ECLI:NL:GHDHA:2019:1755

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
BK-18/00519
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over naheffingsaanslag parkeerbelasting en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam inzake een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende heeft op 17 mei 2017 een voertuig geparkeerd zonder de juiste parkeerbelasting te voldoen, wat leidde tot een naheffingsaanslag. De naheffingsaanslag werd door de kentekenhouder, een verhuurmaatschappij, betaald, waarna belanghebbende bezwaar aantekende. Dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard, maar de naheffingsaanslag werd vernietigd vanwege een intoetsfout. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.

In hoger beroep is de vraag of de heffingsambtenaar moet worden veroordeeld in de proceskosten en of er recht bestaat op schadevergoeding van € 15 voor administratiekosten. Het Hof oordeelt dat de vooraankondiging van de zitting niet kan worden aangemerkt als een uitnodiging volgens de Algemene wet bestuursrecht, omdat het tijdstip ontbrak. Desondanks ziet het Hof geen reden om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen, aangezien de naheffingsaanslag al was vernietigd en er geen recht op een hogere proceskostenvergoeding bestaat. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/00519

Uitspraak van 15 januari 2019

in het geding tussen:

[X] , te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] )
en

de directeur gemeentebelastingen Rotterdam, de heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: [B] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 20 maart 2018, nummer ROT 17/5155.

Procesverloop

1.1.
Ter zake van het parkeren van een voertuig met het kenteken […] zonder voldoening van parkeerbelasting op een parkeerplaats aan de [Y] te [Z] is de kentekenhouder een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd.
1.2.
Naar aanleiding van de door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gerichte bezwaar heeft de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar gedaan en heeft hij het bezwaar wegens te late indiening daarvan niet-ontvankelijk verklaard doch de naheffingsaanslag (ambtshalve) vernietigd omdat het voertuig per abuis was aangemeld onder een verkeerd kenteken. Tevens is een proceskostenvergoeding toegekend.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is € 46 aan griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 126. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 2 oktober 2018, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. In verband met een wraking is de mondelinge behandeling geschorst. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is op 10 oktober 2018 aan partijen gezonden.
1.6.
De mondelinge behandeling in gewijzigde samenstelling heeft plaatsgevonden op
4 december 2018. De heffingsambtenaar is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is evenwel niemand verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 10 oktober 2018 aan de gemachtigde van belanghebbende op het adres [C] te [D] , onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens bij PostNL ingewonnen informatie is de vorenbedoelde brief op 12 oktober 2018 aan de gemachtigde op het voormelde adres uitgereikt. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2. In hoger beroep wordt van het volgende uitgegaan:
2.1.
Op 17 mei 2017 heeft belanghebbende een voertuig van het merk Opel met kenteken […] geparkeerd te Rotterdam. De kentekenhouder van het desbetreffende voertuig is [E] N.V..
2.2.
Ter zake van het parkeren heeft belanghebbende parkeerbelasting voldaan. Bij het intoetsen van het kenteken heeft hij een fout gemaakt door het kenteken […] in te toetsen.
2.3.
Aan de kentekenhouder is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd voor voormelde parkeerhandeling, omdat het voertuig op voormelde datum om 20:50 uur geparkeerd stond zonder dat voor het kenteken […] parkeerbelasting was voldaan.
2.4.
De naheffingsaanslag is met dagtekening 22 mei 2017 aan de kentekenhouder verzonden, die deze vervolgens heeft doorgezonden aan de verhuurmaatschappij [F] (hierna: [F] ). [F] heeft de naheffingsaanslag betaald.
2.5.
Belanghebbende is door een aan hem gerichte factuur, gedateerd 20 juli 2017, van [F] op de hoogte gebracht van de naheffingsaanslag.
2.6.
Op 24 juli 2017 heeft de gemachtigde van belanghebbende een bezwaarschrift ingediend tegen de opgelegde naheffingsaanslag. Tevens is een machtiging bijgevoegd van belanghebbende aan gemachtigde met dagtekening 24 juli 2017.
2.7.
Met dagtekening 5 september 2017 is uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is verklaard en de naheffingsaanslag is vernietigd omdat het voertuig per abuis was aangemeld onder een verkeerd kenteken. Tevens is een proceskostenvergoeding toegekend van € 61,50 (€ 246 x wegingsfactor 0,25).
2.8.
Bij brief van 17 november 2017 heeft de griffier van de Rechtbank aan belanghebbende een vooraankondiging van de zitting gestuurd. Deze houdt kort gezegd in dat de datum, maar niet het tijdstip van de zitting aan belanghebbende is meegedeeld. Belanghebbende heeft deze brief ontvangen. De Rechtbank verstuurt daarna gewoonlijk de uitnodigingen, met daarin datum, tijdstip en plaats van de zitting, per gewone post. De heffingsambtenaar heeft de uitnodiging voor de zitting, gedateerd 21 december 2017, voorzien van datum, tijdstip en plaats van de zitting, ontvangen. Het onderzoek ter zitting van de Rechtbank heeft op 20 februari 2018 plaatsgevonden buiten aanwezigheid van belanghebbende en diens gemachtigde.

