ECLI:NL:GHDHA:2019:3807

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
BK-19/00146 tot en met BK-19/00149
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over leges voor omgevingsvergunningen en kostendekkendheid van de Legesverordening van de gemeente Den Haag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraken van de Rechtbank Den Haag over de leges die zijn gevorderd voor het in behandeling nemen van aanvragen voor omgevingsvergunningen. De belanghebbende betwist of de tarieven in de Legesverordening van de gemeente Den Haag zodanig zijn vastgesteld dat de geraamde baten de geraamde lasten overschrijden, zoals vereist door artikel 229b van de Gemeentewet. De Rechtbank heeft deze vraag ontkennend beantwoord, en het Gerechtshof Den Haag bevestigt dit oordeel. Het Hof oordeelt dat de Heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft gegeven in de ramingen van de baten en lasten, en dat de geraamde baten de geraamde lasten niet overschrijden. De belanghebbende heeft niet aangetoond dat de door de Heffingsambtenaar verstrekte informatie onjuist of onvolledig is. Het Hof concludeert dat er geen reden is om de Legesverordening onverbindend te verklaren, en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-19/00146 tot en met BK-19/00149

uitspraak d.d. 29 oktober 2019

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] )
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: [B] )
op de hoger beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 20 december 2018, nummers 18/2250, 18/2252, 18/2253 en 18/2256 betreffende de onder 1.1 vermelde gevorderde bedragen.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij schriftelijke kennisgeving nummer […] van 18 maart 2017 van belanghebbende ter zake van het in behandeling nemen van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het veranderen van de [C] en [D] tot 8 appartementen, van de achtergevel en van de erfafscheiding leges tot een bedrag van € 24.889,45 gevorderd (€ 577,55 voor een buitenplanse kleine afwijking met bouwactiviteit en € 24.311,90 voor een bouwactiviteit). Het bedrag van € 24.311,90 is berekend naar een heffingsgrondslag van € 660.660 en een tarief van 3,68 percent.
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft bij schriftelijke kennisgeving nummer […] van 18 maart 2017 van belanghebbende ter zake van het in behandeling nemen van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het wijzigen van de voor- en zijgevel van de [C] - [D] door het vervangen van de kozijnen leges tot een bedrag van € 2.722,50 gevorderd. Dit bedrag is berekend naar een heffingsgrondslag van € 108.900 en een tarief van 2,50 percent.
1.3.
De Heffingsambtenaar heeft bij schriftelijke kennisgeving nummer […] van 3 februari 2017 van belanghebbende ter zake van het in behandeling nemen van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het veranderen van de woning [E] tot 2 appartementen alsmede het plaatsen van 2 dakkapellen in het zijdakvlak leges tot een bedrag van € 1.687,55 gevorderd (€ 577,55 voor een buitenplanse kleine afwijking met bouwactiviteit en € 1.110 voor een bouwactiviteit). Het bedrag van € 1.110 is berekend naar een heffingsgrondslag van € 44.407 en een tarief van 2,50 percent.
1.4.
De Heffingsambtenaar heeft bij schriftelijke kennisgeving nummer […] van 27 januari 2017 van belanghebbende ter zake van het in- en uitwendig veranderen van de woningen en winkels [F] , [G] , [H] en [I] door het plaatsen van een dakopbouw, diverse dakterrassen en doorbraken alsmede het splitsen van 2 naar 4 woningen en het veranderen van winkels naar woningen in totaal € 12.094,10 leges gevorderd (€ 577,55 voor een buitenplanse kleine afwijking met bouwactiviteit en € 11.516,55 voor een bouwactiviteit). Het bedrag van € 11.516,55 is berekend naar een heffingsgrondslag van € 312.967 en een tarief van 3,68 percent.
1.5.
De onder 1.1 en 1.4 vermelde gevorderde bedragen worden hierna tezamen aangeduid als: de aanslagen.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de aanslagen bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft de tegen de aanslagen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
1.7.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.8.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Heffingsambtenaar heeft verweerschriften ingediend.
1.9.
De hoger beroepen zijn gezamenlijk behandeld ter zitting van het Hof van 17 september 2019. Wat door een partij in het kader van één van de hoger beroepen is aangevoerd of overgelegd wordt geacht tevens te zijn aangevoerd of overgelegd in de andere hoger beroepen. Tevens is ter zitting van 17 september 2019 behandeld het hoger beroep van de [J] tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 20 december 2018, nummer SGR 18/2249 behandeld. Ter zitting is dit hoger beroep ingetrokken.
1.10.
Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

De Verordening

2. De raad van de gemeente Den Haag heeft in zijn openbare vergadering van 22 november 2012 de Legesverordening omgevingsvergunning 2013 (de Verordening) vastgesteld. De voor het jaar 2016 geldende Tarieventabel behorende bij de Verordening (Tarieventabel 2016) is door de gemeenteraad vastgesteld in zijn openbare vergadering van 5 november 2015. In de Tarieventabel is bepaald, voor zover hier van belang:
”(…)
2.1
Bouwactiviteiten
2.1.1
Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief:
2.1.1.1
indien de bouwkosten € 250.000,- of minder bedragen van de bouwkosten van het uit te voeren bouwwerk, berekend over elk geheel bedrag van € 50,00 (…)
2,5%
2.1.1.2
indien de bouwkosten meer dan € 250.000,- bedragen van de bouwkosten van het uit te voeren bouwwerk, berekend over elk geheel bedrag van € 50,00 (…)
3,68%
2.3
Planologisch strijdig gebruik waarbij tevens sprake is van een bouwactiviteit
Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo en tevens sprake is van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief (…): (…)
2.3.2
indien artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de Wabo van toepassing is (buitenplanse kleine afwijking) (…)”
€ 577,55

