” kennen.
19. In het licht van het voorgaande heeft Neeltje Jans onvoldoende onderbouwd waarom wat de slagschaduw betreft sprake zou zijn van onrechtmatige hinder. Dat klemt te meer nu OSK heeft toegezegd een aantal maatregelen te nemen, zoals het op kosten van OSK plaatsen van zonweringen bij de kantoren van Neeltje Jans en van een slagschaduwsensor, die de windturbines stil zet op het moment dat er slagschaduw gaat ontstaan. Met deze “stilstandvoorziening” is elke vorm van slagschaduw uitgesloten. Neeltje Jans trekt in twijfel dat OSK dit daadwerkelijk zal doen, maar zoals hierboven reeds overwogen (onder 15.1.) heeft de Staat uitdrukkelijk verklaard (tijdens de pleidooizitting) dat hij de voorgestelde maatregelen contractueel zal vastleggen als voorwaarden voor de door OSK verzochte privaatrechtelijke toestemming.
Vogelsterfte (incidentele grief 6 Neeltje Jans)
20. Neeltje Jans wijst erop dat het kan gebeuren dat een vogel door de wieken van een turbine geraakt wordt en dood uit de lucht valt, hetgeen traumatiserend kan zijn voor de kinderen die dat zien. Door Neeltje Jans is echter niet, althans niet voldoende gemotiveerd, betwist dat het zich naar verwachting slechts één keer per jaar zal voordoen dat een vogel op die manier gedood wordt (aldus het rapport dat als productie 16 bij conclusie van antwoord is overgelegd). Naar het oordeel van het hof is reeds daarom geen sprake van onrechtmatige hinder, nog daargelaten de vraag of het zulke vergaande effecten zal hebben als Neeltje Jans stelt.
Geluidhinder (grief 11 Staat; incidentele grief 7 Neeltje Jans)
21. Neeltje Jans stelt, onder verwijzing naar een aantal rapporten en notities van Peutz en Arcadis, dat door de aanwezigheid van turbines 8 en 9 sprake zal zijn van een geprognosticeerd geluidsniveau van 49 tot 54 dB(A) en dat het geluid van de turbines in 51% van de tijd niet gemaskeerd zal worden door achtergrondgeluid. Op zijn beurt voert de Staat onder overlegging van een aantal rapporten en notities van LBP Sight aan dat de geluidsbelasting van de door OSK te plaatsen turbines maximaal (ter plaatse van de orkaanmachine) 52 d(B)A bedraagt, dat de geluidsbelasting op de overige locaties (aanzienlijk) lager zal zijn en dat het omgevingsgeluid het geluid van de windturbines zal overstemmen.
22. Wat betreft (de metingen van) het omgevingsgeluid geldt het volgende. De Staat heeft terecht opgemerkt dat de metingen van Peutz in zoverre niet bruikbaar zijn, dat zij zijn verricht op een dag dat het park gesloten was en er dus geen sprake was van door het park zelf gecreëerd omgevingsgeluid. Arcadis heeft wel onderzoek gedaan op een dag dat het park open was, en dat geldt ook voor LBP Sight. Beide deskundigen uiten echter kritiek op de door de ander gehanteerde beoordelingssystematiek. Van belang is dat ook volgens Arcadis het door de turbines te produceren geluid in (bijna) de helft van de tijd zal worden overstemd door het omgevingsgeluid. De Staat stelt voorts dat Arcadis ten onrechte uitgaat van de achterhaalde meet- en beoordelingssystematiek L95 die tot 2011 werd toegepast bij geluidgevoelige objecten zoals woningen, waaronder Neeltje Jans niet valt. De Staat wijst erop dat deze systematiek standaard tot relatief lage meetresultaten wat betreft omgevingsgeluid leidt aangezien deze systematiek uitgaat van geluid dat 95% van de tijd voorkomt. De zogenaamde “geluidkoppen” zitten daar niet in, terwijl dat de geluiden zijn die het park kenmerken, zoals stemgeluid van bezoekers, actieve orkaanmachine en zeeleeuwen. Voorts heeft de Staat opgemerkt dat het intermitterende geluid van de wieken, waarop Arcadis in haar rapport uit september 2017 heeft gewezen, reeds is verdisconteerd in de normstelling en dosis-effect-relatie en dat bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid daar al mee rekening is gehouden. Dit betoog van de Staat komt het hof aannemelijk voor en Neeltje Jans heeft haar stellingen hiertegenover onvoldoende onderbouwd.
