ECLI:NL:GHDHA:2018:1116

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
200.211.921/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en draagplicht bij helfte

In deze zaak gaat het om de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de verdeling van de huwelijksgemeenschap was vastgesteld. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen voor bepaalde onderdelen en opnieuw te bepalen dat de man de schulden bij Interbank, T-Mobile, DUO en de Belastingdienst volledig voor zijn rekening moet nemen. De man verzet zich hiertegen en vraagt het hof om zijn verzoeken in incidenteel appel toe te wijzen.

Het hof overweegt dat de vrouw geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die rechtvaardigen dat van de hoofdregel van draagplicht bij helfte wordt afgeweken. De vrouw stelt dat de man haar handtekening heeft vervalst voor een kredietovereenkomst bij Interbank en dat hij haar niet heeft geïnformeerd over andere schulden. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de vrouw voor de helft draagplichtig is voor de gemeenschapsschulden. De vrouw heeft geen nieuwe feiten aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en wijst de verzoeken van de vrouw af.

Daarnaast behandelt het hof het incidenteel appel van de man, waarin hij verzoekt om inzage in de verkoopopbrengst van de inboedel en de bankrekeningen van de vrouw. Het hof oordeelt dat de man geen belang meer heeft bij zijn verzoeken, aangezien de vrouw de benodigde informatie al heeft verstrekt. Het hof wijst de verzoeken in incidenteel appel af en concludeert dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 9 mei 2018
Zaaknummer : 200.211.921/01
Rekestnummers rechtbank: FA RK 16-3371 en FA RK 16-7384
Zaaknummers rechtbank : C/09/510315 en C/09/519007
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. N. Çiçek te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. Z. Taşpinar te Amsterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 16 maart 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 21 december 2016 van de rechtbank Den Haag.
De man heeft op 8 mei 2017 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 26 juni 2017 een verweerschrift op het incidenteel appel tevens houdende een aanvullend verzoek ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 25 september 2017 een V-formulier van 22 september 2017 met bijlagen.
De zaak is op 16 februari 2018 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is - uitvoerbaar bij voorraad - de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, onder de voorwaarde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Verder is vastgesteld dat partijen in hun onderlinge verhouding en in afwijking van de wettelijke uitgangspunten zijn overeengekomen dat de man de schulden bij OTTO, NS OV en Univé als eigen schuld voor zijn rekening neemt. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
De echtscheidingsbeschikking is op 17 januari 2017 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
2. De vrouw verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de onderdelen 1.2, 1.4, 2.2, 2.3 en 2.4 van het dictum en in zoverre opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
  • in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen en in afwijking van de wettelijke uitgangspunten de man de aflossing van de schuld aan Interbank, de aflossing van de schuld aan T-Mobile, de aflossing van de schuld aan DUO en de aflossing van de schuld aan de Belastingdienst in hun geheel voor zijn rekening dient te nemen, althans te bepalen dat voornoemde schulden buiten de gemeenschap vallen;
  • aan de man wordt toebedeeld zijn eigen bank- en/of spaarrekeningen, zulks zonder nadere verrekening;
  • aan de vrouw wordt toebedeeld haar eigen bank- en/of spaarrekeningen, zulks zonder nadere verrekening;
  • aan de vrouw wordt toebedeeld de auto, zulks zonder nadere verrekening.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof in principaal hoger beroep, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
het verzoek van de vrouw om de bestreden beschikking voor zover deze betreft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de man de schulden bij de Interbank, T-Mobile, DUO op naam van de man en de Belastingdienst in het geheel voor zijn rekening dient te nemen, althans te bepalen dat de voornoemde schulden buiten de gemeenschap vallen, niet-ontvankelijk te verklaren althans af te wijzen en te bekrachtigen de bestreden beschikking;
het verzoek van de vrouw om de bankrekeningen van de man aan de man toe te delen en de rekeningen van de vrouw aan de vrouw, zonder nadere verrekening, niet-ontvankelijk te verklaren althans af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de man het hof, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat:
de vrouw inzage dient te geven in het verkoopbedrag van de inboedel van de voormalige echtelijke woning en dat de vrouw de helft van de reële waarde van de inboedel dan wel de feitelijke opbrengst van de inboedel aan de man dient te voldoen;
de vrouw inzage dient te geven in de banksaldi van alle op haar naam staande bank- en spaarrekeningen op de peildatum waarop de huwelijksgemeenschap is ontbonden, alsmede dat de vrouw de helft van de waarde van saldi dient te voldoen aan de man.
4. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt het hof bij beschikking en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de man in zijn incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen.
Voorts verzoekt de vrouw het hof aanvullend bij beschikking en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de man te veroordelen een bedrag van € 3.969,77, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de vrouw te betalen uit hoofde van haar regresvordering op de man.