Vaststaande feiten

3.1.1. Tot de stukken van het geding behoort een document genaamd “Toepassing VNG-model ‘kostenonderbouwing leges omgevingsvergunning’ Begroting 2016 bij de gemeente Den Haag’. Met dit document is beoogd “een duidelijke onderbouwing [te geven] van de kosten die de gemeente verhaalt via de leges omgevingsvergunning door eenduidige vastlegging van de activiteiten, kosten en beleidskeuzen”. Een van de aanleidingen om het VNG-model toe te passen is “de toename van het aantal bezwaar- en beroepszaken, die gericht zijn op de kostenonderbouwing van de leges omgevingsvergunning”.
3.1.2. Aan onderdeel 3.4 van het onder 3.1.1 genoemde document ontleent het Hof het volgende:
“(…)
Verrekening lasten en baten (…)
(bedragen x € 1.000)
(…)
Lasten
(…)
(…)
Baten
(…)
Voorziening
leges
Stand voorziening 1/1/2016
Opbrengst leges omgevingsvergunning 2016
14.709
4.545
Dotatie legesopbrengst aan de voorziening leges
Dotatie compensatie a.g.v. tariefsverlaging aan
de voorziening leges
Kosten omgevingsvergunning 2016
Stand voorziening 31/12/2016
14.709
500
+/+ 14.709
+/+ 500
-/- 16.301
3.453
Saldo exploitatie 2016
15.209 14.709
500
(…)
Bijlagen

Overzichten begrotingsjaar 2016

(…)
Bijlage 2) Raming directe en indirecte kosten 2016 per kostencategorie
Alle bedragen x € 1.000
Kostencategorie
Apparaats-
kosten
Programma-
kosten
DSO
DSB
Totale
kosten
Salariskosten
7.717
7.717
149
Overige personeelskosten
201
201
14
Huisvesting
684
684
32
ICT-kosten
532
532
Ingekochte dienstverlening en overige materiële kosten
25
3.017
3.042
5
Totaal directe kosten
9.159
3.017
12.176
200
Directe overheadkosten
1.253
1.253
Indirecte overheadkosten
2.872
2.872
10
Totaal indirecte kosten
4.125
4.125
10
Totale kosten
13.284
3.017
16.301
210
Bijlage 3) Raming kosten en opbrengsten omgevingsvergunning 2016
Raming opbrengsten omgevingsvergunning (x 1.000)
DSO
DSB
Opbrengst per categorie bouwsom x € 1
- < 0,250 miljoen
€ 1.448
- Compensatie tariefsverlaging per 1/1/2016tot bouwsom € 0,250 miljoen
€ 500
- > 2,50 mln - 1 mln
€ 1.530
- > 1 miljoen
€ 11.481
- Overige aanvragen
€ 1.125
€ 41
- Verminderingsbesluiten
€ -/- 875
Totaal opbrengsten
€ 15.209
€ 41
€ 15.250
Raming kosten omgevingsvergunning (x € 1.000)
(…)
(…)
- Vergunningen & toezicht
€ 10.435
- DIV en Huisvesting
€ 359
- Informatievoorziening beheer en ontwikkeling BWT4all
€ 741
- Monumentenzorg en welstand
€ 692
- Huisnummering
€ 538
- Stedebouw en planologie
€ 260
- Bouwplanoverleg voorfase en bij concrete plannen
€ 175
- Verkeer
€ 84
Totaal apparaatskosten (uur x tarief)
€ 13.284
Bouwfysica meetapparatuur
€ 20
Honoraria welstandscommissie
€ 125
Automatisering en ontwikkeling
€ 415
Kostencalculator
€ 225
BSD Gemeenteberichten mbt bouwvergunnningen
€ 25
Haaglanden brandweer
€ 1.460
Programmakosten aan derden
€ 2.270
DSB, Milieuvergunning en archeologie KST
€ 475
DSB, maken, hebben of veranderen van een uitweg
€ 10
DSB, vellen van een houtopstand
€ 200
DPZ, Nota kosten facturering en inning leges omgevingsvergunning
€ 164
SZW, Scanstraat
€ 108
Programmakosten aan overige gemeentelijke diensten
€ 747
€ 210
Totaal programmakosten
€ 3.017
€ 210
Totaal kosten
€ 16.301
€ 210
€ 16.511
(…)