23. Bovendien is van belang dat volgens de deskundigen van beíde partijen het maximale te verwachten turbinegeluid de 50 dB(A) niet ver overschrijdt (er worden maxima genoemd van 52 dB(A) respectievelijk 54 dB(A)). De Staat heeft onvoldoende weersproken aangevoerd dat niveaus van boven de 50 dB(A) overdag gebruikelijk zijn en al snel worden overschreden door normale geluiden, zoals een pratend persoon op 1 meter afstand of een roepend kind op 10 meter afstand. Volgens de Staat is het gebruikelijk om overdag geluidnormen van bronnen uit de omgeving toe te staan van 55 dB(A) (industrielawaai) en zelfs meer (verkeerslawaai) en dan ook nog eens gerelateerd aan een geluidgevoelig object, hetgeen Neeltje Jans niet is. Tijdens het pleidooi heeft de Staat hieraan toegevoegd dat op zichzelf juist is dat het geluid van windturbines bij hetzelfde geluidsniveau tot meer hinder leidt dan het geluid van weg- en railverkeer, maar dat de verschillende geluidsnormen hierop zijn toegesneden, in die zin dat de geluidsnormen voor turbines beduidend lager zijn dan de maximaal toelaatbare geluidswaarden bij industrieterreinen, snel- en spoorwegen en luchtvaart. Hierdoor is de hinderbeleving van geluid van turbines wel degelijk vergelijkbaar of zelfs minder dan de hinderbeleving van geluid van bijvoorbeeld wegverkeer. De Staat wijst erop dat hierover in diverse bestuursrechtelijke procedures uitgebreid is geprocedeerd. Neeltje Jans is onvoldoende op dit betoog ingegaan. Zij heeft nog wel gewezen op een recent rapport van de WHO over gezondheidsproblemen als gevolg van geluidhinder door windturbines maar de Staat heeft hier tegen in gebracht dat uit het WHO-onderzoek blijkt dat nader onderzoek nodig is voordat gezondheidsrisico’s kunnen worden aangenomen, terwijl het onderzoek bovendien ziet op gezondheidsrisico’s voor mensen die zich langdurig in het geluid van turbines bevinden zoals personen die er vlakbij wonen. Neeltje Jans is hier niet nader op ingegaan.
24. Los van het voorgaande is nog van belang dat de bevindingen van de Staat worden ondersteund door een onafhankelijk rapport, te weten het rapport van de StAB van 16 mei 2012, waarin mede wordt verwezen naar de rapporten van de eveneens onafhankelijke MER van juli en november 2010 (zie hierboven onder 15.3.). In het rapport van de MER van juli 2010 is, kort samengevat, geconcludeerd (p. 98) dat de effecten van het windturbinegeluid op personen in en rond de gebouwen van het park beperkt en aanvaardbaar zijn. In het rapport van de StAB is onder meer het volgende vermeld (p. 14 en 15):
"Uit het rapport "MER Windpark Bouwdokken - Aanvulling effecten Deltapark en klimpijler" blijkt dat de windturbines een geluidsbelasting in het park veroorzaken van maximaal 60 dB(A). Deze geluidsbelasting treedt op in de directe omgeving van de geplande locatie van windturbine 9 op de noordelijke punt van het park (….). De geluidsbelasting ter plaatse van het hoofdgebouw van Neeltje Jans en het Aquapolis-gebouw bedraagt respectievelijk 58 en 56 dB(A). Binnen de gebouwen zal de geluidsbelasting vanwege de windturbines circa 20 dB lager zijn.