Huwelijkse schulden

5. De vrouw is - kort gezegd - van mening dat het niet redelijk en billijk is dat zij voor de helft draagplichtig zou zijn voor de navolgende huwelijkse schulden:
( i) Interbank doorlopend krediet
(ii) schuld bij T-Mobile
(iii) DUO-schuld van de man
(iv) schuld bij de belastingdienst.
Evenals in eerste aanleg verwijst zij daarbij naar de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 14 mei 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:CA1866). Volgens de vrouw doen zich in casu de in dat arrest vermelde uitzonderlijke omstandigheden voor (de schulden dateren van vóór de bruiloft en vóór het burgerlijk huwelijk, de man heeft deze schulden verzwegen, de duur van de samenwoning/het huwelijk was zeer kort, sprake was van wangedrag van de man) die meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de man zich jegens haar beroept op een verdeling bij helfte van de ontbonden gemeenschap, hetgeen meebrengt dat voormelde huwelijkse schulden geheel voor zijn rekening dienen te komen.
Subsidiair stelt de vrouw dat voormelde schulden verknocht zijn aan de man.
Interbank doorlopend krediet
6. De vrouw stelt dat zij er niet mee bekend was dat de man een kredietovereenkomst is aangegaan bij Interbank. Volgens de vrouw heeft hij de gegevens van de vrouw zonder haar toestemming laten opnemen in de kredietovereenkomst en heeft hij haar handtekening vervalst. Daarnaast geeft de man steeds verschillende en tegenstrijdige verklaringen voor de aanwending van het krediet, aldus de vrouw.
7. Volgens de man was de vrouw van de kredietovereenkomst op de hoogte. Voor het sluiten van die overeenkomst waren ook gegevens van de vrouw nodig, zoals een arbeidsovereenkomst en een werkgeversverklaring. Deze gegevens had de man niet zonder hulp van de vrouw kunnen verkrijgen. Het krediet is gebruikt voor de betaling van een hypotheekadviseur, voor de aankoop van een woning (kosten koper), kleding voor de bruiloft en het hennafeest, een deel van de zaalhuur van het hennafeest, alsmede voor het terugbetalen van een schuld aan de ouders van de man vanwege een door hen voorgeschoten geldbedrag ten behoeve van meubels voor partijen.
Schuld bij T-Mobile
8. De schuld bij T-Mobile betreft volgens de vrouw telefoonkosten, die zijn ontstaan vóór de bruiloft en het burgerlijk huwelijk van partijen. Deze schuld is door de man verzwegen omdat de desbetreffende facturen opzettelijk naar een ander adres dan dat van partijen zijn gezonden.
9. De man stelt dat hij vergeten was zijn vorige woonadres aan te passen, alsmede dat de vrouw wel degelijk op de hoogte was zijn telefoonabonnement bij T-Mobile.
Schuld van de man bij DUO
10. De vrouw stelt dat zij eerst op 18 maart 2016 kennis heeft gekregen van de schuld van de man bij DUO van € 10.768,82. De man heeft nimmer van deze schuld gewag gemaakt, ook niet tegenover de hypotheekadviseur, die door partijen was ingeschakeld in verband met de aankoop van de eigen woning.
11. Volgens de man is zijn studieschuld tijdens het gesprek met de hypotheekadviseur wel degelijk aan de orde geweest, maar hadden partijen - ondanks die schuld - voldoende financiële ruimte om de door hen gewenste woning te kunnen kopen.
Schuld bij de belastingdienst (terugvordering van toeslagen)
12. Volgens de vrouw dateert een groot deel van de belastingschulden van de man van vóór de bruiloft en het burgerlijk huwelijk van partijen en zijn deze schulden ontstaan doordat de man heeft verzuimd zijn betalingsverplichtingen correct na te komen. De man heeft ook deze schulden verzwegen, aldus de vrouw.
13. De man stelt dat de terugbetalingsverplichting aan de Belastingdienst tijdens of kort voor het huwelijk is ontstaan door herberekeningen van aan de man toegekende toeslagen. De man was financieel niet in staat het verschuldigde bedrag meteen terug te betalen.

