ECLI:NL:GHDHA:2019:3706

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
200.237.109/01 en 200.242.105/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen door ex-werknemer met betrekking tot database van uitzendkrachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant 1] en [appellant 2], samen met AJW Group c.s., tegen Van Roosendaal Technisch Uitzendbureau B.V. (VRTU). De appellanten zijn in hoger beroep gekomen van tussenvonnissen van de rechtbank Rotterdam en het eindvonnis van 17 januari 2018, waarin werd geoordeeld dat [appellant 1] onrechtmatig heeft gehandeld door een database met unieke informatie over uitzendkrachten mee te nemen na het beëindigen van zijn dienstverband bij VRTU. De rechtbank had geoordeeld dat [appellant 1] aansprakelijk was voor de schade die VRTU had geleden als gevolg van dit onrechtmatig handelen. De appellanten voerden grieven aan tegen de tussenvonnissen en het eindvonnis, maar het hof oordeelde dat de grieven falen. Het hof bevestigde de bevindingen van de rechtbank dat [appellant 1] de database had gekopieerd en in handen van derden had laten komen, en dat hij daarmee onrechtmatig had gehandeld. Het hof oordeelde dat de onrechtmatige daad van [appellant 1] ook kan worden toegerekend aan AJW Group en AJW Technisch Uitzendbureau, maar niet aan Paytra. De vorderingen van VRTU tot schadevergoeding werden toegewezen, met uitzondering van de vordering tegen Paytra. De proceskosten werden toegewezen aan VRTU, terwijl Paytra in de kosten van het geding werd veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.237.109/01 en 200.242.105/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/491486 / HA ZA 15-1269
arrest van 24 december 2019
in de zaak met zaaknummer
200.237.109/01van:

1.[appellant 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [appellant 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: [app.1+2] , gezamenlijk met AJW Group c.s. te noemen: appellanten, en afzonderlijk aangeduid als
[appellant 1] en [appellant 2] ,
advocaat: mr. S. Meeuwsen te Gorinchem,
tegen
Van Roosendaal Technisch Uitzendbureau B.V.
,
gevestigd te Sliedrecht ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: VRTU ,
advocaat: mr. M.A.D. Bol te Rotterdam,
en in de zaak met zaaknummer
200.242.105/01van:

3.AJW Group B.V.,

gevestigd te Rotterdam,
4. AJW Technisch Uitzendbureau B.V.
,
gevestigd te Rotterdam,
5. Paytra B.V.,
gevestigd te Papendrecht,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: AJW Group c.s., gezamenlijk met [app.1+2] te noemen: appellanten, en afzonderlijk aangeduid als AJW Group, AJW Technisch Uitzendbureau en Paytra,
advocaat: mr. T.V. Haster te Dordrecht,
tegen
Van Roosendaal Technisch Uitzendbureau B.V.,
gevestigd te Sliedrecht ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: VRTU ,
advocaat: mr. M.A.D. Bol te Rotterdam.

1.Het geding

1.1
Bij exploten van 9 april 2018 en 12 april 2018 zijn [app.1+2] respectievelijk AJW Group c.s. in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen tussenvonnissen van 12 oktober 2016,
23 november 2016 en het eindvonnis van 17 januari 2018. Bij memorie van grieven met producties heeft [app.1+2] in de zaak met nummer 200.237.109/01 twaalf grieven aangevoerd. Bij memorie van grieven met producties heeft AJW Group c.s. in de zaak met nummer 200.242.105/01 dertien grieven aangevoerd. Bij memories van antwoord met producties heeft VRTU de grieven van [app.1+2] en AJW Group c.s. gemotiveerd bestreden.
1.2
Vervolgens hebben partijen op 13 september 2019 de zaak doen bepleiten, [app.1+2] door mr. Meeuwsen, AJW Group c.s. door mr. Haster en VRTU door mr. Bol, allen aan de hand van overgelegde pleitnotities. Ten slotte is arrest gevraagd.
1.3
Tussen VRTU enerzijds en appellanten anderzijds is bij het hof onder zaaknummer 200.242.937/01 tevens aanhangig een hoger beroep tegen een door de rechtbank Rotterdam in kort geding gewezen vonnis, dat betrekking heeft op het inzien dan wel verstrekken van afschriften, een en ander als bedoeld in art. 843a Rv. Ook in deze zaak is door partijen arrest gevraagd (en heeft geen pleidooi plaatsgevonden). In laatstbedoelde zaak doet het hof tegelijkertijd met de onderhavige zaken uitspraak.

2.De feiten

De rechtbank heeft in het vonnis van 12 oktober 2016, onder verwijzing naar de feitenvaststelling in het tussen partijen gewezen vonnis in het incident van 24 februari 2016, een aantal feiten vastgesteld. Tegen de aldus vastgestelde feiten zijn geen grieven gericht. Ook het hof zal van de door de rechtbank vastgestelde feiten uitgaan en nog nadere feiten vaststellen voor zover deze tussen partijen niet in geschil zijn. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1
VRTU exploiteert een uitzendbureau voor technisch personeel. Op 27 september 2010 heeft VRTU een arbeidsovereenkomst gesloten met [appellant 1] . Op grond van deze arbeidsovereenkomst is [appellant 1] van 27 september 2010 tot 30 september 2013 bij VRTU in dienst geweest als las-coördinator.
2.2
Artikel 13 van de arbeidsovereenkomst is een geheimhoudingsbeding, dat luidt als volgt:
Artikel 13: Geheimhouding
De werknemer is verplicht geheimhouding te bewaren omtrent al hetgeen hij bij de uitoefening van zijn functie gewaar wordt en waarvan hij redelijkerwijze kan vermoeden, dat bekendmaking daarvan de werkgever schade kan toebrengen. Overtreding van dit beding zal gedurende de arbeidsovereenkomst worden aangemerkt als een dringende reden voor ontslag op staande voet, onverminderd het recht van de werkgever tot het vorderen van volledige schadeloosstelling.”
2.3
Artikel 15 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
Artikel 15: Concurrentiebeding
Het is de werknemer verboden om een soortgelijke functie uit te oefenen bij een soortgelijke werkgever in een straal van 50 kilometer van de vestiging alwaar de werknemer zijn werkzaamheden heeft verricht. Dit verbod geldt voor een periode van 24 maanden/ jaar na het beëindigen van het dienstverband.
Bij overtreding van dit beding verbeurt de werknemer een direct opeisbare bedrag van € 500,00 en een bedrag van € 2.500,00 voor ieder dag dat de overtreding voortduurt. Daarnaast is de werkgever gerechtigd om een volledige schadeloosstelling te vorderen indien deze meer mocht belopen (zie ook artikel 14 van de CAO).”
2.4
Uit hoofde van zijn functie als las-coördinator was [appellant 1] verantwoordelijk voor het actief benaderen en acquireren van potentiële klanten en het vinden en bemiddelen van personeel.