(…)
Naar mijn mening is een geluidsbelasting van circa 55 tot 60 dB(A) voor een park zoals Neeltje Jans met 30.000 tot 50.000 bezoekers per maand in de drukke perioden en diverse (voornamelijk op kinderen gerichte) attracties zoals een waterglijbaan, een waterspeelplaats en een orkaanmachine, niet heel hoog te noemen. Ik verwijs daarbij naar de plattegrond van het park, waarop de attracties staan aangegeven (zie StAB-1-5). Het stemgeluid van de kinderen en het geluid van de attracties zorgen naar verwachting op een drukke dag op zichzelf al voor een aanzienlijk geluidsniveau voor medewerkers die in de nabijheid van de attracties werkzaam zijn.
Daarbij speelt dat er in de omgeving al het nodige achtergrondgeluid aanwezig is vanwege het wegverkeer op de N57, de bestaande windturbines op de Roggeplaat, bij de Roompotsluis en bij de vluchthaven van Neeltje Jans, alsmede het natuurlijke geluid van wind en water. Uit de stukken leid ik af dat er op de nabijgelegen Roggeplaat in 2003 een achtergrond niveau (L952) is gemeten van 43 tot 48 dB(A). Dit betrof het achtergrondgeluid bij windsnelheden tot maximaal 5 m/s waarbij de windturbines op de Roggeplaat waren uitgeschakeld. Een achtergrondniveau van 48 dB(A) is al aanzienlijk, zodat niet van een heel stille omgeving gesproken kan worden. Omdat het geluid van de windturbines is berekend bij een windsnelheid van 8 m/s, zou feitelijk een vergelijking gemaakt moeten worden met het achtergrondgeluid dat bij die windsnelheid optreedt. Aangenomen mag worden dat het achtergrondgeluid bij 8 m/s hoger is dan bij 5 m/s omdat het windgeluid toeneemt met de windsnelheid. In dit kader merk ik in het algemeen nog op dat de berekende geluidsniveaus vanwege het windpark niet iedere dag in dezelfde mate zullen optreden. De geluidsberekeningen in het MER zijn gebaseerd op het bronvermogen bij de kritische windsnelheid van 8 m/s en geven feitelijk een worst case situatie weer. Een groot aantal dagen van het jaar zal de windsnelheid echter lager zijn, waardoor ook het geluid van de windturbines lager zal zijn (….). Bij een windsnelheid lager dan 4 m/s zijn de windturbines niet in bedrijf, zodat er op die dagen in ieder geval geen geluidsoverlast zal optreden.”
25. Het hof concludeert dat ook op dit punt geen sprake is van onrechtmatige hinder.
Gevaarzetting door ijsvorming, harde wind en afvallende rotorbladen (incidentele grief 5 Neeltje Jans)
26. Neeltje Jans wijst op de mogelijke gevaarzetting door de turbines. Ook dit punt is uitvoerig aan de orde gekomen in het bestuursrechtelijke traject. Neeltje Jans stelt niet dat bepaalde aspecten niet in dat traject aan de orde zijn gekomen en ook niet aan de orde konden komen. Afgezien daarvan geldt het volgende.
