ECLI:NL:GHDHA:2018:1762

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
200.228.743
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet en billijke vergoeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Marine Survey B.V. tegen een beschikking van de kantonrechter te Rotterdam, waarin het ontslag op staande voet van de werknemer, [verweerster], onterecht werd verklaard. [Marine Survey] had [verweerster] op 30 augustus 2017 op staande voet ontslagen, omdat zij op 24 augustus 2017 had nagelaten de hoeveelheid brandstof op het leverende schip te meten. De kantonrechter oordeelde dat er geen dringende reden voor het ontslag was en dat het ontslag onregelmatig was, wat leidde tot een veroordeling van [Marine Survey] tot betaling van een billijke vergoeding van € 12.000,-- bruto aan [verweerster].

In hoger beroep heeft [Marine Survey] de beschikking van de kantonrechter bestreden en verzocht om vernietiging van de uitspraak. Het hof heeft de grieven van [Marine Survey] gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd was. Het hof oordeelde dat [Marine Survey] onvoldoende rekening had gehouden met de omstandigheden waaronder het tekortschieten van [verweerster] had plaatsgevonden. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde de veroordeling tot betaling van de billijke vergoeding uitvoerbaar bij voorraad.

Het hof wees ook het verzoek van [verweerster] ex art. 234 Rv af en veroordeelde [Marine Survey] in de kosten van het hoger beroep. De zaak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het geven van ontslag op staande voet en de noodzaak om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.228.743/01
Zaak-/rekestnummer rechtbank : 6335031 VZ VERZ 17-24505

beschikking van 17 juli 2018

inzake

[...] Marine Survey B.V.,

gevestigd te Dirksland,
verzoekster in het principaal appel,
verweerster in de incidentele vordering ex 234 Rv,
hierna te noemen: [Marine Survey],
advocaat: mr. Dornstedt te Hellevoetsluis,
tegen

[verweerster],

wonende te [woonplaats],
verweerster in het principaal appel,
verzoekster in de incidentele vordering ex art. 234 Rv,
hierna te noemen: [verweerster],
advocaat: mr. A.M. Koopman te Alkmaar.

Het geding

1. Bij beroepsschrift met bijlagen, ter griffie ingekomen op 4 december 2017, is [Marine Survey] (onder formulering van vijf grieven) in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter te Rotterdam van 9 november 2017 (hierna: de kantonrechter). [verweerster] heeft een verweerschrift tevens incidentele vordering ex art 234 Rv (met producties), ingediend, welk geschrift is binnengekomen op 2 januari 2018. [Marine Survey] heeft daarop gereageerd met een verweerschrift, ingekomen ter griffie op 17 januari 2018.
Op 15 juni 2018 heeft de mondelinge behandeling in hoger beroep plaatsgevonden, waarbij partijen de zaak hebben doen bepleiten door hun voornoemde advocaten.
Van die zitting is een proces-verbaal opgemaakt, welk proces-verbaal zich bij de stukken bevindt. Vervolgens is een termijn bepaald waarop het hof een beschikking zal geven.