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar moet worden veroordeeld in de proceskosten en of de heffingsambtenaar moet worden veroordeeld tot vergoeding van schade ad € 15 ter zake van door [F] aan belanghebbende in rekening gebracht administratiekosten. Belanghebbende beantwoordt de vragen bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, ontvankelijk verklaring van het bezwaarschrift, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot toekenning van een hogere proceskostenvergoeding en tot vergoeding van € 15 wegens hem in rekening gebrachte administratiekosten.
3.3.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Oordeel van de Rechtbank

4. De Rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen:
“1. [Belanghebbende] voert in beroep aan dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, omdat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar. [Belanghebbende] is voorts ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om de reden van de termijnoverschrijding aan te geven. [Belanghebbende] voert aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat hij eerst door de factuur van de verhuurmaatschappij [F] (hierna: [F] ) van 20 juli 2017 op de hoogte is gebracht van de naheffingsaanslag. Ten aanzien van de door [de Heffingsambtenaar] in bezwaar toegekende hoogte van de proceskostenvergoeding voert [belanghebbende] aan dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die afwijking van de wegingsfactor 1 rechtvaardigen.
Tot slot stelt [belanghebbende] dat [de heffingsambtenaar] miskent dat, nu de onrechtmatigheid van diens beluit vaststaat, hij gehouden is om de door [belanghebbende] geleden schade van € 15,- administratiekosten, zoals vermeld op de factuur van [F] , te vergoeden.
2. [ De heffingsambtenaar] stelt zich op het standpunt dat het invoeren van het juiste kenteken behoort tot de voorschriften voor de wijze van voldoening op aangifte van parkeerbelasting. [Belanghebbende] heeft niet op de voorgeschreven wijze aangifte gedaan en als gevolg daarvan is de naheffingsaanslag opgelegd. Na ambtshalve onderzoek en de constatering van een foutieve registratie door [belanghebbende], heeft [de heffingsambtenaar] de naheffingsaanslag vernietigd. Nu tegemoet is gekomen aan de bezwaren van [belanghebbende], heeft [de heffingsambtenaar], gelet op het bepaalde in artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om die redenen afgezien van het horen van [belanghebbende] in bezwaar. Uit jurisprudentie volgt dat een geschil om vergoeding van proceskosten, een reden is om af te kunnen zien van het horen in bezwaar. [De heffingsambtenaar] voert in beroep voorts aan dat ten onrechte een proceskostenvergoeding is toegekend, nu de reden van de vernietiging van de naheffingsaanslag niet is gelegen in verwijtbaar handelen van de naheffingsambtenaar, maar juist te wijten is aan verkeerd handelen van [belanghebbende].
[De heffingsambtenaar] stelt zich verder op het standpunt dat [belanghebbende] geen procesbelang heeft, omdat de naheffingsaanslag is vernietigd. Tot slot is volgens [de heffingsambtenaar] geen sprake van een schadevergoedingsverzoek, nu dit niet in de vorm van een verzoekschrift is gedaan. Bovendien is er geen reden om tot vergoeding van dit bedrag over te gaan, omdat het herroepen van de naheffingsaanslag niet aan de heffingsambtenaar te wijten is.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat [belanghebbende] een onjuist kenteken heeft ingevoerd, zoals door [de heffingsambtenaar] is aangegeven, zodat daarmee vast staat dat [belanghebbende] niet op de voorgeschreven wijze aangifte van parkeerbelasting heeft gedaan en als gevolg daarvan de naheffingsaanslag heeft ontvangen. Vast staat dat [belanghebbende] in bezwaar op nog nader aan te geven gronden bezwaar tegen de naheffingsaanslag heeft ingediend en heeft aangegeven dat hij aan zijn verplichtingen tot het voldoen van parkeerbelasting heeft voldaan.
Voorts staat vast dat [de heffingsambtenaar] vervolgens na een ambtshalve onderzoek en na de constatering van de foutieve registratie door [belanghebbende] de naheffingsaanslag in het bestreden besluit heeft vernietigd en het bezwaar gegrond heeft verklaard, zodat [de heffingsambtenaar] in zoverre tegemoet is gekomen aan de bezwaren van [belanghebbende].