Oordeel van de Rechtbank

4.1.
In haar uitspraak van 20 december 2018, nummer SGR 18/2250, heeft de Rechtbank het volgende overwogen:

Geschil2. In geschil is of sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet als bedoeld in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet. Het belastbare feit en of de hoogte van de geheven leges zijn niet in geschil.
[Belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat de Legesverordening omgevingsvergunning 2013, versie 2016 (hierna: de Verordening) onverbindend moet worden verklaard nu de kostendekkendheid 110% bedraagt.
[Belanghebbende] voert daartoe, verkort en zakelijk weergegeven, het volgende aan:
- Het uurtarief dat [de Heffingsambtenaar] hanteert bestaat voor 26% uit overheadkosten. Dit wordt onderverdeeld in 8% directe overhead en 18% indirecte kosten. In de indirecte overheadkosten zijn onder andere opgenomen ‘werkplekken’. In het overzicht van de kosten in percentages is onder ICT opgenomen 3% voor onder andere werkplekken, als directe toerekenbare kosten. [Belanghebbende] vraagt zich af of het onderdeel werkplekken directe of indirecte overhead is. [Belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat 18% indirecte kosten een te hoog percentage is, omdat onduidelijk is welke kosten daaronder vallen.
- [ Belanghebbende] stelt voorts dat het bedrag van € 875.000 voor de post verminderingsbesluiten erg hoog is.
- [ Belanghebbende] voert tenslotte aan dat uit de wettekst blijkt dat per verordening de geraamde baten van de rechten niet mogen uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. [Belanghebbende] wijst daarbij op het arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2015:282). [Belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat de onderhavige Verordening een zelfstandige en volledige verordening betreft, zoals bedoeld in dat arrest.
In haar nadere stuk van 12 november 2018 heeft [belanghebbende] nogmaals aangevoerd dat de verminderingskosten disproportioneel hoog zijn. [Belanghebbende] stelt voorts dat zowel de post huisnummering en straatnaamgeving als de kosten van het factureren en innen van de leges niet in de kosten moeten worden opgenomen. [Belanghebbende] acht het door [de Heffingsambtenaar] gehanteerde uurtarief van € 99,20 te hoog want dat zou betekenen dat alle ambtenaren bij de gemeente Den Haag schaal 11 hebben. Verder wordt er door [de Heffingsambtenaar] 19% toeslag voor de inhuur van advies van de VRH (Veiligheidsregio Haaglanden) en de ODH (Omgevingsdienst Haaglanden) gerekend. De doorbelasting van de vaste lasten van de VRH is niet terecht, nu deze lasten niet geheel zien op het toetsen van bouwvergunningen. Ook grote stukken van de opbrengsten van de ODH zijn ten onrechte door [de Heffingsambtenaar] als kosten voor vergunningverlening geboekt, omdat deze dienst ook functioneert als toetser naar provincies toe. Ten slotte voert [belanghebbende] aan dat gebleken is dat [de Heffingsambtenaar] in 2016 bijna twee keer zoveel leges heeft opgehaald als was geraamd. [Belanghebbende] acht dat geen goede schatting meer.
[Belanghebbende] concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en verzoekt de Verordening onverbindend te verklaren, de uitspraak op bezwaar en de aanslag leges te vernietigen, met veroordeling van [de Heffingsambtenaar] in de proceskosten.
3. [ De Heffingsambtenaar] heeft de standpunten van [belanghebbende] gemotiveerd weersproken en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
4. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 24 april 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BI1968) vooropgesteld dat wanneer een belastingplichtige aan de orde stelt of de geraamde baten de geraamde lasten hebben overschreden, de heffingsambtenaar inzicht in de desbetreffende ramingen dient te verschaffen. In zijn arrest van 6 januari 2012 (ECLI:NL:HR:2012: BR0707) heeft de Hoge Raad overwogen dat dat inzicht kan worden verschaft op basis van de gemeentelijke begroting, maar ook op basis van andere gegevens, waaronder gegevens die niet bekendgemaakt zijn ten tijde van de vaststelling van de verordening. Daarbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat het wel moet gaan om gegevens die zijn terug te voeren op baten en lasten die in de gemeentebegroting zijn opgenomen. Die begroting moet immers als uitgangspunt dienen voor de ramingen.
Voorts heeft de Hoge Raad in zijn hiervoor genoemde arrest van 24 april 2009 overwogen dat, indien de belastingplichtige ten aanzien van één of meer posten in de ramingen in twijfel trekt of de post kan worden aangemerkt als een ‘last ter zake’, de heffingsambtenaar nadere inlichtingen over die post dient te verstrekken teneinde die twijfel – naar vermogen – weg te nemen. Het verstrekken van nadere inlichtingen kan vervolgens uitsluitend van de heffingsambtenaar worden verlangd voor zover de belanghebbende voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’.
5. [ De Heffingsambtenaar] heeft ter beantwoording van de vraag over de kostendekkendheid van de Verordening in eerste instantie gewezen op het document “Toepassing VNG-model ‘kostenonderbouwing leges omgevingsvergunning’ Begroting 2016 bij de gemeente Den Haag” (bijlage 3 bij het verweerschrift). Dit document is ook aan [belanghebbende] verstrekt. Uit het in dit document opgenomen overzicht van de raming opbrengsten en kosten omgevingsvergunning 2016 blijkt dat de geraamde opbrengsten € 15.250.000 bedragen en de totale kosten € 16.511.000.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de Heffingsambtenaar] met dit overzicht het vereiste inzicht gegeven in de kostendekkendheid van de (gehele) Verordening. Uit dit overzicht volgt dat de totale baten van de in de Verordening opgenomen leges 92,36% belopen van de daarmee in totaal gemoeide lasten. Uitgaande van dit overzicht is er dus geen sprake van overschrijding van de opbrengstlimiet.