2.5
In een brief gedateerd 2 februari 2012 van Van Roosendaal/VRTU aan [appellant 1] met als titel ‘aanvulling arbeidsovereenkomst’ wordt - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“(…) Ingaande heden is deop u van toepassing zijnde arbeidsovereenkomstuitgebreid met onderstaande voorwaarden, welke zijn benoemd onder de volgende artikelen:
Artikel 14: Nevenactiviteiten:
Het is werknemer, zonder dat daartoe expliciet schriftelijke toestemming is verleend, niet toegestaan om tijdens de duur van het dienstverband, nevenactiviteiten te ontplooien welke in strijd zijn met de belangen van werkgever, identiek zijn aan werkzaamheden en/ of vallen onder de werkingssfeer van de markt waarop werkgever zich begeeft. Overtreding van dit beding zal worden aangemerkt als dringende redenen voor ontslag op staande voet, onverminderd het recht van werkgever tot het vorderen van volledige schadeloosstelling.
Artikel 14.a: Gebruik bedrijfscomputers:
Het is werknemer verboden om zakelijke PC-documenten en files op te slaan onder voor de directie of direct leidinggevenden ontoegankelijke privé aangemaakte mappen of documenten. Het is tevens niet toegestaan zakelijke files en documenten af te schermen voor zijn of haar directie of direct leidinggevende. Bij gerede twijfel of bij redelijke aanwijzingen daartoe, behoudt werkgever zich te allen tijde het recht voor de computer door zijn eigen of externe systeembeheerder te laten onderzoeken. Inloggen is alleen toegestaan onder een eigen persoonlijk toegekend account. Het negeren van de instructies kan leiden tot disciplinaire maatregelen en zelfs tot maatregelen welke kunnen leiden tot beëindiging dienstverband, alsmede tot maatregelen tot het vorderen van mogelijke geleden schade.
Deze aanvulling op de arbeidsovereenkomst is onverbrekelijk verbonden met de thans op u van toepassing zijnde arbeidsovereenkomst en eventuele opvolgende en/of verlenging van de bestaande arbeidsovereenkomst.
Werknemer verklaart zich middels ondertekening van deze aanvullende voorwaarden akkoord. (…)”
Onderaan de brief staat bij de naam van [appellant 1] een handtekening.
2.6
Bij brief van 27 augustus 2013 heeft [appellant 1] zijn arbeidsovereenkomst met VRTU tegen 1 oktober 2013 opgezegd. Op 27 augustus 2013 is [appellant 1] met onmiddellijke ingang op non-actief gesteld.
2.7
Op 3 september 2013 heeft [appellant 1] de besloten vennootschap [appellant 2] opgericht. Op dezelfde datum heeft [appellant 2] , samen met [BV1] en [BV2] , de besloten vennootschap AJW Group B.V. opgericht. AJW Group B.V. heeft op haar beurt, eveneens op 3 september 2013, de besloten vennootschap AJW Technisch Uitzendbureau B.V. opgericht en was sindsdien (tot 16 oktober 2015) enig aandeelhouder en bestuurder van deze vennootschap. AJW Technisch Uitzendbureau exploiteert een uitzendbureau voor technisch personeel, dat een concurrent is van VRTU .
2.8
Vanaf 16 oktober 2015 is Flexxcompany B.V. enig aandeelhouder van AJW Group B.V. en is [appellant 1] in dienst getreden bij AJW Technisch Uitzendbureau. Flexxcompany B.V. is tevens enig aandeelhouder van Paytra, een payrollbedrijf waarvan AJW Technisch Uitzendbureau reeds gebruik maakte toen [appellant 1] nog (indirect) bestuurder van AJW Technisch Uitzendbureau was.
2.9
Op 25 november 2015 heeft VRTU conservatoir bewijsbeslag gelegd onder [appellant 1] en AJW Group c.s..
2.1
Op 24 februari 2016 is een vonnis in een incident gewezen. In dit incident vorderde VRTU inzage/het verschaffen van afschriften van nader aangeduide (onder het bewijsbeslag vallende) stukken op de voet van art. 843a Rv. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen.

3.Het geschil

3.1
Tegen de achtergrond van voormelde feiten heeft VRTU in eerste aanleg, naast nevenvorderingen, gevorderd voor recht te verklaren dat [appellant 1] is tekortgeschoten in zijn verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst met VRTU en dat appellanten onrechtmatig jegens VRTU hebben gehandeld. In het verlengde daarvan vorderde VRTU hoofdelijke veroordeling van genoemde partijen tot vergoeding van door haar geleden schade, nader op te maken bij staat. VRTU heeft in dat kader aangevoerd dat [appellant 1] een door haar opgebouwde, unieke, database met technisch geschoolde medewerkers en kandidaten heeft gekopieerd en meegenomen bij het einde van zijn dienstverband en vervolgens die database in handen van derden (AJW Group c.s.) heeft laten komen. Volgens VRTU hebben alle appellanten gebruik gemaakt en geprofiteerd van die database, als gevolg waarvan zij stelt schade te hebben geleden in de vorm van omzetverlies. Om inzage te verkrijgen in de omvang van de schade wenste VRTU kennis te nemen van de gegevens, vervat in de digitale gegevensdragers die in (bewijs)beslag genomen zijn.
3.2
De rechtbank heeft appellanten bij tussenvonnis van 12 oktober 2016 bevolen op de voet van art. 22 Rv medewerking te verlenen aan inzage door VRTU in de in (bewijs)beslag genomen gegevensdragers.
3.3
Appellanten hebbende rechtbank bij brief van 17 oktober 2016 verzocht tussentijds appel te mogen instellen tegen het hiervoor vermelde tussenvonnis van 12 oktober 2016. Bij tussenvonnis van 23 november 2016 is dat verzoek afgewezen.
3.4
De rechtbank heeft bij eindvonnis van 17 januari 2018 geoordeeld, kort samengevat, dat [appellant 1] door het meenemen en kopiëren van een door VRTU opgebouwd bestand - kennelijk om deze te gebruiken om medewerkers en kandidaten te benaderen - en dit bestand aan derden ter beschikking stellen, onrechtmatig jegens VRTU heeft gehandeld en om die reden aansprakelijk is voor de schade die VRTU dientengevolge lijdt. Verder heeft de rechtbank ten aanzien van [appellant 1] Beheer en AJW Group c.s. geoordeeld dat alle vennootschappen nauw met elkaar zijn verweven en [appellant 1] ten tijde van zijn onrechtmatige gedraging een belangrijke rol had binnen deze structuur van vennootschappen, die gezamenlijk als uitzendbureau opereren ten behoeve waarvan [appellant 1] de database had gekopieerd en meegenomen, zodat de onrechtmatige gedraging van [appellant 1] ook als gedraging van de vennootschappen wordt aangemerkt. Appellanten zijn hoofdelijk veroordeeld tot vergoeding van de door VRTU als gevolg van het onrechtmatig handelen geleden en nog te lijden schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Ten slotte zijn appellanten veroordeeld in de proceskosten, de beslagkosten en de nakosten.