4. Ten aanzien van de beroepsgrond dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, omdat [belanghebbende] ten onrechte niet is gehoord in bezwaar, wordt het volgende overwogen. Op grond van jurisprudentie van het Hof Den Haag, bijvoorbeeld de uitspraak van 7 april 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1389, kan worden afgezien van het horen, indien volledig tegemoet is gekomen aan een bezwaar tegen een naheffingsaanslag, gelet op het bepaalde in artikel 7:3, aanhef en onderdeel e, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat is hier het geval, dus is de hoorplicht in bezwaar niet geschonden. Het afzien van horen was ook niet van invloed op de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak, net zo min als op de, bij de bepaling van de proceskosten in aanmerking te nemen, wegingsfactor voor het gewicht van de zaak. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat [belanghebbende] in het onderhavige geval door de schending van de hoorplicht door [de heffingsambtenaar] niet is benadeeld. [Belanghebbende] heeft bij de aangifte een verkeerd kenteken ingevoerd. [De heffingsambtenaar] heeft deze gang van zaken onderkend en de naheffingsaanslag vernietigd. Daarmee verschillen partijen uiteindelijk niet van mening over (de waardering van) de feiten. [Belanghebbende] heeft in geen enkele fase van het geding aangegeven waarop een andersluidende opvatting is gebaseerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [belanghebbende] door het niet-horen niet is benadeeld, zodat met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorbij kan worden gegaan aan het verzuim van [de heffingsambtenaar].
5. Bij de beoordeling van de beroepsgrond van [belanghebbende] dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd omdat [belanghebbende] ten onrechte in bezwaar niet in de gelegenheid is gesteld om de reden van de termijnoverschrijding aan te geven, wordt het volgende overwogen.
De rechtbank stelt vast dat [belanghebbende] pas in beroep de factuur van 20 juli 2017 van de verhuurmaatschappij [F] heeft overgelegd, zodat [de heffingsambtenaar] bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift daarmee geen rekening kon houden.
Ter zitting heeft [de heffingsambtenaar] aangegeven dat in bezwaar, gelet op het eigen onderzoek en na de constatering van de foutieve kentekenregistratie door [belanghebbende], de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding in feite niet meer aan de orde is gekomen en niet meer is onderzocht of daarvan sprake was. Met [de heffingsambtenaar] is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet de schoonheidsprijs verdient door de wijze van formulering en de opbouw van de motivering van het bestreden besluit, maar dat [belanghebbende], nu [de heffingsambtenaar] in het bestreden besluit geheel aan [belanghebbende] tegemoet gekomen is, geen belang meer heeft bij deze beroepsgrond.
6. Wat de hoogte van de proceskostenvergoeding betreft, geldt het volgende.
De hoogte van de proceskostenvergoeding moet in overeenstemming zijn met de complexiteit en de bewerkelijkheid hebben van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener. Deze aspecten komen tot uitdrukking in de voor de zaak te bepalen wegingsfactor. Het Besluit proceskosten bestuursrecht onderscheidt voor de bepaling van het gewicht van een zaak 5 categorieën met een bijbehorende factor namelijk, zeer licht, licht, gemiddeld, zwaar en zeer zwaar. De rechtbank is van oordeel dat de zaak voor wat betreft complexiteit en bewerkelijkheid als een 'zeer licht' moet worden getypeerd, zodat kan worden volstaan met een kostenvergoeding op basis van een wegingsfactor 0,25, zoals [de heffingsambtenaar] in het bestreden besluit voorstaat. In hetgeen [belanghebbende] in beroep ten aanzien van de hoogte van de door [de heffingsambtenaar] in bezwaar toegekende proceskostenvergoeding aanvoert, ziet de rechtbank geen reden om anders te oordelen.
7. De rechtbank is voorts van oordeel dat er geen grond is voor toekenning van schadevergoeding ten bedrage van € 15,- administratiekosten, aan [belanghebbende] in rekening gebracht door [F] . [Belanghebbende] had hiertoe een apart verzoekschrift moeten indienen.
Daarnaast heeft [de heffingsambtenaar] naar het oordeel van de rechtbank de normale zorgvuldigheid betracht bij het vaststellen van de naheffingsaanslag. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. De parkeerbelasting wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte (artikel 8 van de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2017 van de gemeente Rotterdam). [Belanghebbende] heeft in haar aangifte een foutief kenteken vermeld. [De heffingsambtenaar] beschikte ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag niet over informatie waaruit volgde dat [belanghebbende] voor het parkeren van de auto, die immers een ander kenteken heeft, parkeerbelasting had voldaan. Hij kon daarover redelijkerwijs ook niet over beschikken.
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag niet is herroepen wegens een aan [de heffingsambtenaar] te wijten onrechtmatigheid, zodat [belanghebbende]s verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
8. Het beroep faalt in al zijn onderdelen.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.”

