Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het verloop van het geding
2.Beoordeling van het hoger beroep
Hij is ernstig chronisch ziek. In mei 2015 heeft hij zich ziek gemeld bij zijn werkgever. De werkgever weigert de ziekmelding te accepteren. Volgens de bedrijfsarts zou cliënt volledig arbeidsgeschikt zijn. Dit is geheel in strijd met de diagnose en advies die de huisarts en de longarts van de Haga Ziekenhuis hebben gesteld.
”
01-06-2015”.
U vindt dat u uw eigen werk op 1 juni 2015 niet kon doen. Uw werkgever vindt echter dat u uw eigen werk wel kon doen. Ons oordeel is dat u uw eigen werk op 1 juni 2015 inderdaad niet kon doen.”
Met de medische, pulmonale en cardiale klachten is hij energetisch tot bijna niets in staat”.En onder het kopje “Prognose functionele mogelijkheden” staat:
“De verwachting is dat de medische situatie op lange termijn wezenlijk zal verslechteren”.
Helaas heeft een antwoord op uw verzoek aan arts Oomen van 18-11-2016 op zich laten wachten, omdat deze niet meer voor UWV werkt. (…) Een al dan niet aanwezige arbeids(on)geschiktheid voor het eigen werk na de datum van 1 juni 2016 is door Oomen niet onderzocht. Concreet moet uw vraag “heeft uw oordeel over de arbeidsongeschiktheid van de heer [appellant] voor eigen werk ook betrekking over de periode 1 juni tot en met 3 november 2015?” derhalve ontkennend worden beantwoord”.
Client had beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek in de periode van 20-07-2015 tot en met 30-10-2015 sprake was van arbeidsongeschiktheid voor eigen werk zoals dit op eerder ook was aangegeven”. In de overwegingen valt onder meer het volgende te lezen: “
Op 1-6-2015 achtte bedrijfsarts cliënt arbeidsongeschikt. Deze mening wordt door de verzekeringsarts gedeeld op datum deskundigenoordeel 3-11-2015. Verzekeringsarts geeft aan dat er energetische beperkingen zijn en cliënt is op fysiek zeer lichte werkzaamheden aangewezen. De behandelaar spreek op 10-7-2015 gesproken wordt van een evident instabiel ernstig beeld op basis van een chronische stoornis. Gezien deze bevindingen is het plausibel dat cliënt in de periode van 20-7-2015 tot en met 30-10-2015 beperkingen had door deze stoornis, waarbij er beperkingen waren op energetisch vlak en fysieke inspanning. Er zijn aanwijzingen voor een beperking van de duurbelasting, wat tot arbeidsongeschiktheid leidt ongeacht de specifieke functie eisen. Cliënt werd als gevolg van deze beperkingen ongeschikt voor eigen werk geacht op 1-6-2015.Gezien de aanwezige gegevens is het plausibel dat dit ook in de periode 20-7-2015 tot en met 30-10-2015 het geval is geweest.”
op zijn verhindering om de bedongen arbeid te verrichten(cursivering hof). Er staat immers: “
Client is per geschildatum 01-06-2015 niet geschikt te achten voor het eigen werk”. In zoverre voldoet dit deskundigenoordeel aan het bepaalde in artikel 7:629a lid 1 BW. Dat het UWV bij de hiervoor genoemde brief van 7 december 2016 heeft bericht dat het deskundigenoordeel slechts specifiek betrekking had op een bepaalde datum, te weten 1 juni 2015, en daarmee een momentopname was die niet een-op-een aansloot op de nadien gelegen periode van de loonvordering, maakt dat niet anders. Dit geldt temeer in de situatie waarin uit de aanvraag voor het deskundigenoordeel blijkt dat een oordeel is gevraagd met een ruimere strekking en over een ruimere periode dan per ‘datum 1 juni 2015’, waartoe het UWV het deskundigenoordeel desondanks heeft beperkt. Gelet ook op het hiervoor genoemde doel van het vereiste van het overleggen van een deskundigenoordeel, namelijk het versterken van de rechtspositie van de werknemer en het bevorderen van een efficiënte geschilbeslechting, past het niet ten aanzien van de loonvordering van de werknemer inhoudelijk verdergaande eisen te stellen aan het deskundigenoordeel dan vermeld in artikel 7:629a lid 1 BW, en wel zodanig dat de rechter in een kwestie als de onderhavige de vordering op voorhand afwijst dan wel de werknemer niet-ontvankelijk verklaart en niet meer toekomt aan een inhoudelijk oordeel over de loonvordering. Dit betekent dan ook dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat het deskundigenoordeel van 20 november 2015 inhoudelijk niet voldoet aan het bepaalde in artikel 7:629a lid 1 BW en [appellant] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn vordering. Dit betekent dat de grief slaagt. [appellant] heeft dan ook geen belang meer bij de bespreking van het tweede onderdeel van zijn grief.