1.12Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter
1. voor recht verklaard dat [woonplaats] jegens Arrow recht heeft op de transitievergoeding
als bedoeld in artikel 7:673 BW, waarvan de hoogte met inachtneming van de wet is te
berekenen aan de hand van het loon dat Arrow in de ten name van [woonplaats] gestelde loonstroken heeft verantwoord, te vermeerderen met de wettelijke rente;
2. Arrow veroordeeld om aan [woonplaats] te verstrekken een specificatie van de aldus aan
haar te betalen transitievergoeding;
3. voor recht verklaard dat [woonplaats] jegens Arrow recht heeft op de inconveniënten-vergoeding, voor de tijd dat hij de werkzaamheden heeft verricht als genoemd in artikel 24 van de CAO voor de Vleessector, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente;
4. voor recht verklaard dat [woonplaats] jegens Arrow recht heeft op de eindejaarsuitkering,
waarvan de hoogte met inachtneming van artikel 27 van de CAO voor de Vleessector is te berekenen, met dien verstande dat het bij de berekening in acht te nemen loon het loon is dat Arrow in de ten name van [woonplaats] gestelde loonstroken heeft verantwoord; 5. Arrow veroordeeld tot betaling van € 104,55 bruto en € 93,44 netto, vermeerderd met wettelijke rente;
6. Arrow veroordeeld tot afgifte van een getuigschrift aan [woonplaats] waarin is vermeld dat hij heeft gewerkt in functie C volgens de CAO voor de Vleessector.
De kantonrechter heeft het meer of anders gevorderde afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
2.1.1In het principaal hoger beroep verzoekt [woonplaats] in essentie – naar het hof begrijpt, de verzoeken van [woonplaats] zijn niet altijd even helder geformuleerd – vernietiging van de bestreden beschikking voor zover daarbij zijn inleidende verzoeken niet volledig zijn toegewezen en alsnog toewijzing van zijn volledige verzoeken. Verder klaagt [woonplaats] erover dat de executie van de bestreden beschikking moeizaam is verlopen. Volgens [woonplaats] heeft Arrow ter zake van diverse posten nog steeds te weinig betaald. Daar geen grieven zijn gericht tegen de afwijzing van de vordering ten aanzien van de pensioenpremies, gaat het hof ervan uit dat het hoger beroep daarop niet ziet.
2.1.2Voor zover [woonplaats] zijn eis in hoger beroep heeft willen vermeerderen bij zijn verweerschrift in incidenteel hoger beroep gaat het hof aan die eisvermeerdering voorbij wegens strijd met de één-conclusieregel en de goede procesorde.
2.1.3In het incidenteel hoger beroep verzoekt Arrow – opnieuw zakelijk weergegeven – de vernietiging van de bestreden beschikking voor zover daarbij de verzoeken van [woonplaats] ter zake van inconveniententoeslag en eindejaarsuitkering en wettelijke verhoging zijn toegewezen en alsnog afwijzing van die verzoeken met de veroordeling van [woonplaats] tot terugbetaling van het als gevolg daarvan teveel betaalde.
2.1.4Het hof zal de grieven, de principale en incidentele samennemend, per onderwerp behandelen.
Hoogte loon / recht op toeslagen
2.2.1Op de uitzendovereenkomst is – blijkens de schriftelijke vastlegging daarvan – de NBBU-CAO van toepassing. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil. Waarover wel een geschil bestaat is de vraag welke gevolgen dit heeft voor de hoogte van het toepasselijke loon en het recht op toeslagen.