Draagplicht anders dan bij helfte?

14. Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn overeengekomen dat de datum van hun feitelijk uiteengaan - 19 maart 2016 - heeft te gelden als de peildatum voor de omvang en de samenstelling van de huwelijksgemeenschap. Ingevolge artikel 1:100 BW hebben partijen een gelijk aandeel in de ontbonden huwelijksgemeenschap. Ten aanzien van de gemeenschapsschulden betekent dat dat iedere partij in beginsel voor de helft draagplichtig is voor de per peildatum bestaande gemeenschapsschulden.
15. Aan de orde is of, zoals de vrouw betoogt, in het onderhavige geval sprake is van dermate uitzonderlijke omstandigheden dat van de hoofdregel van artikel 1:100 BW ter zake de draagplicht bij helfte van de huwelijkse schulden moet worden afgeweken.
16. Het hof is van oordeel dat de rechtbank met betrekking tot de draagplicht van voormelde schulden terecht heeft geoordeeld zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt de gronden van de rechtbank zoals vermeld in de derde en vierde alinea op bladzijde 4 van de bestreden beschikking over en maakt deze tot de zijne. De vrouw heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vrouw ter terechtzitting heeft verklaard dat haar aangifte wegens valsheid in geschrifte ter zake de Interbank kredietovereenkomst, inmiddels is geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. De bestreden beschikking dient derhalve te worden bekrachtigd voor zover het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man voormelde schulden geheel voor zijn rekening dient te nemen, is afgewezen.

Verknochte schulden?

17. De vrouw heeft haar door de man betwiste stelling dat de onder rechtsoverweging 5 vermelde schulden verknocht zouden zijn in het geheel niet onderbouwd, zodat het hof aan deze stelling voorbijgaat.

Baten van de ontbonden huwelijksgemeenschap

18. Hiervoor is reeds overwogen dat partijen op grond van artikel 1:100 BW in beginsel een gelijk aandeel in de ontbonden huwelijksgemeenschap hebben. De per peildatum aanwezige baten dienen derhalve bij helfte tussen partijen te worden verdeeld.
19. De vrouw stelt zich op het standpunt dat - in afwijking van de verdeling bij helfte - de auto aan haar moet worden toegedeeld zonder verrekening van de waarde. Volgens de vrouw is de auto door haar vader aan haar geschonken, heeft zij tijdens het huwelijk van partijen het uitsluitend gebruik daarvan gehad en heeft zij alle kosten van de auto voldaan. Op grond hiervan is de auto aan haar verknocht en is het onredelijk dat de auto in de gemeenschap valt en de waarde bij helfte moet worden verdeeld. Ditzelfde geldt volgens de vrouw voor de saldi van de bankrekeningen. Gelet op de korte duur van het huwelijk en het feit dat het huwelijk niet of nauwelijks tot samenwoning of gemeenschappelijke huishouding heeft geleid, is verdeling bij helfte dan wel een draagplicht bij helfte onredelijk, aldus de vrouw.
20. De man is van mening dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de waarde van de auto en de saldi van de bankrekeningen van partijen bij helfte moeten worden gedeeld.
21. Het hof overweegt als volgt. De vraag of een goed, wegens het hoogstpersoonlijke karakter daarvan, in afwijking van de hoofdregel van artikel 1:94 lid 2 BW aan een der echtgenoten is verknocht en dus op de voet van artikel 1:94 lid 3 BW niet in de gemeenschap is gevallen, hangt af van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald.
22. Het hof ziet in het onderhavige geval geen aanleiding de auto als een verknocht goed aan te merken. Mede gelet op de jurisprudentie, waarin verknochtheid niet snel wordt aangenomen, leiden de door de vrouw aangevoerde omstandigheden niet tot het oordeel dat de auto vanwege het hoogstpersoonlijke karakter daarvan op een bijzondere manier aan de vrouw is verbonden. Voor zover de vrouw beoogt te stellen dat de auto onder uitzonderingsclausule aan haar is geschonken en derhalve tot haar privévermogen behoort, heeft zij zulks niet aangetoond.
23. Mede in acht genomen hetgeen reeds met betrekking tot de huwelijkse schulden van partijen is overwogen, ziet het hof evenmin aanleiding af te wijken van een verdeling bij helfte wat de banksaldi betreft. De bestreden beschikking dient ter zake de auto en de saldi van de bankrekeningen derhalve te worden bekrachtigd.