27. Vaststaat dat bij koud en vochtig weer de kans bestaat dat ijsafzetting zal optreden. Van belang is dat een van de voorwaarden van de aan OSK verleende omgevingsvergunning inhoudt dat een stilstandvoorziening moet worden aangebracht, waardoor de turbine automatisch wordt stilgezet en de rotor automatisch in een vooraf ingestelde richting wegdraait wanneer sprake is van mogelijke ijsafzetting. Hierdoor zal in elk geval het door Neeltje Jans genoemde risico worden voorkomen dat het ijs van de rotorbladen wordt weggeslingerd doordat de wieken blijven draaien terwijl er sprake is van ijsvorming. Wel is het zo dat het ijs nog steeds naar beneden kan vallen, ook als de turbines stil staan. Partijen zijn het erover eens dat het risico dat er ijs op bezoekers valt bij turbine 8 kan worden voorkomen door de wieken parallel aan de weg te draaien, maar dat bij turbine 9 uit veiligheidsoverwegingen een gebied rond die turbine, achter de orkaanmachine, ontoegankelijk gemaakt zal moeten worden. In geschil is of Neeltje Jans daardoor in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd. Volgens Neeltje Jans is dat het geval. Zij verwijst naar een kaartje (productie 48 memorie van antwoord), waaruit zou moeten blijken dat de vereiste afzetting tot gevolg zal hebben dat de route naar de Deltawerken wordt geblokkeerd en dat het parktreintje niet over het daar gelegen bruggetje kan rijden. De Staat heeft op zijn beurt een kaartje heeft overgelegd waaruit het tegendeel zou moeten blijken (productie 19 memorie van antwoord in incidenteel appel). Daargelaten dat het kaartje van de Staat naar het oordeel van het hof de situatie duidelijker weergeeft, is van belang dat Neeltje Jans geen bewijs heeft aangeboden van haar stellingen op dit punt. Daar komt bij dat vaststaat dat ijsvorming zich slechts incidenteel zal voordoen, te weten maximaal 2 maal per jaar (aldus het handboek waarnaar beide partijen verwijzen). Neeltje Jans merkt weliswaar op dat het gelet op het onvoorspelbare karakter van het weer in de toekomst vaker zou kunnen gebeuren, maar ook dan geldt dat het om uitzonderingsgevallen gaat. In elk geval zal het zich slechts voordoen in de winter, wanneer sprake is van beperkte openingstijden en het treintje in het geheel niet rijdt. Neeltje Jans heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat windturbine 9
“de parkbezoekers ernstig hindert bij het parkbezoek, ook indien de wieken van de windturbine worden weggedraaid in de richting zoals door de Staat is weergegeven”. Meer in het algemeen heeft Neeltje Jans niet onderbouwd dat sprake zal zijn van inkomensschade, nog afgezien van het feit dat OSK heeft toegezegd om “optredende inkomensschade (…) bij noodzakelijke gehele of gedeeltelijke afsluiting” te vergoeden (productie 12 dagvaarding, overzicht maatregelen: onder 10).
28. Neeltje Jans heeft voorts aangevoerd dat zich al diverse ongelukken met windturbines hebben voorgedaan en dat dit in het geval van turbines 8 en 9 kan leiden tot ernstig letsel en dodelijke slachtoffers, hetgeen afbreuk zal doen aan de goede naam van Neeltje Jans met terugloop in het aantal bezoekers als gevolg.
29. De Staat heeft hier allereerst terecht tegen ingebracht dat een risicoloos leven niet bestaat en dus niet te garanderen valt en dat zich ook binnen het park ongevallen kunnen voordoen, bijvoorbeeld met de attracties of de in het park aanwezige propaantanks. Voorts heeft de Staat erop gewezen dat de door Neeltje Jans overgelegde krantenberichten zien op incidenten in Nederland en Duitsland en dat het aantal incidenten, gezien het totale aantal turbines in deze landen, bijzonder laag is en dat het bovendien sterk verouderde turbines betrof, terwijl de windindustrie zich heeft geprofessionaliseerd en de turbines steeds veiliger zijn geworden. Volgens de Staat voldoet het Windpark Bouwdokken aan de strengste internationale eisen en zijn incidenten dus zeer onwaarschijnlijk. Dit is onvoldoende weersproken door Neeltje Jans.
30. In het geval dat toch sprake zal zijn van een incident, is van belang dat OSK veiligheidsafstanden in acht moet nemen. In artikel 3.15a van het Activiteitenbesluit Milieubeheer (besluit van 19 oktober 2007, houdende algemene regels voor inrichtingen; hierna kortweg: Activiteitenbesluit) is specifiek voor windturbines een grenswaarde opgenomen voor de zogenoemde plaatsgebonden risico’s, welke risico’s worden uitgedrukt in “risico-contouren”. Dit zijn denkbeeldige cirkelvormige zones die om de windturbine worden “gelegd”. Voor externe veiligheid bij windturbines zijn de risicocontouren 105 en 106 van belang. De kans dat een persoon die een jaar lang onbeschermd en permanent aanwezig is binnen de 105 contour respectievelijk de 106 contour komt te overlijden als gevolg van een incident met de turbine is 1 op de 100.000 respectievelijk 1 op de 1.000.000. Kwetsbare objecten moeten buiten de 106 contour blijven, terwijl beperkt kwetsbare objecten zich wel tussen de beide contouren mogen bevinden, maar niet binnen de 105 contour. Het risico dat gepaard gaat met een permanent verblijf tussen de 105 contour en de 106 contour wordt voor een beperkt kwetsbaar object dus als maatschappelijk aanvaardbaar beschouwd. Daarbij heeft de Staat terecht opgemerkt dat niemand op het themapark een heel jaar lang, onafgebroken, binnen de 106 contour van een van beide windturbines zal verblijven.