2.2.2[woonplaats] stelt zich op het standpunt dat hij gelet op het bepaalde in artikel 22 lid 1 en 2 van NBBU-CAO aanspraak kan maken op betaling volgens de CAO voor de Vleessector. De inleners waren immers gebonden aan deze CAO, nu deze gedurende een groot deel van de duur van zijn uitzending algemeen verbinden was verklaard. Bovendien waren de inleners lid van een van de CAO-sluitende partijen. De in het derde lid van genoemd artikel geformuleerde regel acht [woonplaats] in strijd Richtlijn 2008/104/EG van het Europese Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (verder: de Uitzendrichtlijn). Hij merkt daarbij op dat deze richtlijn is uitgewerkt in artikel 8 WAADI en dat de Nederlandse rechter artikel 8 WAADI richtlijnconform dient uit te leggen. Hij stelt daartoe dat hoewel in artikel 22 eerste lid NBBU-CAO wordt bepaald dat de uitzendkracht gelijke loon en gelijke vergoedingen dient te ontvangen als een werknemer in gelijksoortige functies in dienst van de onderneming waaraan de uitzendkracht ter beschikking is gesteld, het derde lid daaraan weer af doet. In het derde lid is immers bepaald dat het uitzendbureau in beginsel mag afgaan op de informatie die de inlener heeft verstrekt, terwijl de inlener er nu juist belang bij heeft de uitzendkracht zo weinig mogelijk te betalen. Aanpassing van de beloning zou volgens het derde lid in beginsel ook geen terugwerkende kracht hebben. Artikel 22 lid 3 NBBU-CAO is daarom in strijd met artikel 8 WAADI en de Uitzendrichtlijn hetgeen volgens [woonplaats] betekent dat aan de verzwaarde bewijslast en het verbod op terugwerkende kracht van artikel 22 lid 3 NBBU-CAO voorbij moet worden gegaan.
2.2.3Arrow beroept zich daarentegen juist op de uitzondering geformuleerd in het derde lid van artikel 22 NBBU-CAO. Zij stelt dat zij de toepassing van de inlenersbeloning heeft gebaseerd op de informatie als verstrekt door de inlener. Voor zover de informatie die zij ontvangen heeft onjuist is, beroept zij zich op de regel dat toepassing van de inlenersbeloning nooit zal leiden tot een aanpassing met terugwerkende kracht, tenzij er sprake is van opzet dan wel kennelijk misbruik. Van opzet, dan wel kennelijk misbruik was – naar haar oordeel – immers geen sprake.
2.2.4Het hof overweegt als volgt.
De CAO voor de Vleessector was – in de in dit geding relevante periode – algemeen verbindend van 11 november 2014 tot 1 maart 2016 en van 3 maart 2017 tot 1 november 2017. Gelet op het bepaalde in artikel 1a jo artikel 1b derde en vierde lid van de CAO voor de Vleessector valt de arbeidsverhouding van [woonplaats] met Arrow onder deze werkingssfeer indien Arrow is aan te merken als een uitzendbedrijf in de sector. Hiervan is sprake indien zij in de regel voor meer dan 50% van de totale loonsom uitzendkrachten ter beschikking stelt van ondernemingen in de vleessector. Gezien de (onweersproken) inschrijving van Arrow bij de KvK onder nummer 27307492 (met vermelding onder “Activiteiten": SBI-code 78201-Uitzendbureaus, 78202-Uitleenbureaus, SBI-code 1013-Vleesverwerking), de (onweersproken) beschrijving van [woonplaats] van Arrow in haar verzoekschrift
“De werkgever richt zich op het ter beschikking stellen van de grotendeels Oost-Europese slagers en slachters aan derden in de vleesverwerkende industrie en slachterijen”, en in het bijzonder de eigen omschrijving van Arrow in haar verweerschrift eerste aanleg
“Arrow houdt zich bezig met het ter beschikking stellen van uitzendkrachten in de vleesverwerkende industrie."moet worden aangenomen dat Arrow is aan te merken als een uitzendbureau in de vleessector. De eerst ter mondelinge behandeling in hoger beroep, overigens zonder bewijsstukken, naar voren gebrachte nuancering dat Arrow ook medewerkers uitzendt in de pluimvee- en vissector, is – gelet op het voorgaande – onvoldoende om aan te nemen dat de arbeidsverhouding van [woonplaats] met Arrow buiten de werkingssfeer van de CAO valt, omdat niet aan de 50%-eis zou zijn voldaan. Dit betekent dat [woonplaats] in de periode dat de CAO voor de vleessector algemeen verbindend was verklaard rechtstreeks aanspraak kan maken op beloning conform die CAO.