3.5
Appellanten kunnen zich met het eindvonnis van 17 januari 2018 niet verenigen. [app.1+2] heeft daarnaast ook hoger beroep ingesteld en grieven gericht tegen de tussenvonnissen van 12 oktober 2016 en 23 november 2016. In hoger beroep vorderen appellanten, naast nevenvorderingen, vernietiging van voornoemde vonnissen respectievelijk het eindvonnis, onder afwijzing van het door VRTU in eerste aanleg gevorderde. VRTU heeft verweer gevoerd. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep, althans bekrachtiging van de bestreden vonnissen en verzoekt appellanten te veroordelen in de kosten van het geding.

4.De beoordeling in hoger beroep

Rechterswisseling
4.1
Zowel [app.1+2] (grief I) als AJW Group c.s. (preliminaire grief) hebben ten aanzien van het eindvonnis van 17 januari 2018 betoogd dat dit vonnis nietig is wegens strijd met de wet, omdat de rechter die dit vonnis van 17 januari 2018 heeft gewezen (mr. Koekebakker) niet aanwezig is geweest bij de enige mondelinge behandeling van de zaak (mr. Cooijmans was de behandelend rechter op de comparitie van partijen) maar zich bij zijn beslissing wel mede op het ter zitting verhandelde heeft gebaseerd. De rechterswisseling had aan partijen meegedeeld moeten worden zodat partijen de gelegenheid hadden om een tweede mondelinge behandeling te verzoeken, aldus de grieven.
4.2
De door appellanten gewraakte gang van zaken is naar het oordeel van het hof niet in strijd met de wet. Een wettelijke bepaling dienaangaande ontbreekt. In zijn arrest van 15 april 2016 (ECLI:NL:HR:2016:662) heeft de Hoge Raad over de verplichting voor een gerecht om aan partijen mededeling te doen van een rechterswisseling na een mondelinge behandeling in r.o. 3.7.3 het volgende overwogen:

Een afweging aan de hand van de hiervoor in 3.7.1 en 3.7.2 vermelde gezichtspunten brengt mee dat moet worden aanvaard dat de verplichting van het gerecht om na een mondelinge behandeling aan partijen mededeling te doen van een rechterswisseling, vervalt na de eerste uitspraak die op de mondelinge behandeling volgt.Een uitspraak, ook indien deze slechts strekt tot instructie van de zaak, leidt immers tot een nieuwe fase in de procedure. Partijen kunnen zelf aan de hand van de eerdere mondelinge behandeling, de uitspraak die daarop is gevolgd en de latere proceshandelingen een afweging maken of in geval van een rechterswisseling een nadere mondelinge behandeling gewenst is en in bevestigend geval naar een eventuele rechterswisseling informeren. Na een uitspraak is het dus aan partijen om in dit verband initiatieven te ontplooien.”
4.3
In het licht van voornoemde uitspraak heeft het navolgende te gelden. Na de comparitie van partijen van 30 augustus 2016, is op 12 oktober 2016 een tussenvonnis gewezen door dezelfde rechter die de comparitie van partijen heeft behandeld. Gelet op de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad is daarna de verplichting voor de rechtbank om aan partijen mededeling te doen van een rechterswisseling komen te vervallen. Gesteld noch gebleken is dat appellanten na een van de tussenvonnissen initiatieven hebben ontplooid om te informeren naar een eventuele rechterswisseling en desgewenst om een nadere mondelinge behandeling hebben verzocht, hetgeen wel op hun weg lag, zoals blijkt uit het oordeel van de Hoge Raad.
4.4
Gelet op het voorgaande falen grief I van [app.1+2] en de preliminaire grief van AJW Group c.s..
Tussenvonnis 12 oktober 2016
4.5
De grieven II en III van [app.1+2] en de grieven 1 en 2 van AJW Group c.s., die zich voor gezamenlijke behandelingen lenen, keren zich tegen de beslissing van de rechtbank in het tussenvonnis van 12 oktober 2016, inhoudende dat [app.1+2] (lees: [app.1+2] en AJW Group c.s.) worden bevolen medewerking te verlenen aan inzage in de (informatie op de) gegevensdragers, terwijl in het vonnis in het incident van 24 februari 2016 de vordering ex art. 843a Rv van VRTU , op basis van dezelfde gegevens, juist was afgewezen. Tevens wordt met de grieven opgekomen tegen de wijze waarop de rechtbank heeft geoordeeld dat inzage moet plaatsvinden. Appellanten stellen, kort samengevat, dat de rechtbank ten onrechte alsnog de mogelijkheid van een “fishing expedition” heeft gecreëerd. Het hof overweegt het volgende.
4.6
Op grond van art. 22 lid 1 Rv kan de rechter in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde bescheiden over te leggen. Nadat het vonnis in het incident op 24 februari 2016 is gewezen, heeft op 30 augustus 2016 een comparitie van partijen plaats gevonden. Op de comparitie van partijen heeft VRTU haar stellingen nader toegelicht. Naar aanleiding van deze nadere toelichting heeft de rechtbank alsnog tot het oordeel kunnen komen dat er voldoende aanknopingspunten waren om [app.1+2] en AJW Group c.s. gehouden te achten nadere informatie te verstrekken. Niet vereist is dat de stellingen van VRTU tijdens de comparitie van partijen moeten zijn bewezen of dat schade moet zijn aangetoond, alvorens de rechtbank tot een bevel ex art. 22 Rv over kan gaan. Omdat het om een discretionaire bevoegdheid gaat, hoeven er ook geen hoge eisen gesteld te worden aan een bevel als hier aan de orde.
4.7
Dat in het vonnis in het incident van 24 februari 2016 eerder een vordering ex art. 843a Rv met betrekking tot dezelfde stukken is afgewezen en dat VRTU tegen dit vonnis geen hoger beroep heeft ingesteld, doet aan de discretionaire bevoegdheid van de rechtbank ingevolge art. 22 Rv niet af.
4.8
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank voorts de informatie die ingevolge een bevel ex art. 22 Rv verstrekt moest worden voldoende geconcretiseerd om een bevel als bedoeld te kunnen geven. De rechtbank heeft ook de wijze van inzage voldoende nauwkeurig omschreven, door te bepalen dat inzage in de (informatie op de) gegevensdragers dient plaats te vinden door een opdracht van VRTU aan een hiervoor uitgerust onderzoeksbureau en door vervolgens nauwkeurig te omschrijven op welke wijze de inzage door het onderzoeksbureau dient plaats te vinden, waarbij het (uitsluitend) gaat om de vraag of op de in beslag genomen gegevensdragers al dan niet een database (met circa 2.900 technisch geschoolde personen met bijkomende informatie per persoon) wordt aangetroffen. En indien dat bestand wordt aangetroffen, daarvan een beschrijving te geven en zo mogelijk toe te lichten hoe dat bestand op de in beslag genomen gegevensdrager is terecht gekomen. Van een fishing expedition is op basis van het oordeel van de rechtbank derhalve geen sprake.