6. Door of namens [belanghebbende] zijn de in het overzicht opgenomen posten op zich niet betwist. [Belanghebbende] betwist wel of een aantal van de daarin opgenomen geraamde kosten volledig kunnen worden aangemerkt als kosten ter zake van de in de Verordening bedoelde diensten. [Belanghebbende] heeft daartoe allereerst aangevoerd dat het percentage van 18% dat [de Heffingsambtenaar] toerekent aan indirecte overhead te hoog is. [Belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat het uurtarief van € 99,20 dat [de Heffingsambtenaar] hanteert moet worden verminderd met dit percentage. Op basis van dit bijgestelde uurtarief van € 81,34 dalen de geraamde kosten naar € 13.908.000, hetgeen een kostendekkendheid oplevert van 110%.
7. De vaststelling van tarieven als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet berust op een raming, welke raming moet berusten op gegevens omtrent geraamde baten en lasten in de gemeentebegroting voor het desbetreffende jaar dan wel gegevens die op de geraamde baten en lasten in die begroting zijn terug te voeren. Daaruit vloeit noodzakelijk voort dat bij die vaststelling van tarieven niet ten aanzien van alle posten zekerheid of een volledig inzicht kan bestaan. Zo mag niet van de gemeente worden verlangd dat zij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe zij de kosten ter zake heeft geraamd (vgl. Hoge Raad, 4 april 2014, nr. 12/02475, ECLI:NL:HR:2014:777).
In ditzelfde arrest heeft de Hoge Raad verder nog het volgende overwogen:
“3.3.6. Voorts zij eraan herinnerd dat tot de ‘lasten ter zake’ niet alleen posten behoren die rechtstreeks samenhangen met de verleende diensten waarvoor de rechten worden geheven, maar dat daartoe ook behoren aan die diensten toe te rekenen indirecte kosten. Daarbij geldt als uitgangspunt dat die indirecte kosten meer dan zijdelings met die diensten moeten samenhangen. De desbetreffende kostenposten kunnen slechts dan niet (geheel of ten dele) als ‘lasten ter zake’ worden aangemerkt indien zij geheel of nagenoeg geheel andere doeleinden dienen (vgl. o.m. HR 4 juni 2010, nr. 08/00313, ECLI:NL:HR:BL0990).
3.3.7.
Ten slotte zij erop gewezen dat in het kader van de toetsing aan de opbrengstlimiet pas dan plaats is voor een correctie van de omvang van de volgens de gemeentelijke begroting geraamde bedragen aan opbrengsten en lasten, indien de gemeente deze opbrengsten en lasten niet in redelijkheid op die bedragen heeft kunnen ramen (vgl. HR 26 april 1989, nr. 25542, BNB 1989/242).”
8. [ De Heffingsambtenaar] heeft in zijn verweerschrift onder 3.3.1. inzicht gegeven in de hoogte en de samenstelling van de toegerekende (indirecte) overheadkosten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar hiermee naar vermogen en voldoende aannemelijk gemaakt dat de indirecte overheadkosten terecht en tot de juiste omvang in aanmerking zijn genomen als “last ter zake”. [De Heffingsambtenaar] heeft toegelicht dat het hier kosten betreft die meer dan zijdelings samenhangen met het primaire proces, te weten het in behandeling nemen van aanvragen van omgevingsvergunningen en het beoordelen daarvan. De directe overhead- kosten worden gemaakt in het primaire proces bij de afdeling zelf. Daartoe behoren onder meer ook de kosten voor werkplekken. Indirecte overheadkosten zijn de kosten van centrale afdelingen zoals de bedrijfsvoering en centrale staf. Hieronder vallen tevens kosten voor administratie, automatisering en personeelszaken. Deze kosten worden evenredig verdeeld over de legeskosten op basis van het VNG-model.
De rechtbank acht voorts het door [de Heffingsambtenaar] gehanteerde percentage van 18% aannemelijk en voldoende inzichtelijk gemaakt door de toelichting op het overheadpercentage bij DSO. Bij deze dienst werken 558 fte’s in productieve functies, waarvan 103 fte’s een directe relatie met het primaire proces hebben, hetgeen neerkomt op een percentage van ongeveer 18%.
9. Met betrekking tot de kosten voor de inschakeling van VRH en de ODH heeft [de Heffingsambtenaar] verklaard dat de kosten voor VRH die in de leges worden doorberekend geen € 1.460.000 maar € 960.000 bedragen. Er wordt een correctie toegepast van € 500.000 in verband met een bijdrage uit de algemene middelen. In totaal belopen de kosten van VRH en ODH een bedrag van € 1.435.000. Dit bedrag wordt toegerekend aan de legeskosten.
Deze kosten zijn voldoende aannemelijk gemaakt, mede gelet op het door [de Heffingsambtenaar] gestelde aantal ambtenaren dat betrokken is bij de controlewerkzaamheden.
10. Wat [belanghebbende] heeft aangevoerd met betrekking tot het uurtarief snijdt geen hout.
Terecht stelt [de Heffingsambtenaar] dat het uurtarief bestaat uit directe- en indirecte kosten en is gerelateerd aan de apparaatkosten van DSO, het aantal fte’s en de productieve uren. Anders dan [belanghebbende] kennelijk meent betreft het hier niet alleen salariskosten.
Ook de kosten van huisnummering in het kader van de aanvragen van omgevings- vergunningen en het factureren en innen van geheven leges kunnen worden aangemerkt als “last ter zake” nu deze kosten een direct verband hebben met het verlenen van omgevingsvergunningen.
11. [ Belanghebbende] heeft nog aangevoerd dat het bedrag van € 875.000 voor de post verminderingsbesluiten (veel) te hoog is. De geraamde inkomstenderving is onlosmakelijk verbonden met de volledige toekenning van de overhead en is gericht op het kunnen voldoen aan eisen van de kostendekkendheid.
Bij de raming ‘Opbrengsten omgevingsvergunning 2016’ heeft [de Heffingsambtenaar] een post opgenomen voor ‘Verminderingsbesluiten’ van € 875.000 negatief. Naar [de Heffingsambtenaar] heeft toegelicht houdt hij met deze post rekening met aanvragen die worden geweigerd of ingetrokken en/of andere omstandigheden waardoor een recht op teruggaaf ontstaat. Omdat de leges worden vastgesteld op het moment dat de aanvraag wordt gedaan kan naderhand een weigering of verandering tot flinke legesderving leiden, zeker bij grotere bouw- projecten. [De Heffingsambtenaar] beroept zich in deze op ervaringscijfers van de afgelopen drie jaar.