Beoordeling van het hoger beroep

2.
In de voorliggende zaak zijn de volgende feiten van belang:
- [Marine Survey] is een bedrijf dat zich grotendeels bezig houdt met het verrichten van
kwantiteitscontroles van scheepsbrandstoffen. [Marine Survey] controleert, op instructie van de
kopende partij, de brandstof die zeeschepen innemen. De brandstof wordt aangeleverd door
binnenvaartschepen. Met eigen materiaal meet en berekent [Marine Survey] exact - zowel voor als
na de leverantie - de hoeveelheid bunkerbrandstof aan boord van het binnenvaartschip,
zodat aan de hand van het verschil tussen beide hoeveelheden kan worden berekend wat er
aan brandstof aan het betreffende zeeschip geleverd is.
- [verweerster], geboren op [datum] 1987, is op 3 juli 2017 voor de duur van een jaar als
[functienaam] bij [Marine Survey] in dienst getreden;
- Op donderdag 24 augustus 2017 diende het m.s. [naam 1] van brandstof te worden voorzien.
[verweerster] diende in dat verband de hoeveelheid brandstof op het leverende binnenvaartschip,
het m.s. [naam 2], te meten, zowel vóór als na de levering. [verweerster] heeft de meting achterwege
gelaten;
- [Marine Survey] heeft [verweerster] op maandag 28 augustus 2017 geschorst en vervolgens op woensdag
30 augustus 2017 op staande voet ontslagen. De reden voor het [verweerster] gegeven ontslag op
staande voet is gelegen in het feit dat [verweerster] die 24e augustus 2017 heeft nagelaten de
hoeveelheid brandstof op het leverende schip de [naam 2] voor en na de leverantie te meten.
Volgens de ontslagbrief heeft [verweerster] in strijd gehandeld met artikel 2 van de
arbeidsovereenkomst, het beginsel van goed werknemerschap en daarmee het in haar
gestelde vertrouwen grovelijk geschonden.
3. Tegen de achtergrond van voormelde feiten heeft [verweerster] zich tot de kantonrechter gewend met het primaire verzoek het haar gegeven ontslag op staande voet te vernietigen. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst en de kantonrechter verzocht om toekenning van de gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding. [Marine Survey] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Ter zitting heeft [verweerster] berust in de beëindiging van het dienstverband en haar subsidiaire verzoek gehandhaafd.
4. De kantonrechter heeft bij de bestreden beschikking geoordeeld dat er van een dringende reden geen sprake is en dat, nu [Marine Survey] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd zonder instemming van [verweerster] en zonder toestemming van het UWV, er sprake is van een onregelmatige opzegging op grond waarvan [Marine Survey] een vergoeding dient te betalen gelijk aan het loon over de periode van 30 augustus 2017 tot en met 30 september 2017. De kantonrechter heeft [Marine Survey], op de voet van art. 7:681 BW, voorts veroordeeld om aan [verweerster] een billijke vergoeding te betalen groot € 12.000,-- bruto. Deze veroordeling tot betaling van € 12.000,-- bruto heeft de kantonrechter niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Verder heeft de kantonrechter [Marine Survey] veroordeeld in de kosten van de procedure.
5. [Marine Survey] kan zich met dat oordeel niet verenigen en verzoekt in hoger beroep vernietiging van de bestreden beschikking. Daarnaast vordert [Marine Survey]:
a. a) een verklaring voor recht dat het door haar aan [verweerster] gegeven ontslag op staande voet terecht en rechtsgeldig gegeven is en derhalve stand houdt;
b) het verzoek van [verweerster] tot toekenning van een billijke vergoeding dan wel een gefixeerde schadevergoeding af te wijzen;
c) het verzoek van [verweerster] tot toekenning van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging af te wijzen;
d) veroordeling van [verweerster] tot een vergoeding wegens onregelmatige opzegging;
e) vergoeding van door [Marine Survey] geleden schade;
f) veroordeling van [verweerster] in de kosten van de eerste instantie en hoger beroep.
6. De grieven die [Marine Survey] tegen de bestreden beschikking heeft opgeworpen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Kort gezegd richten de grieven zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat er van een dringende reden voor het [verweerster] gegeven ontslag geen sprake is, dat [Marine Survey] de arbeidsovereenkomst van partijen onregelmatig heeft opgezegd en dat [verweerster] een billijke vergoeding toekomt groot € 12.000,-- bruto.