4.9
Dat het door VRTU ingeschakelde onderzoeksbureau meer heeft onderzocht dan de rechtbank had bevolen, betekent niet dat de beslissing van de rechtbank niet juist is. Niet valt in te zien dat de rechtbank door gebruikmaking van haar discretionaire bevoegdheid in het kader van de waarheidsvinding de goede procesorde zou hebben geschonden. De bezwaren die appellanten gemaakt hebben tegen de door de rechtbank bepaalde wijze van inzage, kunnen in de gegeven omstandigheden niet leiden tot een ander oordeel. Die bezwaren hebben betrekking op de betrouwbaarheid van de ingevolge art. 22, lid 1 Rv verkregen gegevens.
4.1
Ten overvloede merkt het hof nog op dat appellanten de mogelijkheid hadden op basis van art. 22 lid 2 Rv, indien daarvoor gewichtige redenen waren, het bevel geheel of gedeeltelijk naast zich neer te leggen door hetzij te weigeren (volledig) aan het bevel gehoor te geven, hetzij mee te delen dat uitsluitend de rechter zou mogen kennisnemen van de verzochte bescheiden. Daartoe hadden [app.1+2] en/of AJW Group c.s. zelf het initiatief moeten nemen, in reactie op het gegeven bevel, hetgeen niet is gebeurd.
4.11
De slotsom is dat de grieven II en III van [app.1+2] en de grieven 1 en 2 van AJW Group c.s. falen.
Tussenvonnis 23 november 2016
4.12
Met grief IV en grief 3 klagen appellanten dat de rechtbank in het tussenvonnis van 23 november 2016 geen hoger beroep heeft toegestaan tegen het tussenvonnis van 12 oktober 2016. Volgens [app.1+2] had hoger beroep moeten worden toegestaan, omdat de gevolgen van toewijzing van de incidentele vordering zeer verstrekkend en onomkeerbaar kunnen zijn. Daarbij komt dat de rechtbank bij de beslissing tevens had moeten laten meewegen dat VRTU geen verlof heeft gevraagd voor het instellen van tussentijds hoger beroep tegen het incidentele tussenvonnis van 24 januari 2016 waarin het verzoek ex art. 843a Rv is afgewezen, aldus [app.1+2] . AJW Group c.s. stelt verder nog dat de rechtbank zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de aspecten van de goede procesorde en de gelijkheid van partijen.
4.13
Het hof stelt voorop dat de hoofdregel is dat hoger beroep van een tussenvonnis slechts tegelijk met dat van het eindvonnis kan worden ingesteld (art. 337 lid 2 Rv). Slechts in bijzondere omstandigheden kan de rechter een uitzondering op deze hoofdregel maken, waarbij de rechter terughoudendheid dient te betrachten. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is de enkele stelling dat de gevolgen van toewijzing van de incidentele vordering verstrekkend en onomkeerbaar kunnen zijn, onvoldoende om een uitzondering op de hoofdregel te rechtvaardigen. Het hof verwijst in dit kader ook naar de hiervoor geduide mogelijkheid wegens gewichtige redenen inzage te weigeren dan wel aan te geven dat enkel de rechter inzage mag hebben. Als de gevolgen zo verstrekkend en onomkeerbaar waren had van die mogelijkheid gebruik gemaakt kunnen worden. Of VRTU al dan niet verlof heeft gevraagd voor het instellen van tussentijds hoger beroep tegen het tussenvonnis in het incident van 24 januari 2016, waarin het verzoek ex art. 843a Rv is afgewezen, is niet van belang voor de beoordeling van een verzoek van [app.1+2] om toestemming voor het instellen van hoger beroep tegen een tussenvonnis. Niet valt in te zien waarom de rechtbank dit, zoals [app.1+2] stelt, in haar beoordeling had moeten betrekken. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat grief IV van [app.1+2] en grief 3 van AJW Group c.s. falen.
Eindvonnis 17 januari 2018
4.14
De grieven V tot en met IX van [app.1+2] en de grieven 4 tot en met 11 van AJW Group c.s. stellen integraal het oordeel van de rechtbank in het eindvonnis van 17 januari 2018 aan de orde. Met betrekking tot die grieven, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, overweegt het hof het volgende.
4.15
Het gaat in deze procedure om de vraag of [appellant 1] als werknemer van VRTU bij het einde van zijn dienstverband een (unieke) database (met de namen van 2900 technisch geschoolde personen met bijkomende informatie per persoon) heeft gekopieerd en meegenomen, of [appellant 1] die database in handen van derden heeft laten komen en of [app.1+2] en/of AJW Group c.s. van die lijst gebruik hebben gemaakt en ten detrimente van VRTU hebben geprofiteerd. Om een en ander te onderzoeken heeft de rechtbank inzage bevolen in de in bewijsbeslag genomen documenten als weergegeven in het vonnis van 12 oktober 2016. Overeenkomstig het bepaalde in dat vonnis heeft VRTU het onderzoeksbureau Digital Investigation (hierna: DI) in de arm genomen om het onderzoek zoals door de rechtbank onder 2.5 van genoemd vonnis is bepaald, uit te voeren. Tegen (de uitkomst van) dat onderzoek hebben appellanten allerlei bezwaren opgeworpen.
4.16
Een van de bezwaren is, dat DI met een door VRTU aangeleverde database (het brondocument waarvan VRTU stelt dat het een unieke database is, hetgeen appellanten betwisten) in de inbeslaggenomen gegevensdragers gezocht heeft naar een vergelijkbaar bestand. De herkomst van dat door VRTU aangeleverde brondocument is, zo stellen zij, voor appellanten onbekend en is door hen ook niet te verifiëren. Appellanten betogen dat zij daardoor in hun procespositie zijn benadeeld. Verder stellen appellanten dat de onderzoeksresultaten worden gepresenteerd door een partijdeskundige (DI) en dat [appellant 1] de resultaten van het onderzoek niet heeft mogen inzien, wat strijdig zou zijn met een goede procesorde.
4.17
Met betrekking tot die bezwaren overweegt het hof dat het door DI uitgevoerde onderzoek in hoofdstuk zes een verantwoording bevat van de documenten die als uitgangspunt voor het onderzoek hebben gediend. Voldoende inzichtelijk is gemaakt op welke wijze de ‘keywords’, op basis waarvan de inzage in de gegevensdragers heeft plaatsgevonden en waarmee een vergelijking is gemaakt, zijn geselecteerd. Om te kunnen beoordelen of een bestand van VRTU door [appellant 1] is gekopieerd en meegenomen, is het noodzakelijk dat een vergelijking wordt gemaakt tussen bestanden van VRTU en bestanden van [appellant 1] . Om deze vergelijking te kunnen uitvoeren heeft DI gebruikt gemaakt van het ‘brondocument’ dat door VRTU is aangeleverd. Appellanten hebben de betrouwbaarheid van het brondocument weliswaar ter discussie gesteld, maar zij voeren niets aan waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de lijst die aan DI is overhandigd gemanipuleerd is en dat dit niet overeenstemt met het brondocument dat [appellant 1] zou hebben gekopieerd en meegenomen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die de suggestie dat het brondocument is gemanipuleerd ondersteunen en onderschrijft hetgeen de rechtbank in het vonnis van 17 januari 2018 onder 2.11 op dit punt heeft overwogen en maakte deze overwegingen tot de zijne.
