Partneralimentatie
De behoefte van de vrouw
42. Het hof stelt het volgende voorop. De rechter dient bij het bepalen van de mede aan de welstand gerelateerde behoefte rekening te houden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd.
De hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven geven immers een aanwijzing voor het niveau waarop de onderhoudsgerechtigde na de beëindiging van het huwelijk wat de kosten van levensonderhoud betreft aanspraak kan maken. Ook (de mogelijkheid van) vermogensvorming zal in beginsel − afhankelijk van de omstandigheden − bijdragen tot het oordeel dat echtelieden in een bepaalde welstand hebben geleefd.
De behoefte zal daarnaast zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud door de rechter moeten worden bepaald. In hoeverre de vaste lasten en de overige globaal te schatten uitgaven of reserveringen voor te verwachten lasten van de onderhoudsgerechtigde redelijk zijn, zal mede beoordeeld moeten worden naar de mate van welstand zoals deze door de rechter op vorenbedoelde wijze is vastgesteld (zie Hoge Raad 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AM2379 en Hoge Raad 6 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1336). 43. Het hof constateert dat de navolgende door de rechtbank vastgestelde behoeftecomponenten in hoger beroep door partijen niet zijn betwist:
- € 172,- aflossing lening auto
- € 141,- zorgverzekering
- € 32,- eigen risico
- € 100,- studieschuld
- € 55,- internet en tv
- € 15,- Spottify
- € 9,- Netflix
- € 600,- autokosten norm ANWB
- € 20,- verzorging
- € 20,- kapper
- € 25,- schoonheidsspecialiste
- € 60,- Yoga
- € 50,- sporten
- € 100,- schoonmaakster
- € 250,- vakanties
- € 200,- uitgaan
€ 150,- sparen +
44. Het hof zal dan ook met deze niet-betwiste posten rekening houden bij het becijferen van de behoefte van de vrouw. Het hof zal hierna de wel betwiste posten puntsgewijs bespreken, indachtig de hiervoor onder 42 geformuleerde uitgangspunten.
45. De vrouw stelt dat de rechtbank met twee maten meet, door bij de berekening van de draagkracht van de man met een hoge woonlast rekening te houden, maar bij de behoefte van de vrouw niet. De vrouw is van mening dat zij vergelijkbaar met de man mag gaan wonen, zeker nu de minderjarigen het grootste deel van de tijd bij haar zijn.
46. De man verweert zich daartegen en stelt dat uitgegaan dient te worden van de werkelijke huurlast van de vrouw van € 900,- per maand. De vrouw heeft zelf voor deze woning gekozen en dat de woning haar niet langer bevalt dient niet behoefte verhogend te werken. De man stelt voorts dat het aangaan van een huurverplichting van € 1.500,- per maand onredelijk is, want die verplichting is te hoog in vergelijking tot het inkomen van de vrouw.
47. Het hof overweegt als volgt. Zoals hiervoor onder 42 weergegeven, wordt de behoefte van een alimentatiegerechtigde mede bepaald door de welstand tijdens het huwelijk. Gelet op de hoge mate van welstand tijdens het huwelijk alsmede het feit dat de minderjarigen de hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben, is het hof van oordeel dat een huurlast van € 1.500,- redelijk is.
48. De vrouw stelt dat zij door het verblijf van partijen in India en het feit dat zij thans een parttime baan heeft een pensioengat heeft, zodat rekening gehouden dient te worden met een aanvullende pensioenvoorziening.
49. De man verweert zich daartegen en stelt dat het pensioengat van de vrouw voor de periode waarbinnen zij geen betaalde werkzaamheden heeft verricht wordt gecompenseerd doordat partijen de door de man tijdens het huwelijk opgebouwde rechten op ouderdomspensioen zullen verevenen. De man stelt voorts dat de vrouw reeds parttime werkte voordat de minderjarigen geboren werden.
50. Het hof overweegt als volgt. Gelet op de toepasselijkheid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding en het feit dat de vrouw nog jong is en voldoende mogelijkheden heeft om middels een arbeidsbetrekking pensioen op te bouwen, is het hof van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist zoals zij heeft gedaan zodat het hof met geen rekening houdt met een post voor een pensioenvoorziening.
Boekhouder belastingaangifte
51. De vrouw stelt dat zij geen ervaring heeft met het doen van belastingaangifte en evenmin de vaardigheid daartoe bezit. De vrouw heeft haar belastingaangifte altijd laten verzorgen en acht het redelijk om met deze post rekening te houden.