In het kader van de opgeworpen grieven en met betrekking tot de door [Marine Survey] ingestelde vordering overweegt het hof het volgende.
7. Met [Marine Survey] is het hof van oordeel dat [verweerster], door de controle als hierboven onder 2 omschreven na te laten, tekort geschoten is in een correcte invulling van de tussen partijen overeengekomen arbeidsovereenkomst. Echter, door op dat tekortschieten van [verweerster] te reageren met een aan [verweerster] gegeven ontslag op staande voet heeft [Marine Survey] naar een te zwaar middel gegrepen. Een ontslag op staande voet is een “ultimum remedium”, een sanctie die met de nodige terughoudendheid moet worden toegepast, gelet op de verstrekkende gevolgen ervan. [Marine Survey] heeft naar het oordeel van het hof bij het gegeven ontslag op staande voet aan de omstandigheden waaronder het gewraakte tekortschieten heeft plaatsgevonden en de persoonlijke omstandigheden van [verweerster] te weinig gewicht toegekend. Met de kantonrechter is ook het hof van oordeel dat, gelet op die bijkomende omstandigheden, hetgeen is voorgevallen [verweerster] niet dusdanig zwaar kan worden aangerekend dat dit het ontslag op staande voet rechtvaardigt. Met betrekking tot die bijkomende omstandigheden overweegt hof als volgt.
8. Op de bewuste 24 augustus 2017 was [verweerster] pas zeven weken bij [Marine Survey] in dienst. [verweerster] had voorafgaand aan haar indiensttreding bij [Marine Survey] niet eerder als [functienaam] gewerkt. Het was de tweede keer dat [verweerster] zelfstandig controlewerkzaamheden als hier bedoeld uitvoerde. Voor het verrichten van dat controlewerk heeft [Marine Survey] [verweerster] niet specifiek geïnstrueerd Zij had wel meegelopen met andere [collega's met zelfde functie], echter protocollen ontbraken. [Marine Survey] heeft nagelaten [verweerster] er specifiek op te wijzen dat zij onder alle omstandigheden op het leverende schip zowel de hoeveelheid te leveren brandstof als (na leverantie) de daadwerkelijk geleverde hoeveelheid brandstof zelf diende te controleren en dat controleurs met enige regelmaat geïntimideerd worden met als doel de te leveren hoeveelheid brandstof hoger te laten lijken dan zij in werkelijkheid is. Zo kon het gebeuren dat [verweerster] overrompeld werd toen zij die 24e augustus 2017 op het m.s. [naam 1] kwam waar bleek dat de hoofdmachinist van het ontvangende schip (de opdrachtgever van [Marine Survey]) al had getekend voor de voormeting en de schipper van het leverende schip aandrong om te gaan starten met bunkeren. [verweerster] wist kennelijk niet met die voor haar nieuwe situatie om te gaan. Bij dat alles komt dat toen [verweerster] op het m.s. [naam 1] kwam, daar ook [naam zzp'er] aanwezig was, een ZZP’er die al een aantal jaren ook voor [Marine Survey] als [functienaam] werkzaam is. [naam zzp'er] zou een andere leverantie aan het m.s. [naam 1] controleren. [naam zzp'er] heeft, toen [verweerster] geen aanstalten maakte de controle bij de [naam 2] uit te voeren, niet ingegrepen maar (zonder iets te zeggen en naar eerst ter zitting in hoger beroep is gebleken) zelf de controle uitgevoerd die [verweerster] uit had moeten voeren. Ook heeft [naam zzp'er] [Marine Survey] die avond per e-mail bericht over het feit dat [verweerster] de controle op de [naam 2] achterwege had gelaten, welke mededeling tot het [verweerster] gegeven ontslag op staande voet heeft geleid. Overigens had [Marine Survey] aan [naam zzp'er] (vooraf) verzocht om de werkzaamheden van [verweerster] te observeren, hetgeen [verweerster] - die [naam zzp'er] niet eerder ontmoet had - onbekend was. De houding van [naam zzp'er] rekent het hof [Marine Survey] toe in die zin dat het te ver gaat een werknemer af te rekenen op een (beginners) fout - mede door gebrek aan instructie gemaakt - die door een andere, ervaren medewerker voorkomen had kunnen worden, te meer nu die fout niet tot aantoonbare schade geleid heeft. Daarbij