Incidenteel appel van de man

24. De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoeken in incidenteel appel, aangezien deze voor het eerst in hoger beroep zijn gedaan.
25. Het hof overweegt dat in de onderhavige zaak geen sprake is van een zelfstandig tegenverzoek, maar van een echtscheiding met nevenvoorzieningen. Verzoeken tot het treffen van nevenvoorzieningen in de zin van artikel 827 Rv kunnen voor het eerst in hoger beroep worden gedaan. De man is dan ook ontvankelijk in zijn verzoeken in incidenteel appel.
26. Echter, naar het oordeel van het hof heeft de man geen belang meer bij zijn incidenteel appel strekkende tot veroordeling van de vrouw inzage te verlenen in de opbrengst van de door haar verkochte inboedelgoederen en in haar bankafschriften. De vrouw heeft bij haar verweer op incidenteel appel de verkoopovereenkomst met betrekking tot die inboedel overgelegd (productie 14), alsmede een bankafschrift van de op haar naam gestelde ING-rekening waaruit het saldo per peildatum blijkt (productie 15). Dat de vrouw meer bankrekeningen zou hebben, zoals de man stelt, is door hem niet onderbouwd, zodat het hof aan deze stelling voorbijgaat. Zoals de vrouw terecht aanvoert, heeft de rechtbank reeds overeenkomstig de verzoeken van de man beslist over de verdeling van (de verkoopopbrengst van) de inboedel en de banksaldi, zodat de man in dit opzicht evenmin belang heeft bij zijn incidentele beroep. Zij verzoeken in incidenteel appel zullen derhalve worden afgewezen.

Regresvordering van de vrouw

27. De vrouw heeft bij haar verweerschrift op incidenteel appel een aanvullend verzoek gedaan ter zake een regresvordering die zij op de man stelt te hebben.
28. Het hof stelt met betrekking tot de verandering/vermeerdering van het verzoek van de vrouw in haar aanvulling op het hoger beroep het volgende voorop. Artikel 283 Rv dat krachtens artikel 362 Rv ook in hoger beroep van toepassing is, bepaalt dat, zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven, de verzoeker bevoegd is het verzoek of de gronden daarvan te verminderen, dan wel schriftelijk te veranderen of te vermeerderen.
29. In het geval van verandering of vermeerdering is artikel 130 Rv van overeenkomstige toepassing. Op grond van art. 130 lid 1 Rv is de eiser, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, bevoegd zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, te veranderen of te vermeerderen. Daarbij geldt in hoger beroep de twee-conclusieregel, de ‘in beginsel strakke regel’ dat de oorspronkelijke eiser, in de verzoekschriftprocedure de verzoeker, zijn eis/verzoek niet later dan in zijn eerste processtuk mag veranderen of vermeerderen.
30. Uitzonderingen zijn mogelijk: a) indien de wederpartij ondubbelzinnig erin toestemt dat de eiswijziging plaatsvindt, b) indien de aard van het geschil een uitzondering meebrengt (dat geldt met name voor alimentatiezaken, waarin beoogd wordt de uitspraak zo veel mogelijk te laten aansluiten op de meest recente situatie), en c) indien de oorspronkelijke eiser beoogt zijn eis aan te passen aan pas na de memorie van grieven of van antwoord voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden of aan nieuwe rechtspraak van de Hoge Raad. Onverkort geldt dat toelating van de eiswijziging of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde. (Vgl. HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771, NJ 2010/154 (Wertenbroek q.q./Van den Heuvel) en HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7064, NJ 2013/6 (Pessers/Ru-Pro)).
31. In het onderhavige geval heeft de advocaat van de man ter terechtzitting uitdrukkelijk bezwaar gemaakt tegen de aanvulling van het hoger beroep van de vrouw, dat volgens haar in strijd is met de twee-conclusieregel. Van ondubbelzinnige instemming van de man met de wijzing van het verzoek is derhalve geen sprake. Het hof is van oordeel dat de overige uitzonderingsgronden zich evenmin voordoen. Het aanvullend hoger beroep van de vrouw is derhalve in strijd met de twee-conclusieregel. Bovendien acht het hof het in een zo laat stadium opwerpen van die grief in strijd met de eisen van een goede procesorde.
32. Dit alles leidt tot de conclusie dat het hof het aanvullend verzoek van de vrouw buiten beschouwing zal laten.
33. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, A.N. Labohm en J.B. Backhuijs, bijgestaan door mr. T. de Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2018.