4.18
Het enkele feit dat het onderzoek - conform de opdracht van de rechtbank - door een partijdeskundige is uitgevoerd en DI is betaald door VRTU , maakt nog niet dat het onderzoek ook door (het standpunt van) VRTU beïnvloed is en dientengevolge in strijd met de goede procesorde tot stand gekomen is. De stelling van VRTU dat DI een gerenommeerd onderzoeksbureau is, dat internationaal is gecertificeerd en over nationale vergunningen beschikt en dat de onderzoekers in kwestie gebonden zijn aan het Reglement RFIN (Register Forensisch ICT Onderzoeker N’Lloyd) en de gedragscode RFIN, is door appellanten onvoldoende gemotiveerd weersproken.
4.19
Appellanten hebben van de rechtbank de gelegenheid gekregen zich over (de uitkomsten van) het onderzoek uit te laten. Bij brief van 9 februari 2017 hebben zij van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Hiermee is voldaan aan de eisen van hoor en wederhoor. Naar het oordeel van het hof is gelet op het voorgaande geen sprake van een onderzoek dat strijdig is met een goede procesorde. Concrete feiten en omstandigheden die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van de rapportage van DI, zijn door appellanten niet aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat appellanten een contra-expertise hebben laten uitvoeren naar het onderzoeksrapport van DI. Dit had naar het oordeel van het hof wel op hun weg gelegen ter onderbouwing van hun kritiek op het onderzoek door DI. Dat een dergelijke contra-expertise niet mogelijk zou zijn vanwege de beslaglegging, zoals appellanten hebben betoogd, valt niet in te zien. Gesteld noch gebleken is dat VRTU als beslaglegger niet bereid zou zijn geweest om haar medewerking te verlenen aan een dergelijke contra-expertise.
4.2
Gelet op het voorgaande is het de rechtbank dan ook terecht waarde gehecht aan het rapport van DI en het hof onderschrijft dat oordeel. Ten aanzien van de bevindingen van DI overweegt het hof als volgt. Zoals hiervoor is overwogen is tussen partijen in geschil of [appellant 1] een database met technisch geschoolde uitzendkrachten van VRTU heeft meegenomen. De onderzoeksvragen die aan het door DI uitgevoerde onderzoek ten grondslag liggen, dienen ter beantwoording van deze vraag. De eerste onderzoeksvraag luidt blijkens het onderzoeksrapport van DI of er op de in beslag genomen gegevensdragers een bestand aanwezig is met een door VRTU opgebouwde database van technisch geschoolde medewerkers en kandidaten. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is de vervolgvraag om een nauwkeurige beschrijving van de aard, omvang en inhoud van dat bestand te geven en wordt gevraagd naar een toelichting op hoe het bestand op de in beslag genomen gegevensdrager(s) is terecht gekomen. De klacht van appellanten dat DI met de door haar geformuleerde onderzoeksvragen zich niet aan het vonnis van de rechtbank heeft gehouden faalt. DI heeft de onderzoeksopdracht die de rechtbank heeft geformuleerd weliswaar ‘vertaald’ naar onderzoeksvragen, maar heeft zich hiermee wel gehouden aan de instructie van de rechtbank in het tussenvonnis van 12 oktober 2016 over de wijze waarop de inzage in de gegevensdragers dient plaats te vinden. Dat meer is onderzocht dan opgedragen maakt nog niet dat het onderzoek overigens niet voldoet aan de opdracht zoals gegeven door de rechtbank en daarom geen waarde heeft. Daarbij komt dat VRTU geen beroep heeft gedaan op de onderzoeksresultaten die vallen buiten de opdracht van de rechtbank. Het hof zal deze dan ook buiten beschouwing laten.
4.21
In het onderzoeksrapport van DI van 25 januari 2017 staat onder meer het volgende:
“ 8 Conclusie
Na uitvoering van de hierboven beschreven onderzoeksstappen kunnen de onderzoeksvragen als volgt worden beantwoord:
1
. Is er op de in beslag genomen gegevensdragers een bestand aanwezig met een door VRTU opgebouwde database van technisch geschoolde medewerkers en kandidaten?
Ja. Op de veiliggestelde gegevensdragers zijn twee documenten aangetroffen met een database van technisch geschoolde medewerkers en kandidaten van VRTU . Daarnaast is er één document aangetroffen met een database van klanten van VRTU . Tot slot is de database ook aangetroffen in de extractie van de Paytra UBplus database.
2.
Indien dat bestand wordt aangetroffen, geef een nauwkeurige beschrijving van de aard, omvang en inhoud van dat bestand.
Bestand l -"\Downloads\back up home.xls"
Dit document bevat 2071 rijen met persoonsgegevens van inschrijvingen en uitzendkrachten. Drie van deze rijen zijn, buiten de velden voor Nummer, Administratietype, Status en Accountmanager, lege rijen. Buiten een verschil in opmaak is dit bestand identiek aan het bestand aangetroffen op het bureaublad. Van de 2071 rijen zijn er 1958 rijen identiek aan het door VRTU aangeleverde bestand. Verder is er van 108 rijen het adres gewijzigd. Vijf rijen komen niet (meer) voor in het aangeleverde bestand.
Bestand 2 -"\Desktop\back up home.xls"
Dit document bevat 2071 rijen met persoonsgegevens van inschrijvingen en uitzendkrachten. Drie van deze rijen zijn, buiten de velden voor Nummer, Administratietype, Status en Accountmanager, lege rijen. Buiten een verschil in opmaak is dit bestand identiek aan het bestand aangetroffen in de map Downloads. Van de 2071 rijen zijn er 1958 rijen identiek aan het door VRTU aangeleverde bestand. Verder is er van 108 rijen het adres gewijzigd. Dit komt mogelijk doordat het door VRTU aangeleverde document recenter is.
Vijf rijen komen niet (meer) voor in het aangeleverde bestand. Wellicht dat deze personen VRTU hebben verzocht hun persoonsgegevens te verwijderen. (...)
Bestand 4 -"werknemers ajw 25-11-15.csv"
Dit document bevat 2253 rijen met persoonsgegevens van inschrijvingen en uitzendkrachten. Van deze rijen komen er 2065 overeen met het aangetroffen document "back up home.xls". Deze rijen zijn in meerdere gevallen aangevuld met o.a. een postcode, bankgegevens, identiteitsdocument informatie, etc. Drie rijen komen niet voor in het .csv bestand. Tot slot zijn ook de drie lege rijen niet aangetroffen. Het betreft hier een door Paytra geëxporteerde database van het UBplus systeem.
3.Indien het bestand wordt aangetroffen en zo mogelijk, geef een toelichting op hoe het bestand op de in beslag genomen gegevensdrager(s) terecht is gekomen.
Bestand 1 -"\Downloads\back up home.xls"
Bestanden welke via een webbrowser worden opgeslagen worden, indien gewijzigd, standaard opgeslagen in de "Downloads" folder van de betreffende gebruiker. In dit geval is het de gebruiker " [naam] ". Het is aannemelijk dat het in de Downloads folder aangetroffen bestand middels een webbrowser is gedownload van bijvoorbeeld een webmail. Dit is echter niet met zekerheid te zeggen, doordat de hiervoor benodigde informatie niet kon worden veiliggesteld.