12. De rechtbank stelt vast dat deze ervaringscijfers niet zijn overgelegd of anderszins inzichtelijk gemaakt. Hoewel [de Heffingsambtenaar] een precieze onderbouwing voor het bedrag dat in aanmerking is genomen voor de verminderingsbesluiten achterwege heeft gelaten, betekent dit niet dat de verminderingskosten, zoals geraamd, als zodanig te hoog moeten worden beschouwd dat dit consequenties moet hebben voor de kostendekkendheid. [Belanghebbende] draagt de bewijslast van haar stelling dat het door [de Heffingsambtenaar] in aanmerking genomen bedrag voor verminderingsbesluiten te hoog is. Verwezen wordt naar het onder 4 genoemde arrest van 24 april 2009. [Belanghebbende] heeft in dat kader slechts gesteld dat de geraamde inkomstenderving verbonden is met de volledige toerekening van de overhead. Zoals hiervoor onder 8 is overwogen is daarvan evenwel geen sprake. Op grond van de door [de Heffingsambtenaar] (ter zitting) gegeven toelichting is aannemelijk dat legesderving als gevolg van wijziging, intrekking of weigering van bouwplannen en de daarmee gepaarde teruggaaf van leges, moeilijk in te schatten is. De ervaringscijfers worden over drie jaar verzameld, maar dan slechts voor de categorie kleine en middelgrote bouwplannen. De raming voor de grote bouwplannen wordt per plan gemonitord en vindt pas plaats op het moment dat er voldoende zekerheid is dat het plan doorgaat. Aannemelijk is dat om deze reden voor de post verminderings- besluiten geen zekerheid of een volledig inzicht gegeven kan worden. Zoals hiervoor reeds is overwogen mag dit ook niet van de gemeente worden verlangd.
[De Heffingsambtenaar] heeft in dit kader nog gewezen op de werkelijk gerealiseerde baten van de bouwleges in 2016 zijnde een bedrag van € 22.900.000. Gelet op dit realisatiecijfer kan niet worden gezegd dat de raming van de post verminderingsbesluiten te hoog is geweest.
Er is pas ruimte voor een correctie van de omvang van de volgens de gemeentelijke begroting geraamde bedragen aan opbrengsten en lasten, als de gemeente deze opbrengsten en lasten niet in redelijkheid op die bedragen heeft kunnen ramen (vgl. HR 26 april 1989, nr. 25542, BNB 1989/242). Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval.
13. De meeropbrengst van de in 2016 gerealiseerde leges ten opzichte van de geraamde baten in de basisbegroting bedraagt € 7.700.000. [De Heffingsambtenaar] heeft verklaard dat dit bedrag als voorziening bouwleges voor het jaar 2017 is opgenomen, omdat de gemeente werkt met een zogenoemd ‘gesloten circuit’. De voorziening is niet opgenomen in de begroting van 2017 omdat de meeropbrengst op dat moment nog niet bekend was. De voorziening komt wel terug in de programmarekening 2017 en voor het jaar 2018 zijn er aanpassingen in de vorm van tariefverlaging en verlaging van het maximumtarief doorgevoerd. [De Heffingsambtenaar] heeft gesteld dat de gerealiseerde meeropbrengst is veroorzaakt doordat er in de laatste maanden van 2016 onverwacht meer grote bouwaanvragen zijn ingediend dan voorzien. In zijn pleitnota heeft [de Heffingsambtenaar] hiervan een aantal voorbeelden opgenomen. [Belanghebbende] heeft hetgeen [de Heffingsambtenaar] hieromtrent heeft gesteld niet weersproken.
Nu verder uit de stukken is gebleken dat in het jaar 2015 de begroting voor de leges een bedrag van € 14.0 miljoen bedroeg en de gerealiseerde baten een bedrag van € 13.4 miljoen beliepen, kan niet worden gezegd dat [de Heffingsambtenaar] de opbrengsten bouwleges voor 2016 niet in redelijkheid op het begrote bedrag heeft kunnen ramen.
Gelet hierop is evenmin sprake van een vooraf kenbare overschrijding van de opbrengstlimiet van een zodanige omvang dat zij dient te leiden tot algehele onverbindend- verklaring van de Verordening (vgl. Hoge Raad 10 april 2009, nr. 43 747, LJN:BC3691, BNB 2009/194).
14. [ Belanghebbende] stelt zich ten slotte op het standpunt dat de onderhavige Verordening een zelfstandige en volledige verordening betreft. [Belanghebbende] wijst daarbij op het arrest van de Hoge Raad van 13 februari 2015; (ECLI:NL:HR:2015:282). De Hoge Raad heeft in dit arrest overwogen dat de beoordeling van de opbrengstlimiet ook na de invoering van de Wabo nog moet plaatsvinden aan de hand van het totaal van de geraamde baten van de rechten die in een verordening zijn geregeld, en het totaal van de geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten geheven worden. Dit betekent dat kruissubsidiëring ook na de invoering van de Wabo nog is toegestaan en dat de baten van de bouwleges de lasten mogen overschrijden indien het totaal aan baten van de rechten die in een verordening zijn geregeld de totale lasten maar niet overschrijden.
De gemeente Den Haag kent twee legesverordeningen, te weten de onderhavige Verordening (de Legesverordening Omgevingsvergunning 2013) en een Algemene Legesverordening 2013 voor de overige gemeentelijke leges.
Gelet op het hierboven genoemde arrest is het toegestaan dat binnen de Verordening kruissubsidiering plaatsvindt tussen de verschillende bouwactiviteiten. Dit is ook het geval tussen de grote en de kleine bouwplannen.
Gesteld noch gebleken is dat er kruissubsidiering plaatsvindt tussen de Verordening en de Algemene Legesverordening.
15. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [belanghebbende] niet is geslaagd in de op haar rustende last feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die grond verschaffen voor het oordeel dat sprake is van een schending van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet voor wat betreft de Legesverordening omgevingsvergunning 2013, versie 2016.
16. Daarom dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.”
4.2.
Het Hof ziet ervan af om ook de uitspraken van de Rechtbank van 20 december 2018, nummers SGR 18/2252, SGR 18/2253 en SGR 18/2256 op te nemen, aangezien deze – voor zover in hoger beroep van belang – niet afwijken van de onder 4.1 opgenomen uitspraak.

