Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellant 1],
1.[geïntimeerde 1],
1.Het geding
2.De vaststaande feiten
(…) Eind februari van dit jaar, wilde cliënte de vloer in de keuken betegelen. Bij het verwijderen van de vloer, constateerde cliënte echter dat zich tussen de isolatielaag en ondervloer, ernstige vocht en schimmel had ontwikkeld. (…)
(…) Zoals u weet zijn de gebreken en vochtproblemen dermate ernstig dat cliënten daardoor kampen met gezondheidsproblemen en is herstel op korte termijn noodzakelijk. Cliënten wonen vanwege de onbewoonbare situatie elders (…)
3.De procedure in eerste aanleg
primairde tussen partijen gesloten koop- en verkoopovereenkomst te vernietigen
4.Het geschil in hoger beroep
- grief I: In r.o. 4.1 van het tussenvonnis ligt impliciet de onjuiste aanname besloten dat de klachtbrief van 6 juni 2013, waarbij [appellant] c.s. uitgaat van de bouwkundige inspectie van 24 april 2014, betrekking heeft op alle gebreken van het appartement. Pas eind 2015, na het voorlopig deskundigenbericht, is aan [appellant] c.s. bekend geworden dat de gebreken vele malen groter zijn dan uit de bouwkundige inspectie van 24 april 2013 naar voren was gekomen.
- grief II: De rechtbank heeft zich ten onrechte in r.o. 4.2 van het tussenvonnis geheel gefixeerd op de klachtbrief van 6 juni 2013, met de onjuiste aanname dat ten tijde van de klachtbrief aan [appellant] c.s. duidelijk was dat het appartement niet aan de overeenkomst beantwoordde. De klachtbrief heeft uitsluitend betrekking op de rotte vloerdelen in de entrée van het appartement. Als zou worden geoordeeld dat na 6 juni 2013 de verjaring niet is gestuit, dan kan de verjaring slechts betrekking hebben op het in de klachtbrief bedoelde (beperkte) gebrek. Daarbij komt dat ingevolge artikel 7:23 lid 3 BW de verjaringstermijn niet loopt zolang de vordering niet kan worden ingesteld als gevolg van opzet van [geïntimeerde] c.s. [geïntimeerde] c.s. heeft van alles gedaan om de afwikkeling van de zaak te vertragen: zij heeft de gebreken bewust verborgen gehouden en heeft [appellant] c.s. afgehouden van het tijdig instellen van een vordering door het voortdurend traineren van lopende onderzoeken en het aangaan van schikkingsonderhandelingen.
- grief III: In r.o. 4.2.1 van het tussenvonnis heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de primaire vorderingen tot vernietiging en ontbinding zijn verjaard.
- grief IV: Ten onrechte heeft de rechtbank in r.o. 4.2.2 van het tussenvonnis overwogen dat de vorderingen die zien op schadevergoeding mogelijk zijn verjaard.
- grief V: Ten onrechte heeft de rechtbank in r.o. 3.2 van het eindvonnis geoordeeld dat er geen sprake is van stuiting. Uit de stukken die zijn overgelegd blijkt dat er steeds voldoende waarschuwingen zijn geweest waaruit [geïntimeerde] c.s. kon afleiden dat er een gerechtelijke procedure zou worden ingesteld.
- grief VI: de rechtbank heeft ten onrechte in r.o. 3.3 van het eindvonnis overwogen dat het indienen van een verzoekschrift om een voorlopig deskundigenbericht te gelasten niet als stuitingsdaad als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW kan worden gekwalificeerd.
5.De beoordeling
- het mailbericht van 8 augustus 2013 van de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellant] c.s. aan [geïntimeerde] c.s. waarin onder meer staat vermeld dat de gebreken dermate ernstig zijn dat herstel op korte termijn noodzakelijk is en dat zij de schade door [geïntimeerde] c.s. vergoed wenst te zien (r.o. 2.6);
- het indienen van het verzoekschrift tot het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek op 14 augustus 2014 (zie ook grief VI);
- de brief van 18 september 2014 aan de rechtbank waarin [geïntimeerde] c.s. het in het verzoekschrift gestelde betwist en zich refereert aan het oordeel van de rechtbank;
- de brief van [appellant] c.s. aan de rechtbank van 20 november 2014 waarin [appellant] c.s. de vragen aan de te benoemen deskundige formuleert;
- de mail van 22 december 2014 van [geïntimeerde] c.s. aan de rechtbank waarin hij stelt het onderzoek zoveel mogelijk te willen beperken in verband met de kosten;
- de mail van 13 januari 2015 van de advocaat van [appellant] c.s. aan de rechtbank waarin onder meer staat vermeld dat [appellant] c.s. eraan hecht dat de deskundige een onderzoek instelt naar de ventilatie van het appartement;
- de beschikking van de rechtbank van 21 januari 2015 waarin het deskundigenbericht wordt bevolen;
- het voorstel van [geïntimeerde] c.s. op 17 juli 2015 om een minnelijke regeling te bespreken op 14 augustus 2015 dan wel 28 augustus 2015. Deze bespreking vindt plaats op 28 augustus 2015.