Beoordeling van het hoger beroep

Uitnodiging voor de zitting
5.1.
Belanghebbende heeft in dit verband in zijn nader stuk van 2 augustus 2018 het volgende gesteld:
“(De gemachtigde van) appellant is ten onrechte niet opgeroepen voor de mondelinge behandeling ter zitting bij de rechtbank.
Blijkens de bestreden beslissing is de zaak van appellant behandeld op 20 februari 2018. Bij brief van 17 november 2017 ontvangt de gemachtigde van appellant een vooraankondiging. Het tijdstip van de mondelinge behandeling is in die brief niet weergegeven. De rechtbank heeft appellant daarna niet (definitief) opgeroepen voor de mondelinge behandeling. De bestreden uitspraak maakt ook geen melding van het feit of appellant wel of niet is opgeroepen, en of die oproepbrief wel is verzonden cq. ontvangen.”.
Belanghebbende concludeert niet op de juiste wijze te zijn uitgenodigd voor de zitting bij de Rechtbank en stelt dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd, dat hij recht heeft op een proceskostenvergoeding en vergoeding van griffierecht.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de gemachtigde van belanghebbende de brief van 17 november 2017 heeft ontvangen. Naar het oordeel van het Hof kan deze brief evenwel niet worden aangemerkt als een uitnodiging als bedoeld in artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze brief bevat immers geen uitnodiging, maar een aankondiging dat een zitting zal plaatsvinden op 20 februari 2018. In deze brief is niet het tijdstip van de zitting vermeld, zodat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 8:56 van de Awb. Reeds om die reden kan deze brief niet worden aangemerkt als een uitnodiging als bedoeld in artikel 8:56 van de Awb.
5.3.
Indien een partij niet ter zitting van de Rechtbank is verschenen dient de uitspraak van de Rechtbank de feiten in te houden waaruit blijkt dat de aan deze partij gerichte uitnodiging voor die zitting tijdig en op regelmatige wijze op het betrokken adres is aangeboden. Indien die feiten in de uitspraak ontbreken en deze partij in hoger beroep aanvoert dat zij niet tijdig en op regelmatige wijze is uitgenodigd, volgt uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat die uitspraak dient te worden vernietigd (vgl. Hoge Raad 14 oktober 2011, nr. 10/05503, ECLI:NL:HR:2011:BT7458, BNB 2011/292, Hoge Raad 9 januari 2004, nr. 38 757, ECLI:NL:HR:2004:AO1504, BNB 2004/128 en Hoge Raad 11 oktober 2000, nr. 33 540, ECLI:NL:HR:2000:AA7410, BNB 2000/381).
5.4.
Nu in de uitspraak van de Rechtbank de feiten ontbreken waaruit blijkt dat (de gemachtigde van) belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze is uitgenodigd voor de zitting, dient de uitspraak van de Rechtbank in beginsel te worden vernietigd.
5.5.
