Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
2.De feiten
Mijn cliënte,[[appellante], opm. hof]
, is op 30 juni 2007 slachtoffer geworden van mishandeling.(…).
In opgemelde zaak zend ik u bijgaand een kopie van mijn brief d.d. heden aan het parket Rotterdam.
geen lopende zaken[te hebben]
met betrekking tot een letselkwestie bij mevrouw [appellante]", een beschrijving gegeven van de veroordeling van [dader] en een afschrift van zijn dossier toegestuurd.
de aansprakelijke partij en/of zijn wettelijke vertegenwoordiger(s) persoonlijk heeft aangeschreven/aansprakelijk gesteld em/of de verjaring namens mevrouw [appellante] heeft gestuit".
3.De vorderingen en de vonnissen in eerste aanleg
4.De grieven
5.Beoordeling van het hoger beroep
- Grief 3 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank in r.o. 2.6 van het eindvonnis dat de contacten tussen [appellante] en [geïntimeerde] en de toevoegingen zagen op de opdracht Schadefonds.
- Grief 4 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank in r.o. 2.7 van het eindvonnis dat "
ander bewijs van de gestelde overeenkomst van opdracht[dan de getuigenverklaringen, hof]” niet voorligt.
NJ1997/592). Het hof moet daarom eerst het andere bewijs waarderen.
Vervolgens verklaart [zus appellante]:
Ik heb op een later moment in 2013 of 2014 telefonisch contact gehad met [geïntimeerde]. Wij hebben toen over mijn zus gesproken. Ik heb gevraagd wat er is gebeurd met de schadevergoeding. [geïntimeerde] heeft toen gezegd dat die jongen wel genoeg heeft geleden, dat hij een taakstraf had gedaan en dat mijn zus een beetje overdreef. Ik heb toen gezegd dat mijn zus het belangrijk vindt.[…]
Ik heb verder geen antwoord gehad over het verloop van de procedure”.
.
Ik vroeg[aan mr. [geïntimeerde], hof]
hoe ver de procedure was en wat er was uitgevoerd. Het antwoord van [geïntimeerde] was dat hij op antwoord wachtte van de rechtbank. Die procedure ging over [dader] en mijn tante.”
Ik ben met mijn tante op kantoor geweest. Ik heb [geïntimeerde] toen wel gezien, maar het gesprek heb ik met een andere [geïntimeerde] gevoerd. Dat is zijn broer. Ik ben op het kantoor geweest over deze zaak. Een keer met mijn moeder en mijn tante en een keer samen met mijn tante. Beide gesprekken heb ik gevoerd met de broer van [geïntimeerde]. Tijdens die gesprekken was mijn tante aan het woord. Zij wilde schade claimen bij de tegenpartij. Zij wilde niet dat de dader ongestraft hiermee wegkwam. Zij en haar gezin hadden veel schade geleden. Er moesten medische gegevens verzameld worden Het eerste gesprek ging vooral over de start van de procedure tegen [dader]. Mijn tante wilde heel graag schade vergoed zien en dat [dader] straf kreeg”.
de ouders van de dader civielrechtelijk aansprakelijk te stellen voor de door haar geleden materiële en immateriële schade". Deze brief wijst er op dat [geïntimeerde] begin 2008 op de hoogte was van de wens van [appellante] om [dader] en/of zijn ouders civielrechtelijk aansprakelijk te stellen. [geïntimeerde] beschrijft echter dat hij deze brief uitsluitend en op verzoek van [appellante] heeft verstuurd om achter de persoonsgegevens van [dader] te komen, zodat [appellante] deze op haar beurt aan het Schadefonds kon doorgeven, dat deze bij zijn beoordeling kon betrekken. Hij heeft in dat kader niet uitgelegd waarom hij in die brief het nut van kennisneming van deze persoonsgegevens niet heeft gerelateerd aan een procedure bij het Schadefonds, maar aan aansprakelijkstelling van de ouders van [dader]. Dat doet echter niet af aan het feit dat de brief in de tijd past bij de door hem aangehaalde aanvraagprocedure voor het Schadefonds: op 10 december 2007 heeft [appellante] bij dat fonds een tweede, in behandeling genomen aanvraag ingediend en bij brief van 12 februari 2008 heeft dat fonds aan [appellante] verzocht hem gegevens te verstrekken over het toevoegingsbesluit waaruit de hoogte van de eigen bijdrage voor haar advocaat zou blijken. Daarmee levert deze brief evenmin het benodigde steunbewijs op voor de getuigenverklaring van [appellante].