2.2.5Voor de periodes van 21 juli 2014 tot 11 november 2014 en van 1 maart 2016 tot 3 maart 2017, in welke periodes de CAO niet algemeen verbindend was verklaard, komt artikel 22 NBBU-CAO in beeld en geldt het volgende. Ingevolge het bepaalde in de eerste twee leden van artikel 22 NBBU-CAO en artikel 8 WAADI is de uitzendwerkgever aan de uitzendkrachten hetzelfde loon en overige vergoedingen verschuldigd als die zijn toegekend aan werknemers werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies van de inlener. Onder deze beloning is naar het oordeel van het hof in ieder geval te verstaan het geldende periodeloon, periodieken, toeslagen alsmede onbelaste kostenvergoedingen. Bij toeslagen gaat het dan om alle toeslagen, zoals voor overwerk, verschoven uren, onregelmatigheid, ploegendienst en andere inconveniënten. Dat artikel 22 lid 2 NBBU-CAO toeslagen voor andere inconvenienten dan verschoven uren en onregelmatigheid niet met zoveel woorden noemt, doet hieraan niet af, omdat deze toeslag (evenals de andere toeslagen) geacht kan worden onderdeel uit te maken van het periodeloon. Van een limitatieve opsomming is in genoemd artikellid geen sprake.
2.2.6Niet onder de in artikel 22 lid 2 NBBU-CAO genoemde beloning valt de eindejaarsuitkering. Van de eindejaarsuitering kan immers – anders dan van toeslagen – niet worden geoordeeld dat deze geacht wordt deel uit te maken van het periodeloon. De eindejaarsuitkering wordt – zo bepaalt artikel 27 CAO voor de Vleessector – niet standaard periodiek als (extra) beloning voor gewerkte uren toegekend, maar het betreft een extra vergoeding aan werknemers die in december en/of bij einde dienstverband voldoen aan de in artikel 24 lid 1 respectievelijk lid 2 van de NBBU-CAO daartoe gestelde voorwaarden.
2.2.7De door Arrow overgelegde verklaring van [naam 3] van NBBU, dat de CAO partijen beoogd hebben zover mogelijk gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 8 WAADI door een limitatieve opsomming op te nemen in artikel 22 NBBU, zodat niet alleen de eindejaarsuitkering is uitgezonderd, maar ook de koude toeslag (inconveniëntentoeslag) er niet onder valt, brengt het hof niet tot andere gedachten. Niet alleen is deze verklaring niet relevant omdat een CAO bepaling in beginsel objectief (volgens de zogenoemde CAO-norm) moet worden uitgelegd, maar ook omdat met een dergelijke uitleg afbreuk zou worden gedaan aan het in artikel 8 WAADI neergelegde beginsel van gelijke behandeling, ter uitvoering van de Uitzendrichtlijn.
2.2.8Weliswaar kan ook van de eindejaarsuitkering worden gezegd dat niet toekenning afbreuk doet aan het beginsel van gelijke behandeling als bedoeld in de Uitzendrichtlijn, maar artikel 5 lid 4 van de Uitzendrichtlijn biedt de mogelijkheid dat de sociale partners CAO's afsluiten die afwijkende regelingen bevatten voor uitzendkrachten mits een adequaat niveau van bescherming wordt geboden. Op grond van dit artikel hebben de sociale partners dus ruimte om het begrip "essentiële arbeidsvoorwaarden" als bedoeld in de richtlijn nader in te vullen, mits sprake is van een adequaat niveau van bescherming. Van die mogelijkheid is gebruik gemaakt in artikel 22 van de NBBU-CAO en daarbij is een eindejaarsuitkering uitgezonderd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat zonder eindejaarsuitkering niet meer kan worden gesproken van een adequaat niveau van bescherming. Deze uitzondering is dus toegestaan.
2.2.9Dit betekent dat [woonplaats] ingevolge het bepaalde in de eerste twee leden van artikel 22 NBBU-CAO, ook in de periode waarin de CAO niet algemeen verbindend was verklaard, recht heeft op loon en toeslagen conform de CAO voor de Vleessector (waarbij dus de eindejaarsuitkering niet is inbegrepen). Dit zou slechts anders zijn, indien het beroep van Arrow op artikel 22 derde lid van de NBBU-CAO (inhoudende dat de toepassing van de inlenersbeloning kan worden gebaseerd op de informatie als verstrekt door de inlener) zou slagen.