Bestand 2 -"\Desktop\back up home.xls"
Het bureaublad is niet een locatie waar documenten stadaard worden opgeslagen. De onderzoeker vermoedt dan ook dat de gebruiker, ingelogd op het account met gebruikersnaam " [naam] ", bewust het bestand vanuit de map "Downloads" heeft gekopieerd naar het bureaublad. (...)
Bestand 4 -"werknemers ajw 25-11-1.5.csv"
Bestand 4 betreft een extractie van de database van het UBplus systeem waarin medewerker gegevens staan opgeslagen. In de extractie is het veld "Ingevoerd door" voor de relevante velden in de meeste gevallen leeg. Door DI is meermaals contact opgenomen met (de directie) Paytra om meer informatie te verkrijgen. Tot op het moment van schrijven is hier geen enkele reactie op gekomen. Als gevolg hiervan kan DI niet zeggen welke partij of wie deze gegevens in de database heeft ingevoerd. Paytra heeft tijdens het veiligstellen op 25 november 2015 aangegeven dat AJW Technisch Uitzendbureau B.V. zelf het systeem vult met data.”
4.22
Tegen de achtergrond van hetgeen DI heeft gerapporteerd, zoals hiervoor weergegeven, en in het licht van hetgeen hiervoor is geoordeeld, is het hof van oordeel dat vast is komen te staan dat [appellant 1] een door VRTU opgebouwde database heeft gekopieerd en meegenomen. Met betrekking tot het voorgaande is ook relevant dat [appellant 1] tijdens de pleidooizitting in hoger beroep verklaard heeft gedurende zijn dienstverband met VRTU ook vanuit huis te hebben gewerkt op de laptop van zijn partner ( [naam] ) en erkend heeft dat hij de contactgegevens van de uitzendkrachten op zijn computer thuis had staan. [appellant 1] heeft desgevraagd geen verklaring kunnen geven voor de onderzoeksbevinding van DI dat het bestand met persoonsgegevens van inschrijvingen en uitzendkrachten op 10 september 2013 - bijna twee weken nadat [appellant 1] zijn arbeidsovereenkomst met VRTU heeft opgezegd en door VRTU op non-actief was gesteld en een week nadat AJW Group, AJW Technisch Uitzendbureau en [appellant 1] Beheer waren opgericht - op de laptop van zijn partner is gedownload en geopend. Op de vraag van het hof waarom [appellant 1] het bestand toen heeft geopend, is hij het antwoord schuldig gebleven. Dat [appellant 1] het bestand op 10 september 2013 geopend zou hebben om nog werkzaamheden voor VRTU te verrichten acht het hof niet aannemelijk, aangezien door partijen is erkend dat 27 augustus 2013 de laatste werkdag van [appellant 1] bij VRTU was.
4.23
Appellanten hebben nog gesteld dat het bestand van VRTU niet uniek is. Zij hebben onder overlegging van verschillende verklaringen van uitzendkrachten betoogd dat het uitzendkrachten vrijstaat zich bij verschillende uitzendbureaus in te schrijven en dat uit de verklaringen volgt dit in de praktijk ook gebeurt. Ook hebben appellanten gesteld dat VRTU zich eerst op het standpunt heeft gesteld dat het zou gaan om een database van 2.900 uitzendkrachten, terwijl een bestand met een dergelijke omvang niet is aangetroffen.
4.24
Voor wat betreft het unieke karakter van het bestand gaat het er naar het oordeel van het hof niet zozeer om of de namen van de uitzendkrachten uniek zijn - uitzendkrachten kunnen zich inderdaad bij verschillende uitzendbureaus inschrijven - maar om de match die op basis van de registratie van de uitzendkracht in een database (met de achterliggende gegevens die daarin worden opgeslagen) met een opdrachtgever eenvoudig kan worden gemaakt. Daarbij is ook de omvang van het bestand met uitzendkrachten van belang. Dat DI bij haar onderzoek op namen heeft gezocht, om op die manier na te gaan of in de in beslag genomen gegevensdragers een bestand aanwezig was met technisch geschoolde uitzendkrachten die ook bij VRTU stonden ingeschreven, is niet in strijd met de onderzoeksopdracht die de rechtbank heeft gegeven. Van belang is dat een zeer belangrijk deel, namelijk 1.958 van de 2.071 rijen, van de twee op de laptop van de partner van [appellant 1] aangetroffen bestanden volledig overeenkomen met het bronbestand van VRTU , waarbij ook de kolommen van links naar rechts volledig identiek zijn. Een plausibele verklaring heeft [appellant 1] hiervoor niet kunnen geven. Daarbij komt nog dat in beide bestanden sprake is van een kolom getiteld “e-mail 1”, terwijl er geen andere kolommen zijn die betrekking hebben op e-mailadressen (zoals bij bijvoorbeeld e-mail 2 of e-mail privé of e-mail zakelijk), zodat deze benaming niet logisch is. Zelfs indien wordt aangenomen dat verschillende uitzendkrachten uit het netwerk van [appellant 1] zich (ook) bij AJW Technisch Uitzendbureau hebben ingeschreven, verklaart dit niet dat 1.958 van de 2.071 rijen van de bestanden die zijn aangetroffen op de laptop van [appellant 1] identiek zijn aan het bestand van VRTU . De omvang van het bestand is in eerste instantie door VRTU bij benadering geschat op 2.900 uitzendkrachten. Dat het bestand van VRTU uiteindelijk in de periode waarop het onderzoek ziet een kleinere omvang blijkt te hebben, te weten zo’n 2.100 uitzendkrachten, leidt niet tot een andere beoordeling. Dat niet alles één op één overeenkomt is gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld niet noodzakelijk en zou bijvoorbeeld kunnen worden verklaard doordat [appellant 1] eigen contacten had, die ook in zijn bestand stonden.
4.25
[app.1+2] heeft de stelling van VRTU in haar memorie van antwoord, dat na het vertrek van [appellant 1] bij VRTU de omzet van VRTU stagneerde en AJW Technisch Uitzendbureau in 2014 als startende onderneming direct een “vliegende start’ maakte en een omzet van € 959.847,- heeft behaald, niet (gemotiveerd) weersproken. Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk geworden dat [appellant 1] na zijn vertrek bij VRTU een concurrerend uitzendbureau onder de naam AJW Technisch Uitzendbureau is gestart en dit uitzendbureau een vliegende start heeft kunnen maken doordat [appellant 1] het bestand van VRTU in zijn bezit had en hiervan na zijn uitdiensttreding bij VRTU gebruik heeft gemaakt.