31. Uit het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) blijkt wanneer een object al dan niet als (beperkt) kwetsbaar kan worden aangemerkt. Dit hangt onder meer af van het aantal aanwezige personen en de verblijftijd van deze personen in het object, de zelfredzaamheid van personen in het object (fysieke/psychische gesteldheid, vluchtwegen) en de maatschappelijke relevantie van het object. Bij kwetsbare objecten moet bijvoorbeeld worden gedacht aan woningen, ziekenhuizen en scholen en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot deel van de dag aanwezig zijn, waaronder (zie artikel 1 onder l sub d BEVI) kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
32. Onder verwijzing naar de conclusies van het bedrijf Bosch & Van Rijn (brief 23 september 2016 en rapport 6 oktober 2016) stelt Neeltje Jans dat het park in zijn geheel als kwetsbaar object moet worden beschouwd. De Staat betwist dit en stelt dat onderdelen van het park (restaurant, attracties) als beperkt kwetsbare objecten zijn te beschouwen, maar dat het park in zijn geheel geen beperkt kwetsbaar object is (laat staan een kwetsbaar object). De Staat verwijst daartoe naar het rapport DNV-GL Risicoanalyse Bouwdokken, Neeltje Jans, nr. 15-2541, van 17 december 2015 en het rapport van NRG van 10 oktober 2016.
33. Het hof stelt voorop dat Neeltje Jans haar stelling dat het park in zijn geheel een kwetsbaar object is en dat dus niet is voldaan aan de daarvoor geldende risicocontour voor het plaatsgebonden risico, had kunnen en moeten inbrengen in het bestuursrechtelijke traject (vaststelling bestemmingsplan en afgeven omgevingsvergunning). Neeltje Jans heeft dit echter niet gedaan, hoewel zowel de MER als de StAB onderzoek heeft gedaan naar het plaatsgebonden risico. Dit betekent dat uitgangspunt in deze procedure is dat de plaatsing en het in werking hebben van de windturbines conform de afgegeven vergunningen, voldoen aan de daarvoor geldende regels van externe veiligheid en dat Neeltje Jans ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is van onrechtmatige hinder dus niet kan volstaan met de stelling dat niet aan de risicocontourvereisten is voldaan. Afgezien daarvan geldt dat Neeltje Jans haar stelling dat het park in zijn geheel als kwetsbaar object moet worden beschouwd in het licht van het rapport van NRG, waarin wordt gereageerd op de deskundige van Neeltje Jans en waarin terecht wordt gesteld dat in het park geen sprake is van permanente bewoning of verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aangesloten dagen, onvoldoende heeft onderbouwd.
34. Uit de rapporten van de Staat blijkt dat (ruim) aan de grenswaarden wordt voldaan. Het hof is met de Staat van oordeel dat het feit dat in de onderhoudsmanual van het bedrijf Vestas staat dat men zich niet binnen een straal van 400 meter van de windturbine mag begeven, daar niet aan afdoet, reeds niet omdat dit een (Amerikaanse) “disclaimer” betreft.
35. Het beroep van Neeltje Jans op gevaarzetting door harde wind is niet afzonderlijk onderbouwd en kan dus verder buiten beschouwing blijven
36. De conclusie is dat ook op dit punt geen sprake is van onrechtmatige hinder.
Uitstraling; financiële schade (incidentele grief 8 Neeltje Jans)
37. Neeltje Jans stelt voorts dat de uitstraling en belevingswaarde van het park negatief zullen worden beïnvloed door de plaatsing van turbines 8 en 9; zij spreekt in dat verband over een onbehaaglijk gevoel en een gevoel van onveiligheid. Volgens Neeltje Jans zal zij daardoor financiële schade lijden als gevolg van afnemende bezoekersaantallen. Neeltje Jans verwijst daartoe naar een rapport van Van Assendelft & Partners BV (hierna: Van Assendelft) uit juli 2011 en een notitie van datzelfde bedrijf van 22 september 2016. De Staat betwist dit gemotiveerd, onder overlegging van een rapport van ZKA Consultants & Planners (hierna: ZKA) van april 2011, alsmede een notitie van ZKA, waarin dat bedrijf reageert op de notitie van Van Assendelft.
