Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
2.Beoordeling van het hoger beroep
NJ2005, 484) moet worden afgewezen, gaat niet op. Uit dat arrest kan volgen dat de vordering in een kort geding procedure tot doorbetaling van loon en schadevergoeding op de voet van artikel 7:680 BW (gebaseerd op artikel 7:677 BW wegens het niet in acht nemen van de overeengekomen opzegtermijn) voor de toepassing van artikel 3:316 lid 1 BW niet kan worden aangemerkt als een vordering tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:681 BW. In het onderhavige geval gaat het om een andere situatie, namelijk dat de vordering tot uitbetaling van niet genoten vakantiedagen als onderdeel van de schadeberekening in een kennelijk onredelijk ontslagprocedure is opgenomen, zodat de vergelijking met het arrest Eggenhuizen/Unidek Volumebouw niet opgaat.
JAR2003/243 (Roodzant/Matthews & Brothers BV) geoordeeld, kort gezegd, dat de werknemer het door hem gestelde tegoed aan vakantiedagen zal moeten bewijzen als de werkgever voldoende gemotiveerd betwist heeft dat aan de werknemer nog vakantiedagen toekomen. In verband met het bepaalde in art. 7:641 lid 2 BW, waarin ervan wordt uitgegaan dat de werkgever verplicht is administratie bij te houden van de door de werknemer genoten vakantiedagen, zal de werkgever in beginsel zijn betwisting mede moeten motiveren aan de hand van de uit deze administratie blijkende gegevens die dan ook door de werkgever in het geding moeten worden gebracht. Van een voldoende gemotiveerde betwisting kan sprake kan zijn als concrete omstandigheden worden gesteld waaruit kan volgen dat de werkgever niet over gegevens kán beschikken met betrekking tot het aantal opgenomen vakantiedagen in verband met de wijze waarop partijen aan de arbeidsovereenkomst invulling hebben gegeven.