4.26
Op basis van het onderzoek door DI is tevens gebleken dat [appellant 1] de database van VRTU in handen van derden heeft laten komen. Bij Paytra is het bestand “werknemers ajw 25-11-15.cvs” aangetroffen, dat voor een belangrijk deel overeenkomt met het bij [appellant 1] aangetroffen document “back up home.xls”. Het gaat hier volgens de onderzoekers om een door Paytra geëxporteerde database van het UBplus systeem. De verklaring van Paytra dat onderdeel van de payrolldiensten is dat uitzendbureaus hun uitzendkrachten in een online werkomgeving invoeren en een urenregistratie invoeren en dat de bij Paytra aangetroffen lijst met uitzendkrachten door AJW Technisch Uitzendbureau is ingevoerd, acht het hof voldoende aannemelijk.
4.27
Het hof komt, met de rechtbank, tot de slotsom dat [appellant 1] een door VRTU opgebouwde database heeft gekopieerd en meegenomen en in handen van derden heeft laten komen en vervolgens via die derden, ten nadele van VRTU , van de in de database vervatte gegevens heeft geprofiteerd. [appellant 1] heeft hiermee een inbreuk heeft gemaakt op het bedrijfsdebiet van VRTU en daarmee onrechtmatig gehandeld jegens VRTU . Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellant 1] hiermee inbreuk heeft gemaakt op een recht van VRTU , althans heeft hij in strijd gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Die onrechtmatige daad kan [appellant 1] worden toegerekend, aangezien deze is te wijten aan zijn verwijtbaar handelen (zijn schuld).
4.28
De onrechtmatige gedraging van [appellant 1] kan als onrechtmatige gedraging van AJW Group en AJW Technisch Uitzendbureau worden aangemerkt. Het hof verenigt zich met wat de rechtbank daaromtrent onder 2.15 t/m 2.17 heeft overwogen in het vonnis van 17 januari 2018 en maakt die overwegingen tot de zijne, met uitzondering van de overwegingen die betrekking hebben op Paytra, waarover hieronder meer. De stelling van AJW Group c.s. dat de ontvreemding van het bestand in de huiselijke sfeer heeft plaatsgevonden, omdat het bestand is gedownload op de laptop van de vriendin van [appellant 1] en dat AJW Group en AJW Technisch Uitzendbureau om die reden niet aansprakelijk zijn volgt het hof niet. Hetzelfde geldt voor de stelling dat het onrechtmatige gebruik van het bestand buiten de vennootschappelijke orde valt. Dat het bestand op een privélaptop is gedownload, geopend en opgeslagen maakt niet dat het meenemen en het vervolgens gebruikmaken van het bestand bij het exploiteren van een concurrerende onderneming niet onrechtmatig is. Onvoldoende aannemelijk is dat de andere (indirect) bestuurders van AJW Group en AJW Technisch Uitzendbureau geen enkele weet hadden van het gebruik van het bestand van VRTU door [appellant 1] , gelet op het zeer grote aantal uitzendkrachten dat direct vanaf het moment van de oprichting van de vennootschappen bij AJW Technisch Uitzendbureau stond ingeschreven. Dat AJW Group en AJW Technisch Uitzendbureau vanaf 16 oktober 2015 onderdeel zijn van de Flexxcompany Groep en [appellant 1] , Bongers en De Vries vanaf dat moment geen bestuurders meer zijn, neemt de onrechtmatigheid van het gebruik van het bestand van VRTU sinds de oprichting van AJW Group en AJW Technisch Uitzendbureau niet weg.
4.29
De onrechtmatige daad kan naar het oordeel van het hof niet (mede) worden toegerekend aan Paytra. VRTU heeft niet weersproken dat op 3 oktober 2013 een overeenkomst tot payrolling is gesloten tussen AJW Technisch Uitzendbureau en Paytra. Paytra heeft voldoende gemotiveerd weersproken dat zij na de oprichting van AJW Technisch Uitzendbureau verder financieel betrokken is geweest bij dat bedrijf, anders dan door het verrichten van verloningsdiensten in het kader van de tussen partijen overeengekomen payrollwerkzaamheden. Sinds 16 oktober 2015 is Flexxcompany enig aandeelhouder geworden van AJW Group. Tevens is Flexxcompany sinds die datum enig aandeelhouder van Paytra. Aangezien AJW Group en AJW Technisch Uitzendbureau in september 2013 zijn opgericht is het enkele feit dat deze vennootschappen en Paytra vanaf 16 oktober 2015 dezelfde aandeelhouder hebben en Paytra payrollingdiensten verleent, onvoldoende om te kunnen concluderen dat er tussen de [appellant 1] en/of de AJW vennootschappen en Paytra een zodanig nauwe verwevenheid bestaat op grond waarvan Paytra hoofdelijk aansprakelijk jegens VRTU zou zijn. Er zijn geen andere feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden.
4.3
Het hof zal de vorderingen jegens Paytra dan ook afwijzen. Aangezien grief 9 van AJW Group c.s. slaagt, voor zover deze betrekking heeft op Paytra, behoeft grief 4 van AJW Group c.s geen bespreking meer.
4.31
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de conclusie dat de grieven V tot en met IX van [app.1+2] falen. Met uitzondering van grief 9 met betrekking tot Paytra, falen ook de grieven 5 tot en met 9 van AJW Group c.s.
4.32
Gelet op het oordeel van de rechtbank dat [appellant 1] onrechtmatig heeft gehandeld, stond het de rechtbank vrij in het midden te laten of [appellant 1] (ook) tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank onder 2.18 in het vonnis van 17 januari 2018 ter zake heeft overwogen. Ook het hof laat het antwoord op de vraag of de handtekening onder de brief van 2 februari 2012 met betrekking tot de aanvulling op de arbeidsovereenkomst van [appellant 1] afkomstig is, en de vervolgvraag of [appellant 1] de verplichtingen uit zijn arbeidsovereenkomst heeft geschonden, in het midden, aangezien dit gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld niet van belang is. Grief X van [app.1+2] slaagt niet.
4.33
Met de grieven XI en 11 bestrijden appellanten het oordeel van de rechtbank dat VRTU voor toewijzing van de vordering tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er schade is geleden om te komen tot een toewijzing van haar vordering ter zake. Volgens [app.1+2] ontbreekt het causaal verband tussen de omzetdaling aan de kant van VRTU enerzijds en het vermeende onrechtmatig handelen van [app.1+2] anderzijds. [app.1+2] verwijst naar de uitspraak van de voorzieningenrechter in de kort gedingprocedure, die heeft geoordeeld dat zonder nadere toelichting, die VRTU niet heeft gegeven, niet valt in te zien dat haar schade gelijk te stellen is met de daling van haar omzet en/of met de gehele door AJW met de inzet van medewerkers uit het VRTU -bestand gerealiseerde winst. Subsidiair is [app.1+2] van mening dat de rechtbank de schade, eventueel na een nadere concretisering van VRTU , zelfstandig had moeten begroten. Met grief 10 klaagt AJW Group c.s. erover dat de rechtbank zichzelf tegenspreekt door te overwegen dat [appellant 1] door het meenemen en kopiëren van een door VRTU opgebouwd bestand en het aan derden ter beschikking stellen daarvan onrechtmatig jegens VRTU heeft gehandeld, terwijl de rechtbank vervolgens oordeelt dat in de schadestaatprocedure aan de orde kan komen in hoeverre de database uniek is.