38. In de beroepsprocedure over het bestemmingsplan heeft de ABRvS in haar uitspraak van 21 november 2012 op dit punt het volgende overwogen (onder 7.5.):
“Met het overgelegde Van Assendelft-rapport heeft Delta Park[i.e. Neeltje Jans, hof]
niet aannemelijk gemaakt dat de toekomstige negen windturbines tot een onaanvaardbare daling van de bezoekersaantallen van haar themapark zullen leiden. Hierbij betrekt de Afdeling dat de reeds bestaande en goed zichtbare windturbines op Neeltje Jans niet tot een daling van de bezoekers van het themapark hebben geleid en dat de bevindingen in het ZKA-rapport zijn gebaseerd op meerdere verifieerbare onderzoeken naar de effecten van windturbines op toerisme. Voorts zijn de conclusies in het Van Assendelft-rapport ten aanzien van geluidhinder en slagschaduw en het verwachte effect daarvan op bezoekers ten onrechte niet gebaseerd op de bevindingen hieromtrent in het MER of andere onderzoeksrapporten, waardoor de getrokken conclusies onvoldoende zijn gestaafd met feiten. Overigens blijkt uit de in het Van Assendelft-rapport vermelde reactie van de directeur van Bobbejaanland dat de aanwezige windturbine in dat attractiepark de parkbeleving niet schaadt.”
39. Neeltje Jans heeft in deze procedure geen nadere aanknopingspunten verschaft om tot een ander oordeel dan de ABRvS te komen. Bovendien is Neeltje Jans niet meer ingegaan op de kritiek van ZKA (productie 14 Akte Staat van 9 december 2016) op de steekproef van Van Assendelft.
40. Ook in zoverre is de stelling dat sprake is van onrechtmatige hinder dus onvoldoende onderbouwd.
Realisatiehinder en hinder tijdens onderhoud
41. De kantonrechter heeft overwogen (vonnis onder 5.19) dat mogelijke overlast tijdens de bouw en het onderhoud binnen de gedoogplicht van Neeltje Jans valt. Tegen deze overweging is geen (expliciete) grief gericht. Voor zover een grief moet worden ingelezen in hetgeen Neeltje Jans betoogt bij memorie van antwoord tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel onder 33 (waar Neeltje Jans o.m. stelt dat het tijdens de bouw niet mogelijk zal zijn om met het parktreintje over de dijk naar de Deltawerken te rijden), geldt het volgende. De Staat heeft niet (althans onvoldoende) weersproken opgemerkt (pleitnota appel 3.13) dat de bouw van turbine 8 kan plaatsvinden zonder dat Neeltje Jans daar enige last van heeft, dat de bouw van turbine 9 is gepland in de winterperiode, dus als het parktreintje niet rijdt en dat OSK bij de bouw zoveel mogelijk rekening zal houden met de openingsdagen. Het park is in november en december doordeweeks 7 weken achtereen gesloten en in januari en februari ruim 5 weken, terwijl met de bouw circa 6 à 7 weken gemoeid is, aldus de Staat. Ook zij herhaald dat OSK heeft toegezegd om “optredende inkomensschade (…) bij noodzakelijke gehele of gedeeltelijke afsluiting” te vergoeden (productie 12 dagvaarding, overzicht maatregelen: onder 10).