is aannemelijk dat de aanwezigheid van [naam zzp'er] als meer ervaren [functienaam] en het uitblijven van een reactie van hem juist heeft bijgedragen aan de verwarring bij [verweerster] en aan het beeld bij haar dat de gang van zaken acceptabel was. [verweerster] is, zoals hierboven ook al overwogen, tekort geschoten in de kern van het door haar te verrichten werk, maar gelet op de omstandigheden als hiervoor geschetst, had [Marine Survey] met een minder verstrekkende maatregel kunnen en moeten volstaan. Zoals ook de kantonrechter heeft overwogen, kon van [Marine Survey] redelijkerwijs gevergd worden dat zij de arbeidsovereenkomst met [verweerster] liet voortduren na het geven van een waarschuwing.
9. [Marine Survey] heeft nog aangevoerd dat [verweerster] niet alleen de opgedragen controle niet heeft uitgevoerd, maar dat zij ook opdracht gegeven heeft een kwartier tot twintig minuten met het bunkeren te wachten om zo te doen voorkomen (in tijd) alsof zij de controle wel had uitgevoerd. Volgens [Marine Survey] heeft [verweerster] gelogen en heeft zij zich onbetrouwbaar betoond. Het hof kent aan dit feitencomplex geen betekenis toe, nu uit niets blijkt dat hier van boos opzet aan de kant van [verweerster] sprake geweest is. Ter zitting heeft [verweerster] verklaard dat zij niet meer wist waarom zij die opdracht tot wachten met bunkeren had gegeven. Overigens heeft [Marine Survey] dit feit niet aan het [verweerster] gegeven ontslag op staande voet ten grondslag gelegd zodat het in dat kader geen rol kan spelen.
10. Tegen de achtergrond van het voorgaande is het hof, met de kantonrechter, van oordeel dat [Marine Survey] de arbeidsovereenkomst met [verweerster] onregelmatig heeft opgezegd en dat de vraag of [Marine Survey] het ontslag “onverwijld” heeft gegeven onbesproken kan blijven.
11. Ook het hof acht een billijke vergoeding van € 12.000,-- bruto (vier maandsalarissen) hier aangewezen. Het hof acht deze vergoeding passend gelet onder andere op het ten onrechte gegeven ontslag op staande voet, de korte duur van het dienstverband en het voortijdig einde van de arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar en de hoogte van het salaris van [verweerster]. Zoals hiervoor is overwogen, kent het hof geen bijzondere betekenis toe aan de opdracht van [verweerster] om gedurende korte tijd te wachten met bunkeren. Dat geldt ook voor het aan [verweerster] verweten tekortschieten dan wel de erkenning daarvan door [verweerster]. Dit tekortschieten vormde hooguit aanleiding voor een waarschuwing, maar niet voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Het hof ziet dan ook geen aanleiding de gefixeerde schadevergoeding in mindering te brengen op de billijke vergoeding.
12. De grieven falen, de vorderingen van [Marine Survey] worden daarom afgewezen. Het vonnis van de kantonrechter zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden bekrachtigd, met dien verstande dat de veroordeling tot betaling van de € 12.000,-- bruto -reeds overeenkomstig het verzoek in het verweerschrift - uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard. Om die reden zal het verzoek van [verweerster] ex art. 234 Rv bij gebrek aan belang worden afgewezen.
13. [Marine Survey] zal als de in het hoger beroep in het ongelijk te stellen partij veroordeeld worden in de kosten van de procedure. Aan het verzoek ex art 234 Rv. kent het hof geen aparte kostenvergoeding toe.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de kantonrechter te Rotterdam van 9 november 2017, met dien verstande dat de veroordeling van [Marine Survey] tot betaling aan [verweerster] van een bedrag groot € 12.000,-- bruto uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard;
  • wijst af het verzoek van [verweerster] ex art. 234 Rv;
  • veroordeelt [Marine Survey] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 313,-- aan griffierecht en € 2.782,-- aan salaris advocaat;
  • verklaart deze beschikking ook ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.R. Mellema, M.D. Ruizeveld, en G.J.J. Heerma van Voss en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juli 2018 in aanwezigheid van de griffier.