Geschil, standpunten en conclusies

5.1.
Evenals in beroep is in hoger beroep in geschil of in de (Tabel bij de) Verordening de tarieven zodanig zijn vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
5.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
5.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en de aanslagen.
5.4.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.

Beoordeling van het geschil

6.1.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank met juistheid beslist dat niet aannemelijk is gemaakt dat in de (Tabel bij de) Verordening de tarieven zodanig zijn vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Het Hof maakt deze beslissing alsmede de gronden waarop zij berust, tot de zijne. Aan de door de Rechtbank gebezigde gronden voegt het Hof, naar aanleiding van hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, nog het volgende toe.
6.2.
De in hoger beroep door belanghebbende ingenomen standpunten
6.2.1.
Belanghebbende herhaalt haar standpunt dat het uurtarief waarvan in de kostenonderbouwing van de gemeente (zie onder 3.1.2) wordt uitgegaan, te hoog is. Het door de gemeente gebruikte uurtarief van € 99,20 bestaat voor maar liefst 26 percent uit overheadkosten (8 percent directe overheadkosten en 18 percent indirecte overheadkosten). Worden de indirecte overheadkosten buiten beschouwing gelaten – en daar is, zo stelt belanghebbende, alle reden toe, omdat de toerekening van indirecte overheadkosten onduidelijk is en niet is onderbouwd – dan bedraagt het uurtarief € 81,34 en overtreffen de geraamde baten de geraamde lasten ter zake met 10 percent:
Ramingen bij door de gemeente gehanteerd
uurtarief van € 99,20
Ramingen bij een bijgesteld uurtarief van € 81,34
Geraamde baten € 15.250.000
Geraamde lasten € 16.511.000
Geraamde baten € 15.250.000
Geraamde lasten € 13.908.000
Percentage kostendekkendheid: 92%
Percentage kostendekkendheid: 110%
Belanghebbende trekt hieruit de conclusie dat in de kostenonderbouwing van de gemeente is ‘toegerekend’ naar de ramingen die zijn opgenomen in of zijn terug te voeren op de gemeentelijke begroting door uit te gaan van salariskosten die hoger zijn dan zij in werkelijkheid kunnen zijn. Voor zover de geraamde lasten in de kostenonderbouwing zijn gebaseerd op een uurloon dat hoger is dan € 81,34, kunnen de geraamde lasten dus niet als “lasten ter zake” in de zin van artikel 229b, lid 1, Gemeentewet worden aangemerkt.
6.2.2.
Belanghebbende voert voorts aan dat de gemeente voor een formatieplaats 1300 uur rekent. Dat betekent dat volgens de gemeente de jaarlijkse kosten per formatieplaats 1300 x € 99,20, dat is € 128.960 bedragen, ongeacht de wijze of het niveau waarop de betreffende functionaris aan het verlenen van met leges belaste diensten bijdraagt. Belanghebbende vindt dit bedrag volstrekt ongeloofwaardig.
6.2.3.
Verder wijst belanghebbende op het jaarverslag 2016 van het Interne Diensten Centrum van de gemeente Den Haag (IDC) waaruit naar haar opvatting blijkt dat de gemeente Den Haag winst maakt op de interne dienstverlening door IDC aan Dienst Stadsontwikkeling, hetgeen tot hogere geraamde lasten ter zake in de kostenonderbouwing van de gemeente leidt. De geraamde ‘lasten ter zake’ dienen volgens belanghebbende te worden verlaagd met de winst op de interne dienstverlening door IDC aan DSO.
6.2.4.
Belanghebbende ziet verder niet in waarom de circa € 18 miljoen indirecte overhead van DSO alleen aan de productieve medewerkers van DSO (551) en niet aan alle werknemers van DSO (776) worden toegerekend.
6.2.5.
Belanghebbende wijst erop dat volgens de eigen opgave van de gemeente de legesopbrengst in de jaren 2013 tot en met 2017 respectievelijk 2,2 percent hoger, 12,5 percent hoger, 4,3 percent lager, 50,6 percent hoger en 81,1 percent hoger was dan begroot. Gemiddeld overtreffen de baten de ‘lasten ter zake’ dus met maar liefst 28,4 percent. Dat maakt de ramingen van de gemeente, waarin de ‘lasten ter zake’ de baten jaar in, jaar uit overtreffen, onaannemelijk. In dit verband is naar de opvatting van belanghebbende veelzeggend dat de Heffingsambtenaar ter zitting van de Rechtbank heeft erkend grote projecten niet in de ramingen te betrekken omdat deze “teveel invloed op de uitkomsten zouden hebben”. Dit verklaart volgens belanghebbende de stelselmatige overschrijding van de werkelijke ‘lasten ter zake’ door de werkelijke baten. Zouden de grote projecten wél in de ramingen zijn meegenomen, dan hadden ook de ramingen een dergelijke overschrijding van de geraamde ‘lasten ter zake’ door de geraamde baten laten zien.
6.2.6.
Belanghebbende voert verder aan dat zij het bedrag van € 875.000 voor de post "verminderingsbesluiten" erg hoog vindt. Volgens belanghebbende wordt deze post hoger geraamd dan overeenkomt met de ten tijde van de vaststelling van de tarieven voor 2016 redelijkerwijs te verwachte verminderingen. Voor de toetsing van de geraamde ‘lasten ter zake’ aan de geraamde baten voor 2016 komt dit de Heffingsambtenaar, aldus belanghebbende, niettemin bijzonder goed uit. Dat blijkt als men de post “verminderingsbesluiten” voor 2016 bij de door de gemeente baten voor 2016 optelt.
6.2.7.
Ook heeft de Heffingsambtenaar naar de opvatting van belanghebbende geen enkele onderbouwing gegeven van de kosten die volgens de Heffingsambtenaar verbonden zijn aan de werkzaamheden van VRH (Veiligheidsregio Haaglanden) en ODH (Omgevingsdienst Haaglanden).
6.3.
De weerspreking door de Heffingsambtenaar van de door belanghebbende in hoger beroep ingenomen standpunten
6.3.1.
De Heffingsambtenaar voegt aan hetgeen hij in de bezwaarfase en in eerste aanleg heeft aangevoerd over het uurtarief en de indirecte overhead, naar aanleiding van de door belanghebbende in hoger beroep ingenomen standpunten (6.2.2 tot en met 6.2.7 ) nog het volgende toe.
6.3.2.
Het standpunt van belanghebbende dat de geraamde ‘lasten ter zake’ dienen te worden verlaagd met de winst op de interne dienstverlening door IDC aan DSO, vindt geen steun in de feiten. IDC maakte, naar blijkt uit de onderstaande tabel, waarin “V” voor voordeel en “N” voor nadeel staat, in 2016 geen winst maar heeft verlies geleden in dat jaar:
Programma
Rekening 2016
Begroting 2016
Resultaat 2016
Rekening 2015
18. Interne dienstverlening
Lasten
2.567
642
N1.925
9.858
Baten
1.635
4.363
N2.728
4.874
Saldo exclusief reserves
N931
V3.721
N4.652
N4.985
Dotaties
Onttrekkingen
3.097
3.097
755
Saldo inclusief reserves
V2.166
V6.818
N4.652
N4.23
Aangezien geen sprake is van een winst, maar van een verlies, zijn, aldus de Heffingsambtenaar, eerder te weinig dan teveel kosten toegerekend aan de leges omgevingsvergunning.