42. Zoals uit het voorgaande blijkt is gelet op de aard en ernst van de diverse hindervormen naar het oordeel van het hof geen sprake van onrechtmatige hinder, ook niet wanneer deze hindervormen gezamenlijk worden beschouwd. Het cumulatief effect van de hindervormen, voor zover dat zich voordoet, is daarvoor naar het oordeel van het hof nog steeds van onvoldoende gewicht. Met de windmolens is een groot maatschappelijk belang gemoeid (zie hierboven onder 11. en 15.1.) en er zijn bovendien maatregelen ter voorkoming van schade in het vooruitzicht gesteld (15.1.). Het afgeronde bestuursrechtelijke traject duidt er ook op dat geen sprake is van onrechtmatige hinder (15.4.). Het is voorts niet aannemelijk gemaakt dat (het cumulatief effect van) de hinder tot een onaanvaardbare daling van de bezoekersaantallen zal leiden (zie onder 38. en 39.). Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat sprake is van onrechtmatige hinder, ook al zal de hinder zich over vele jaren uitstrekken.
43. Neeltje Jans heeft geen andere omstandigheden aangevoerd die kunnen maken dat het beroep van de Staat op de gedoogbepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit betekent dat de gedoogbepaling onverkort van toepassing is en dat de vorderingen onder A. tot en met E. niet toewijsbaar zijn (los van de vraag in hoeverre reeds toestemming is gegeven respectievelijk in hoeverre de turbines in of buiten het park zullen worden gebouwd).
Schadevergoeding? Gewijzigde eis
44. Zoals hierboven (onder 7.) is overwogen heeft Neeltje Jans expliciet verklaard dat de gewijzigde vordering onder F. strekt tot een verklaring voor recht dat de Staat aansprakelijk is voor de door Neeltje Jans te lijden schade, indien de windturbines wel gerealiseerd en geëxploiteerd mogen worden en dat de Staat in dat geval gelet op de algemene bepalingen bij de met de Staat gesloten overeenkomsten gehouden is een financiële compensatie te bieden (memorie van antwoord onder 56 en 65).
45. De Staat heeft deze vordering – begrijpelijkerwijs – opgevat (zie memorie van antwoord in het incidentele appel onder 5.3. ) als een vordering die is gebaseerd op de gedoogbepaling, waarin is opgenomen dat Neeltje Jans, indien het genot van het gehuurde/gepachte/gebruikte tijdelijk wordt bemoeilijkt of onmogelijk wordt gemaakt, aanspraak kan maken op een vergoeding of vermindering van de huurprijs/de canon. De Staat heeft er terecht op gewezen dat in de gedoogbepaling tevens is vermeld (zie hierboven onder 1.1.) dat de vergoeding of de vermindering van de huurprijs/de canon in onderling overleg wordt vastgesteld en (voor zover het huur of erfpacht betreft) dat indien partijen geen overeenstemming kunnen bereiken, de vergoeding of vermindering door drie deskundigen zal worden bepaald. De gedoogbepaling biedt kortom geen grondslag voor aansprakelijkheid, maar een startpunt voor onderhandelingen indien vast komt te staan dat het huurgenot van Neeltje Jans daadwerkelijk wordt bemoeilijkt en/of onmogelijk wordt gemaakt (hetgeen volgens de Staat overigens waarschijnlijk niet het geval is). Neeltje Jans is hierop niet meer ingegaan. Ook de vordering onder F. is daarom niet toewijsbaar.
46. Uit het voorgaande volgt dat een deel van de grieven van de Staat slaagt (en dat de rest geen behandeling behoeft) en dat dit leidt tot vernietiging van het vonnis en alsnog afwijzing van alle vorderingen. De incidentele grieven van Neeltje Jans brengen daarin geen verandering. Er is evenmin sprake van een bewijsaanbod dat, indien het bewijs geleverd zou worden, kan leiden tot een andere uitkomst, en het hof ziet geen aanleiding voor een descente.
47. Bij deze stand van zaken past dat Neeltje Jans in de proceskosten van beide instanties zal worden veroordeeld, met nakosten en rente, zoals door de Staat gevorderd. Ook zal Neeltje Jans worden veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen de Staat inmiddels op grond van het vonnis aan Neeltje Jans heeft voldaan, eveneens met rente zoals door de Staat gevorderd. Tot slot zullen deze veroordelingen conform de vordering van de Staat uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.