52. De man verweert zich daartegen en stelt dat het enkele feit dat de vrouw geen ervaring heeft met het doen van belastingaangifte niet betekent dat zij betaalde hulp van een boekhouder moet inschakelen. De belastingaangifte van de vrouw is - gelet op het feit dat zij geen eigen woning heeft, noch een onderneming - niet zodanig ingewikkeld dat hulp van een boekhouder noodzakelijk is.
53. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw - gelet op haar opleidingsniveau en het feit dat zij in loondienst werkzaam is en geen eigen onderneming heeft - de noodzaak van deze last nog altijd onvoldoende onderbouwd. Het hof zal hier dan ook geen rekening mee houden.
Nagelstudio en laserbehandeling
54. De vrouw stelt dat de kosten voor de nagelstudio en laserbehandeling tot de welstand van partijen behoren en derhalve moeten worden meegenomen.
55. De man verweert zich daartegen en stelt dat de vrouw enkel toen partijen in India woonden de nagelstudio bezocht en dat de laserbehandelingen zijn afgerond.
56. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de man is het hof van oordeel dat de vrouw de noodzaak voor deze kosten niet heeft aangetoond. Evenmin heeft de vrouw aangetoond dat zij deze kosten ten tijde van het huwelijk in Nederland maakte. Het hof houdt derhalve geen rekening met deze last.
Oppaskosten in verband met sport
57. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor onder 17 is overwogen.
58. De vrouw stelt dat zij maandelijks de navolgende schulden afbetaalt of zal gaan afbetalen:
- € 580,- op de lening van haar broer;
- € 172,- in verband met een lening voor de aankoop van een auto;
- € 500,- per maand aan haar advocaat.
De vrouw stelt dat deze bedragen bij haar behoefte moeten worden opgeteld. De vrouw voert daartoe aan dat zij het na haar verhuizing naar Nederland financieel zeer zwaar heeft gehad, en onder meer kosten heeft moeten maken voor de verhuizing, voor de inrichting van haar woning, kosten van een tweede verhuizing en herinrichting, kosten verband houdend met de geboorte van [minderjarige 1] . De financiële bijdrage die de man in deze kosten heeft geleverd, was onvoldoende. De vrouw was daarom genoodzaakt om leningen aan te gaan bij haar ouders en haar broer.
59. De man stelt voorop dat de rechtbank rekening heeft gehouden met de aflossing op de lening voor de auto. De man betwist dat rekening gehouden moet worden met € 580,- per maand aan aflossing op een schuld aan familie van de vrouw en voert daartoe aan dat de vouw de kosten voor de verhuizing en herinrichting voor het grootste gedeelte heeft kunnen voldoen uit spaargeld. De vrouw heeft daarnaast kennelijk € 6.000,- van haar vader geleend - waarvan € 2.000,- voor het voldoen van de borg die zij bij vertrek uit haar woning weer terug zal krijgen, zodat dat bedrag in ieder geval niet kwalificeert als schuld die in de behoeftelijst moet worden opgenomen - maar de man betwist dat de aflossing op die lening behoefte verhogend werkt, subsidiair dat dit voor langer dan een periode van 7 maanden het geval is. De man stelt ten aanzien van de advocaatkosten dat het redelijk is om - conform de Trema-richtlijnen - gedurende hoogstens een jaar met maximaal € 114,- per maand rekening te houden. De man stelt voorts dat de vrouw in november 2015 een bedrag van bijna € 12.000,- heeft ontvangen, waarmee zij een aangegane lening had kunnen aflossen, danwel geen lening had hoeven aangaan. Dat de vrouw daarvoor niet heeft gekozen, dient voor haar rekening en risico te blijven, aldus de man.
60. Het hof overweegt als volgt. Zoals door de man terecht opgemerkt, heeft de rechtbank reeds rekening gehouden met de aflossing op de lening voor de auto. Nu deze kosten niet door de man zijn betwist, zal ook het hof daarmee rekening houden. Ten aanzien van de aflossing op de leningen van haar ouders en broer, overweegt het hof als volgt. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw de noodzaak van het aangaan van deze leningen - mede in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door de man - onvoldoende aangetoond. Het hof acht het om die reden onredelijk om met deze aflossingen rekening te houden bij de becijfering van de behoefte van de vrouw. Het hof zal conform de Trema-richtlijnen in redelijkheid rekening houden met advocaatkosten van € 114,- per maand voor de duur van een jaar.