6.3.3.
De indirecte overhead van DSO in 2016 bedraagt € 17.991.000. Deze wordt alleen aan productieve functies (558 fte) toegerekend. De totale formatie van DSO is 776 fte. Van de indirecte overhead van DSO is, aldus de Heffingsambtenaar, een gedeelte, groot € 2.872.000 (16 percent), doorbelast aan de met leges belaste prestaties.
6.3.4.
Dat achteraf de werkelijke baten en ‘lasten ter zake’ veelal anders uitpakken dan ten tijde van de raming van de baten en ‘lasten ter zake’ werd voorzien, wordt, aldus de Heffingsambtenaar, veroorzaakt door de onzekerheden waarmee bij het ramen van de baten en de ‘lasten ter zake’ moet worden gewerkt. Meer- en minderopbrengsten ontstaan omdat er bij de ramingen een inschatting wordt gemaakt van het aantal aanvragen dat in het jaar zal worden ingediend en van de bouwsommen van de projecten waarop die aanvragen betrekking hebben. Voor de “grote” bouwplannen gaat dit als volgt. Wat betreft bouwplannen met grote zekerheid wordt de legesopbrengst op 100 percent van de geschatte bouwomvang/bouwsom geraamd. Is er niet meer dan een kans dat een aanvraag zal worden ingediend, dan wordt de legesopbrengst voor 25 percent ingeboekt. Voor nog niet bekende “grote” bouwplannen wordt gewerkt met een stelpost. Voor “kleine” bouwplannen wordt de legesopbrengst op grond van ervaringscijfers (cijfers van de drie voorgaande jaren) geschat. De Heffingsambtenaar stelt dat er eind 2016 onverwachts meer aanvragen van “grote” bouwplannen ingediend werden dan die waarmee bij de raming rekening was gehouden. In totaal waren deze onverwachte aanvragen goed voor een legesopbrengst van ca. € 7 miljoen.
Overigens is het niet zo dat de meeropbrengsten voor andere doeleinden worden gebruikt dan die waarvoor zij werden geheven. Er is een “voorziening bouwleges” waaraan alle legesopbrengsten worden gedoteerd ten laste waarvan alle ‘lasten ter zake’ worden gebracht. Bij een hoge stand van de voorziening vindt geen onttrekking ten behoeve van de algemene middelen plaats. Wel kan in die situatie worden besloten tot een neerwaartse bijstelling van de legestarieven om de voorziening weer op een aanvaardbaar niveau te krijgen. Een langdurige negatieve stand van de voorziening kan wel tot dotatie aan de voorziening uit de algemene middelen leiden. De Heffingsambtenaar onderbouwt dit met het staatje dat is opgenomen onder 3.1.2 en is ontleend aan onderdeel 3.4. van het onder 3.1.1 genoemde document.
6.3.5.
Ook de bedragen die gemoeid zijn met de zogeheten verminderingsbesluiten zijn moeilijk te ramen. De realisatiecijfers van 2012, 2013 en 2014 zijn respectievelijk
€ 285.202, € 888.510 en € 3.592.485. Naar aanleiding van de uitschieter in 2014 is besloten de post “verminderingsbesluiten” bij de raming voor 2016 op het niveau van 2013 te houden. Ten tijde van deze raming waren de realisatiecijfers van 2015 en 2016 nog niet bekend.
6.3.6.
De kostenpost voor de VRH (€ 1.460.000) betreft de advisering van WABO-aanvragen op het gebied van brandveiligheid (vooral in de risicoklasse “middel” en “hoog”) en (bouw)toezicht op de WABO-vergunningen. De kostenpost voor ODH (€ 475.000) betreft de advisering inzake WABO-aanvragen op het gebied van onder andere bodem, geluid- en archeologische aspecten.
6.4.
Beoordeling door het Hof
6.4.1.
Onder meer in zijn arresten van 24 april 2009, nr. 07/12961, ECLI:NL:HR:2009:BI1968, 4 april 2014, nr. 12/02475, ECLI:NL:HR:2014:777 en nr. 13/00469, 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:938, heeft de Hoge Raad een aantal regels inzake stelplicht en bewijslast geformuleerd die in acht moeten worden genomen bij de beoordeling van een geschil over, kort gezegd, de overschrijding van de opbrengstlimiet. Voor het onderhavige geschil zijn van deze regels in het bijzonder de volgende van belang.
Er gelden twee (verzwaarde) eisen voor de motivering die de heffingsambtenaar in een geschil over de overschrijding van de opbrengstlimiet moet geven voor zijn betwisting van die overschrijding. De eerste eis is dat de heffingsambtenaar, indien de belanghebbende aan de orde stelt of de in artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet bedoelde geraamde baten de in dat artikel bedoelde geraamde "lasten ter zake" hebben overschreden, inzicht dient te verschaffen in de desbetreffende ramingen. De tweede eis is dat, ingeval de belanghebbende ten aanzien van één of meer posten in de ramingen gemotiveerd in twijfel trekt of de post(en) kan(kunnen) worden aangemerkt als een "last ter zake", de heffingsambtenaar nadere inlichtingen over deze post(en) dient te verstrekken, teneinde - naar vermogen - deze twijfel weg te nemen. Hetzelfde geldt – mutatis mutandis - indien de [belanghebbende] gemotiveerd in twijfel trekt of (een) bepaalde bate(n) terecht buiten de ramingen is (zijn) gelaten dan wel of (een) bepaalde bate(n) op het (de) juiste bedrag(en) is (zijn) geraamd.
Indien de heffingsambtenaar aan beide eisen heeft voldaan, zijn er twee mogelijkheden: ofwel de belanghebbende stelt niet dat de feitelijke gegevens die in de door de heffingsambtenaar verstrekte inlichtingen zijn begrepen, onjuist en/of onvolledig zijn, of hij stelt dat dit wel het geval is. Stelt de belanghebbende niet dat de door de heffingsambtenaar verschafte feitelijke gegevens onjuist en/of onvolledig zijn, dan heeft de rechter slechts de rechtsvraag te beantwoorden of, uitgaande van die feiten, de desbetreffende post kan worden aangemerkt als een "last ter zake", onderscheidenlijk of (het ontbreken) van de betreffende geraamde bate juist is. Bij ontkennende beantwoording van die vraag dient hij te beoordelen of daardoor de opbrengstlimiet is overschreden. Stelt de belanghebbende wel dat de door de [Heffingsambtenaar] verschafte feitelijke gegevens onjuist en/of onvolledig zijn, dan komt de bewijslevering aan de orde. In dat geval draagt de belanghebbende de bewijslast van zijn stelling dat de heffingsambtenaar onjuiste en/of onvolledige gegevens heeft verstrekt. Na de bewijslevering door de belanghebbende dient de rechter, uitgaande van de feiten die hij bewezen acht, slechts de eerder genoemde rechtsvraag te beantwoorden en in het licht daarvan te beoordelen of de opbrengstlimiet is overschreden.
6.4.2.
Belanghebbende heeft aan de orde gesteld of met betrekking tot de in de Verordening aan legesheffing onderworpen diensten de geraamde baten de geraamde ‘lasten ter zake’ hebben overschreden. Derhalve dient de Heffingsambtenaar inzicht te verschaffen in de ramingen van de baten en de ‘lasten ter zake’. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende.