Het Hof ziet echter in dit geval geen reden de uitspraak van de Rechtbank te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar de Rechtbank. Ingeval terugwijzing naar de Rechtbank niet tot een ander oordeel van de Rechtbank kan leiden, bijvoorbeeld omdat belanghebbende er door de terugwijzing op geen enkele wijze beter van kan worden, hoeft niet te worden teruggewezen en bestaat evenmin recht op een proceskostenvergoeding of teruggave van het griffierecht (vgl. Hoge Raad 14 september 2012, nr. 11/03243, ECLI:NL:HR:2012:BX7173, BNB 2012/276). In dit verband zij opgemerkt dat de gehele naheffingsaanslag is vernietigd en dat aan belanghebbende een proceskostenvergoeding is toegekend waar gelet op het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2017 (nr. 17/03020, ECLI:NL:HR:2017:3226, BNB 2018/59) geen recht op bestaat omdat het herroepen van de naheffingsaanslag niet aan de heffingsambtenaar is te wijten. In dit verband acht het Hof de stelling van de heffingsambtenaar aannemelijk dat zelfs ingeval de auto niet geparkeerd stond aan de [Y] maar, zoals belanghebbende stelt, in een zijstraat van deze straat, gelet op de verordening, parkeerbelasting is verschuldigd, hetgeen ook wordt ondersteund door het feit dat belanghebbende parkeerbelasting heeft voldaan.
Ontvankelijkheid bezwaar
5.6.
Vooropgesteld zij dat, daargelaten of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding omdat belanghebbende eerst op 20 juli 2017 bekend is geworden met het bestaan van een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen doordat belanghebbende op die datum een factuur van de verhuurmaatschappij [F] ontving, belanghebbende in bezwaar of beroep niet in een betere positie kan komen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen. Reeds om die reden is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5.7.
Nu de naheffingsaanslag is vernietigd bestond voor de heffingsambtenaar geen reden belanghebbende te horen. Evenmin bestaat recht op een hogere proceskostenvergoeding dan reeds is toegekend (zie hiervoor onder 5.5). Met betrekking tot de gevraagde schadevergoeding geldt dat dit het bedrag betreft dat in rekening is gebracht door [F] , kennelijk in verband met administratiekosten. In zoverre staat dit bedrag geheel los van deze fiscale procedure. Er bestaat geen aanleiding deze kosten te vergoeden.
Slotsom
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.

Proceskosten en griffierecht

6. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, noch voor vergoeding van griffierecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door E.M. Vrouwenvelder, voorzitter, H.A.J. Kroon, en W.M.G. Visser in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op
15 januari 2019 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.