61. De vrouw stelt dat de medische kosten tijdens het huwelijk van de gemeenschappelijke rekening werden betaald.
62. Het hof overweegt als volgt. Naar het oordeel van het hof is niet aangetoond dat de berekening van de kosten voor de psycholoog zoals door de rechtbank in de bestreden beschikking weergegeven onjuist is. Het hof zal derhalve evenals de rechtbank rekening houden met een bedrag van afgerond € 85,-per maand.
63. De man stelt dat door het gebruik van de bijstandsnorm sprake is van een dubbeltelling. De man stelt dat de enige post uit de bijstandsnorm die de vrouw in haar behoeftelijst niet heeft opgenomen de post eten en drinken is. De man meent dat € 300,- per maand voor eten en drinken reëel is. De man stelt dat met het meerdere geen rekening gehouden dient te worden.
64. De vrouw verweert zich daartegen en stelt dat zij heeft gekozen voor het opnemen van de bijstandsnorm, om discussie over de hoogte van diverse behoefte-posten te voorkomen. Het gebruik van de bijstandsnorm acht de vrouw in dit kader handig.
65. Het hof overweegt als volgt. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de man had het op de weg van de vrouw gelegen haar behoefte gespecificeerd te onderbouwen. Ten aanzien van de bijstandsnorm heeft zij dat nagelaten. Het hof acht het - evenals de man - redelijk om rekening te houden met kosten voor eten en drinken ter hoogte van € 300,- per maand. Voorts zal het hof rekening houden met de door de vrouw gespecificeerde post gemeentebelasting van € 40,- per maand. Het meerdere heeft de vrouw niet onderbouwd noch gespecificeerd zodat het hof daarmee geen rekening zal houden.
66. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hof de behoefte van de vrouw zal vaststellen op:
€ 4.038,- netto per maand in het eerste jaar na de echtscheiding.
Zoals hiervoor onder 60 overwogen, zal het hof voor de duur van een jaar rekening houden met advocaatkosten. Dat betekent dat het hof de behoefte van de vrouw na verloop van een jaar na de echtscheiding vaststelt op € 3.924,- netto per maand.
Behoeftigheid en eigen verdiencapaciteit
67. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor onder 35 is overwogen ten aanzien van het inkomen van de vrouw. Het hof zal bij de berekening van de behoeftigheid van de vrouw conform recente rechtspraak van de Hoge Raad (rechtsoverwegingen 3.4.3 en 3.4.4 van Hoge Raad 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1273) geen rekeninghouden met toeslagen die hun grondslag vinden in de AWIR. Het hof zal geen rekening houden met inkomsten uit verhuur van de woning van de vrouw, nu de vrouw ter terechtzitting heeft gesteld dat de woning niet langer verhuurd is en de man zulks niet heeft betwist. De vraag of de woning in 2016 al dan niet winstgevend werd verhuurd, is gelet op de hiervoor onder 14 vastgestelde ingangsdatum voor partneralimentatie, niet relevant en behoeft derhalve geen nadere bespreking. Dit betekent dat het hof zal uitgaan van een inkomen van € 40.272,- bruto per jaar, te vermeerderen met 8 % vakantietoeslag, oftewel € 2.777,- netto per maand. Dat betekent dat een behoefte resteert van € 1.261,- netto per maand, oftewel € 2.460,- bruto per maand, in het eerste jaar na de echtscheiding en € 1.147,- netto per maand, oftewel € 2.224,- bruto per maand, na verloop van een jaar. Limitering partneralimentatie
68. De man stelt - onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad en van dit hof - dat aan de eisen voor limitering van de alimentatieverplichting die voortkomen uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volledig is voldaan. De man voert daartoe het volgende aan:
- de vrouw heeft tijdens het huwelijk altijd gewerkt, met uitzondering van de periode dat partijen in India woonden en een korte periode na de terugkeer van de vrouw naar Nederland;
- de vrouw heeft een goede HBO-opleiding genoten;
- de vrouw heeft een vaste baan in overeenstemming met haar opleidingsniveau waarmee zij bij een parttime dienstverband € 43.500,- bruto per jaar verdient;
- de man heeft de vrouw tijdens het huwelijk nooit belemmerd bij het uitoefenen van haar carrière, ook niet na de geboorte van [minderjarige 1] ;
- de man wenst meer zorg voor de minderjarigen op zich te nemen, waardoor de vrouw wordt ontlast en zij zich (nog meer) op haar carrière kan richten;
- er zijn geen relevante gezondheidsredenen die de vrouw beletten om - gelet op haar vooropleiding en werkverleden - volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