2.2.10Naar het oordeel van het hof is dit niet het geval, omdat gesproken kan worden van opzet dan wel kennelijk misbruik als bedoeld in het derde lid. Nu Arrow een uitzendbureau is dat zich uitsluitend, althans hoofdzakelijk bezighoudt met het uitzenden van werknemers in de vleesverwerkende industrie kan zij bekend worden verondersteld met de CAO voor de Vleessector, zij was hieraan immers in de perioden dat deze algemeen verbindend was verklaard gebonden. Dit rechtvaardigt het oordeel dat wanneer Arrow desondanks afgaat op de gegevens die haar zijn verstrekt door de inlener, terwijl deze gegevens niet in overeenstemming (kunnen) zijn met de CAO voor de Vleessector, zij opzettelijk afwijkt van het bepaalde in de eerste twee leden van genoemd artikel. Arrow moet bekend zijn geweest met het (overigens in het Nederlands arbeidsrecht gebruikelijke en ook) in die CAO opgenomen fenomeen van functieperiodieken, algemene loonsverhogingen en toeslagen voor ploegendienst, inconveniënten en arbeid op ongunstige uren. Het moet haar dus zijn opgevallen dat deze ten onrechte in de opgave van de inlener ontbraken. Dit geldt te meer nu Arrow zelf in haar verweerschrift eerste aanleg heeft gesteld dat zij bekend is met de vleesindustrie. Zij stelde daar immers:
"Vanwege het feit dat de (middellijk) bestuurder van Arrow zich al sinds tientallen jaren bezig houdt met het ter beschikking stellen van uitzendkrachten in de vleesindustrie, weet Arrow inmiddels hoe deze industrie (…) werkt.”. Naar het oordeel van het hof is daarom sprake van een situatie van kennelijk misbruik, die een beroep op het derde lid belet. Dit betekent dat [woonplaats] zich terecht op het standpunt stelt dat hij nog loon te vorderen heeft, voor zover de CAO voor de Vleessector niet correct is nageleefd.
2.2.11Voor zover [woonplaats] meent dat zijn aanvangssalaris ten onrechte is vastgesteld conform functie C van de CAO, omdat hij beschikt over een diploma van een driejarige slagersopleiding, heeft hij dit standpunt onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat Arrow op de hoogte was van dit diploma geldt niet als voldoende onderbouwing. Het hof gaat daarom aan die stelling voorbij. Wel gaat het hof mee met de stellingen van [woonplaats] ten aanzien van de loonontwikkeling die volgt uit de CAO voor de Vleessector.
2.2.12[woonplaats] ontving bij aanvang van zijn arbeidsovereenkomst een bruto uurloon van
€ 10.20. Dit loon had op grond van artikel 17 CAO per 1 januari 2015 periodiek moeten worden verhoogd tot een uurloon van € 10,28. Per 1 april 2015 had hij recht op een verhoging van 2,25% conform artikel 22 CAO, neerkomende op een uurloon van € 10,51 en per 1 januari 2016 op een tweede periodiek waarbij het bruto uurloon verhoogd diende te worden tot € 11,60. Per 1 april 2016 had [woonplaats] op grond van artikel 22 CAO recht op een verhoging van 1,5%, uitkomende op een bruto bedrag groot € 11,23 per uur en per 1 januari 2017 had hij recht op een derde periodiek (artikel 17 CAO), uitkomende op een bruto uurloon van € 11,92. Arrow heeft dit een en ander niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken: Arrow heeft slechts gesteld dat de CAO niet van toepassing is. Daar het hof zoals hiervoor overwogen uitgaat van de toepasselijkheid van de CAO voor de Vleessector en de door [woonplaats] gestelde verhogingen voortvloeiend uit de CAO, heeft [woonplaats] recht heeft op de loonsverhoging en periodieken zoals door hem gesteld.
Hoogte van de van het loon afgeleide vergoedingen
2.3.1Het hiervoor gegeven oordeel dat [woonplaats] recht heeft op verloning conform de CAO voor de Vleessector, brengt met zich dat Arrow ook het ziekengeld en recht op vakantietoeslag en niet opgenomen vakantiedagen niet op de juiste wijze heeft berekend, want op basis van een onjuist loon. Het juiste loon dient ook het uitgangspunt te zijn voor de berekening van de transitievergoeding.
2.3.2Met betrekking tot het aantal ziektedagen constateert het hof dat Arrow deze bij verweerschrift in eerste aanleg pag. 8 gemotiveerd heeft weersproken. [woonplaats] heeft hierop niet, althans onvoldoende begrijpelijk gereageerd, (hetgeen hij gesteld heeft onder grond 5 van zijn beroepschrift is voor het hof niet te begrijpen en gaat voor zover het hof overziet niet over het aantal ziektedagen), zodat het aantal ziektedagen zoals door Arrow berekend uitgangspunt dient te zijn.
Extra beloning van arbeid op ongunstige uren