4.34
Het hof overweegt als volgt. Uit art. 612 Rv volgt dat de rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, voor zover dit mogelijk is, de schade in het vonnis begroot. Indien begroting in het vonnis hem niet mogelijk is, spreekt hij een veroordeling uit tot schadevergoeding op te maken bij staat. Voor toewijzing van een schadevergoeding nader op te maken bij staat is voldoende dat de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden aannemelijk is gemaakt (vgl. HR 17 oktober 1997,
NJ1998, 241, rov. 3.5).
4.35
Met het oordeel dat voor de toewijzing van de vergoeding van de schade op te maken bij staat door VRTU voldoende aannemelijk is gemaakt dat er mogelijk schade is geleden, heeft de rechtbank de juiste maatstaf gehanteerd. Met het rapport van […] , waarin VRTU een eerste begroting van de schade heeft laten maken, is door VRTU voldoende onderbouwd dat mogelijk schade is geleden. De rechtbank was in de onderhavige zaak niet gehouden de schade zelfstandig te begroten en een oordeel te geven over het causaal verband, omdat daarover nog onvoldoende duidelijkheid bestaat. De begroting van de schade en het causaal verband kunnen in een schadestaatprocedure worden beoordeeld. Daarnaast kan - mede gelet op de in deze procedure overgelegde verklaringen van uitzendkrachten, die verklaren dat ze zich vrijwillig bij AJW Technisch Uitzendbureau hebben ingeschreven - de vraag aan de orde komen hoeveel uitzendkrachten zich, naast hun inschrijving bij VRTU , (ook) bij AJW Technisch Uitzendbureau hebben ingeschreven en wat dat betekent voor de omvang van de (gestelde) schade. Grief XI van [app.1+2] en de grieven 10 en 11 van AJW Group c.s. falen.
4.36
Met grief 12 heeft AJW Group c.s. gesteld dat de veroordeling in de kosten van het conservatoir bewijsbeslag door de rechtbank onjuist is, omdat het bewijsbeslag onnodig was en niet meer bleek te zijn dan een fishing expedition. Deze grief faalt. Zoals hierboven is overwogen, heeft de rechtbank een correcte toepassing gegeven aan art. 22 Rv en zijn bij het door DI uitgevoerde onderzoek bestanden bij [appellant 1] aangetroffen die grotendeels identiek zijn aan het bestand van VRTU . Van een onnodig beslag of een fishing expedition is geen sprake. AJW Group c.s. is terecht in de kosten van het conservatoir bewijsbeslag veroordeeld.
4.37
Grief XII van [app.1+2] en grief 13 van AJW Group c.s. hebben geen zelfstandige betekenis en behoeven geen nadere bespreking.
4.38
Aan het bewijsaanbod van appellanten wordt als niet ter zake dienend voorbij gegaan.
Slotsom en proceskosten
4.39
Waar alle grieven falen wordt het oordeel van de rechtbank bekrachtigd ten aanzien van [app.1+2] , AJW Group en AJW Technisch Uitzendbureau. De bestreden vonnissen van 12 oktober 2016, 23 november 2016 en 17 januari 2018 zullen worden bekrachtigd, met uitzondering van het eindvonnis van 17 januari 2018 voor zover dat betrekking heeft op de veroordeling van Paytra tot vergoeding van de door VRTU als gevolg van het onrechtmatig handelen van [app.1+2] geleden en nog te lijden schade (r.o. 3.1).
4.4
[app.1+2] en AJW Group en AJW Technisch Uitzendbureau zullen als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van VRTU in dit hoger beroep worden veroordeeld, zoals hierna vermeld. VRTU zal op haar beurt worden veroordeeld in de proceskosten van Paytra, zoals hierna vermeld. Nu een gecombineerd pleidooi in beide zaken heeft plaatsgevonden en gelet op de samenhang tussen de zaken, zullen de werkzaamheden ten behoeve van het pleidooi in beide zaken met ieder 1 procespunt worden gewaardeerd.
4.41
In de zaak met nummer 200.237.109/01 zullen [appellant 1] en [appellant 1] Beheer ieder in de helft van de kosten aan de zijde van VRTU worden veroordeeld, te weten € 363,- aan griffierecht en € 1.074,- (2 punten x € 1.074 (tarief II) / 2).
4.42
In de zaak met nummer 200.242.105/01 zullen AJW Group en AJW Technisch Uitzendbureau ieder in de helft van de kosten aan de zijde van VRTU worden veroordeeld, te weten € 363,- aan griffierecht en € 1.074,- (2 punten x € 1.074 (tarief II) / 2).
4.43
VRTU zal in de zaak met nummer 200.242.105/01 worden veroordeeld in de proceskosten van Paytra in hoger beroep, aangezien Paytra als de in het gelijk gestelde partij wordt aangemerkt. Aangezien Paytra samen met AJW Group en AJW Technisch Uitzendbureau heeft geprocedeerd (zij worden bijgestaan door dezelfde advocaat, er is één appeldagvaarding uitgebracht, eenmaal griffierecht geheven, één memorie van grieven genomen en het pleidooi had betrekking op alle appellanten), wordt de proceskostenveroordeling ten gunste van Paytra en ten laste van VRTU vastgesteld op 1/3 van de kosten, te weten € 28,48 kosten dagvaarding, € 242,- griffierecht en € 716,- salaris advocaat.
4.44
Nu er door appellanten geen grief is gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, die mede is uitgesproken tegen Paytra (anders dan grief 12 tegen de kosten van het conservatoir bewijsbeslag, waarover het hof hiervoor al heeft geoordeeld) en het eindvonnis tegen vier van de vijf oorspronkelijke gedaagden is bekrachtigd, ziet het hof geen aanleiding om de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling te vernietigen.
Beslissing
Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.237.109/01
- bekrachtigt de bestreden vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2016, 23 november 2016 en 17 januari 2018;
- veroordeelt [appellant 1] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van VRTU tot op heden begroot op € 363,- aan griffierecht en € 1.074,- aan salaris advocaat;
- veroordeelt [appellant 1] Beheer in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van VRTU tot op heden begroot op € 363,- aan griffierecht en € 1.074,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af;
in de zaak met zaaknummer 200.242.105/01
- bekrachtigt de bestreden vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2016 en 23 november 2016;
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 17 januari 2018, uitsluitend voor zover het oordeel in het dictum onder 3.1. betrekking heeft op de veroordeling van
Paytraen bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- veroordeelt AJW Group in de kosten van het geding aan de zijde van VRTU , tot op heden begroot op € 363,- aan griffierecht en € 1.074,- aan salaris advocaat;
- veroordeelt AJW Technisch Uitzendbureau in de kosten van het geding aan de zijde van VRTU , tot op heden begroot op € 363,- aan griffierecht en € 1.074,- aan salaris advocaat;
- veroordeelt VRTU in de kosten van het geding aan de zijde van Paytra, tot op heden begroot op € 270,48 aan verschotten en € 716,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J. Frikkee, S.R. Mellema en A.R. Houweling en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 december 2019 in aanwezigheid van de griffier.