De eerste onder 6.4.1 genoemde eis (het verschaffen van inzicht in de ramingen van baten en lasten) houdt niet in dat de Heffingsambtenaar de juistheid en/of volledigheid van die ramingen dient te bewijzen. Het verschaffen van inzicht in de ramingen van baten en ‘lasten ter zake’ heeft evenmin de functie van een weerwoord op hetgeen belanghebbende over bepaalde (al dan niet in de ramingen opgenomen) baten en lasten heeft gesteld. Van de Heffingsambtenaar mag in deze fase van de behandeling van het geschil – die aan de eigenlijke bewijslevering door partijen voorafgaat – niet worden verlangd dat hij tot op detailniveau ingaat op alle afzonderlijke baten en lasten die van belang (kunnen) zijn voor de beantwoording van de vraag of de geraamde baten de geraamde ‘lasten ter zake’ overschrijden.
Vereist is dat de ramingen van de baten en ‘lasten ter zake’ berusten op gegevens omtrent geraamde baten en lasten in de gemeentebegroting voor het desbetreffende jaar dan wel gegevens die op geraamde baten en lasten in die begroting zijn terug te voeren. Voor zover belanghebbende heeft willen betogen dat de door de Heffingsambtenaar in het geding gebrachte ramingen niet aan dit vereiste voldoen, volgt het Hof haar daarin niet. Feiten op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat de ramingen van baten en ‘lasten ter zake’ – kort gezegd – niet op de begroting zijn gebaseerd, zijn niet gesteld en ook anderszins niet gebleken.
Uitgaande van het vorenstaande heeft de Heffingsambtenaar met hetgeen hij heeft aangevoerd – het Hof verwijst voor een beknopte samenvatting daarvan naar rechtsoverweging 3.1.2 – in voldoende mate inzicht verschaft in de ramingen van de baten en de ‘lasten ter zake’.
6.4.3.
Omdat de Heffingsambtenaar, naar volgt uit hetgeen onder 6.4.2 is overwogen, in voldoende mate inzicht heeft verschaft in de ramingen van de baten en de ‘lasten ter zake’, dient het Hof te bezien of belanghebbende ten aanzien van één of meer posten in de ramingen van de ‘lasten ter zake’ in twijfel heeft getrokken of die post(en) kan (kunnen) worden aangemerkt als (een) ‘last(en) ter zake’ alsmede of belanghebbende met betrekking tot één of meer bate(n) in twijfel heeft getrokken of die bate(n) in de raming is (zijn) meegenomen en zo ja, of dit tot het/de juiste bedrag(en) is gebeurd. Anders dan de Rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende dit inderdaad heeft gedaan. Belanghebbende heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat en waarom naar haar mening ten aanzien van een aantal opbrengsten en kosten gerede twijfel bestaat of – wat betreft de opbrengsten – daarmee in de ramingen van de bate (in voldoende mate) rekening is gehouden en – wat betreft de kosten – of deze kunnen worden aangemerkt als ‘lasten ter zake’. Dit geldt in elk geval voor de door de gemeente in aanmerking genomen omvang en kosten van een formatieplaats (6.2.2), de door de IDC aan DSO in rekening gebrachte bedragen (6.2.3), de omvang en de toerekening van de indirecte overhead van DSO aan de met omgevingsleges belaste prestaties (6.2.4), het al jaren hoger uitvallen van de werkelijke baten dan de geraamde baten (6.2.5), het bedrag van
€ 875.000 voor de post "verminderingsbesluiten" (6.2.6) en de kosten die volgens de Heffingsambtenaar verbonden zijn aan de werkzaamheden van VRH (Veiligheidsregio Haaglanden) en ODH (Omgevingsdienst Haaglanden) (6.2.7).
6.4.4.
De tweede onder 6.4.1 genoemde eis brengt mee dat de Heffingsambtenaar verplicht is over de onder 6.2.2 tot en met 6.2.7 genoemde, door belanghebbende in twijfel getrokken ramingen van opbrengsten en kosten nadere inlichtingen te verstrekken ten einde deze twijfels – naar vermogen - weg te nemen. Weliswaar mag van de Heffingsambtenaar in deze fase van de behandeling van het geschil worden verwacht dat hij dieper dan daarvóór, bij de nakoming van de eerste onder 6.4.1 genoemde eis, ingaat op de door belanghebbende in twijfel getrokken ramingen van opbrengsten en kosten, maar van hem kan niet worden verlangd dat hij bewijst dat de twijfels van belanghebbende ongegrond zijn. Meer dan een inspanningsverplichting is aan de Heffingsambtenaar niet opgelegd.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Heffingsambtenaar met de door hem verstrekte, uitvoerige informatie, die is samengevat onder 6.3.2 tot en met 6.3.6, aan deze inspanningsverplichting voldaan.
6.4.5.
Voor zover belanghebbende heeft willen stellen dat de feitelijke gegevens die in de zo-even bedoelde uitvoerige informatie zijn begrepen, onjuist en/of onvolledig zijn, volgt het Hof haar daarin niet. Zoals onder 6.4.1 is uitééngezet heeft belanghebbende de bewijslast van haar stelling dat de heffingsambtenaar onjuiste en/of onvolledige gegevens heeft verstrekt. Zij dient daartoe feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die deze stelling kunnen dragen. Daarin is zij naar het oordeel van het Hof niet geslaagd. Weliswaar heeft belanghebbende kritische kanttekeningen bij de door de Heffingsambtenaar verstrekte informatie geplaatst, maar als bewijs dat de feitelijke gegevens die in de zo-even bedoelde uitvoerige informatie zijn begrepen, onjuist en/of onvolledig zijn, schieten deze kanttekeningen tekort.
6.4.6.
Gelet op het vorenstaande heeft het Hof nog twee vragen te beantwoorden, te weten de rechtsvraag of, uitgaande van de feitelijke gegevens die begrepen zijn in de door de Heffingsambtenaar verstrekte informatie, de betreffende posten kunnen worden aangemerkt als ‘lasten ter zake’, onderscheidenlijk of de ramingen van de betreffende baten - of het ontbreken daarvan - juist zijn (is) en, in het licht daarvan, of voor de op grond van de Verordening in 2016 geheven leges de geraamde baten de geraamde ‘lasten ter zake’ hebben overschreden.
Het Hof beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede ontkennend. Daarbij gaat het Hof uit van (de juistheid van) de feitelijke gegevens die in de door de Heffingsambtenaar verstrekte informatie zijn begrepen (zie onder 6.4.5). Voorts is pas dan plaats voor een correctie van de omvang van de volgens de gemeentelijke begroting geraamde bedragen aan opbrengsten en lasten, indien de gemeente deze opbrengsten en lasten niet in redelijkheid op die bedragen heeft kunnen ramen. Daarvan is, in het licht van de feitelijke gegevens die in de door de Heffingsambtenaar verstrekte informatie zijn begrepen, geen sprake.
6.4.7.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraken van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door G.J. van Leijenhorst, E.M. Vrouwenvelder en W.M.G. Visser in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op
29 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.