In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 29 maart 2019, staat de teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) centraal. De belanghebbende, [X] B.V., heeft voor de registratie van een uit Duitsland afkomstige personenauto een bedrag van € 5.302 aan BPM voldaan. De Inspecteur heeft het bezwaar tegen deze voldoening gegrond verklaard en een teruggaaf van € 265 verleend, maar de kostenvergoeding voor bezwaar beperkt tot € 246. De belanghebbende stelt dat er in strijd met het Unierecht teveel BPM is betaald en dat de Inspecteur rente dient te vergoeden op basis van het Irimie-arrest van het HvJ van de EU. Daarnaast betwist de belanghebbende de hoogte van de kostenvergoeding voor bezwaar, die volgens haar te laag is vastgesteld.
De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep is gegaan. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 maart 2019 was de belanghebbende niet aanwezig, maar had wel een pleitnota ingediend. Het Hof heeft de zaak behandeld en de argumenten van beide partijen overwogen. Het Hof concludeert dat de Inspecteur geen rente hoeft te vergoeden, omdat de wetgever heeft bepaald dat deze vergoeding via de ontvanger moet lopen. Ook is er geen aanleiding om de kostenvergoeding voor bezwaar te verhogen, aangezien de teruggaaf niet het gevolg is van een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De belanghebbende heeft geen nieuwe argumenten aangedragen die een andere uitkomst rechtvaardigen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in cassatie te gaan.