Subsidiair stelt de man dat de partneralimentatie na verloop van drie maanden op nihil moet worden gesteld. De man voert daartoe aan dat partijen reeds 2 ½ jaar gescheiden leven, dat hij al sinds november 2015 alimentatie betaalt, dat de vrouw haar eigen leven weer heeft hervat en een nieuwe partner en een baan, passend bij haar opleidingsniveau, heeft. De vrouw kan dan ook geacht worden na drie maanden volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
69. De vrouw verweert zich daartegen en stelt dat de wetgever de duur van de partneralimentatie niet voor niets heeft gesteld op twaalf jaar. De gedachte daarachter is dat, in het geval het jongste kind van partijen wordt geboren als de ouders scheiden, het kind na verloop van de alimentatietermijn een zodanige zelfstandigheid heeft verworven dat door de alimentatiegerechtigde in het eigen levensonderhoud kan worden voorzien. De vrouw wijst erop dat partijen al voor de geboorte van [minderjarige 1] uit elkaar zijn gegaan. De vrouw stelt dat het te prijzen valt dat zij zich zo heeft ingespannen om gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud te voorzien, naast de zorg voor twee jonge kinderen. De vrouw heeft een zware baan en voert een permanente race tegen de klok. De vrouw stelt tot slot dat zij een redelijk inkomen genereert, maar dat zij gezien de welstand van partijen tijdens het huwelijk desondanks behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage in haar levensonderhoud. Die behoefte zal blijven bestaan tot [minderjarige 1] naar de middelbare school gaat en de vrouw meer kan gaan werken, aldus de vrouw.
70. Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 1:157, eerste lid, BW een inspanningsverplichting rust op de alimentatiegerechtigde om zoveel als mogelijk in het eigen levensonderhoud te voorzien. Immers, slechts indien een echtgenoot niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch in redelijkheid kan verwerven, kan ten laste van de andere echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud worden toegekend. Deze inspanningsverplichting rust ook op de vrouw. Voorts vloeit niet uit de wet voort dat de vrouw recht heeft op een onderhoudsbijdrage gedurende 12 jaar, dat is ter beoordeling van de rechter en afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het betreffende geval.
71. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw op dit moment voldaan aan de op haar ingevolge artikel 1:157, eerste lid, BW rustende inspanningsverplichting en kan in redelijkheid niet van haar worden verwacht dat zij op dit moment volledig in haar eigen levensonderhoud voorziet. Het hof overweegt daartoe als volgt. De breuk in de relatie van partijen dateert van ruim twee jaar geleden. Van belang is dat beide partijen onafhankelijk van elkaar weer vorm gaan geven aan hun eigen leven en ook volledig in hun eigen levensonderhoud gaan voorzien. De breuk in de relatie is nu nog te kort om van de vrouw op dit moment te verlangen dat zij full time gaat werken. Daarbij houdt het hof er ook rekening mee dat een groot deel van de zorgtaken op de vrouw rust waarbij het hof duidelijk in ogenschouw neemt dat de man ook een deel van de zorgtaken heeft en zich daartoe in het kader van zijn vaderrol ook geroepen voelt.
72. De man heeft bovendien de uiterst korte termijn waarop hij de partneralimentatie gelimiteerd, althans op nihil gesteld, wenst te zien, niet onderbouwd. De jurisprudentie waarnaar de man verwijst betreft limitering dan wel nihilstelling op een termijn van enkele jaren, niet enkele maanden, na de echtscheiding. Het hof zal het verzoek tot limitering van de partneralimentatie alsmede het verzoek tot nihilstelling dan ook afwijzen.
73. Ten aanzien van het inkomen van de man verwijst het hof naar hetgeen hiervoor onder 26 tot en met 31 is overwogen.
74. Het hof overweegt ten aanzien van de op de draagkracht van de man drukkende lasten als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de man in ieder geval sinds februari 2017 samenwoont met zijn nieuwe partner en zijn woonlasten sindsdien kan delen. Gelet op de ingangsdatum van de partneralimentatie, te weten de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, oftewel 2 maart 2017, zal het hof derhalve rekening houden met een huurlast van 50 % van € 1.750,-, oftewel € 875,-, waarop in mindering strekt de gemiddelde basishuur van € 229,-. Voorts houdt het hof rekening met de volgende niet - dan wel onvoldoende - betwiste maandelijkse lasten:
- € 140,- nominale premie basisverzekering Zorgverzekeringswet, verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie Zorgverzekeringswet van € 39,-;
- € 32,- verplicht eigen risico;
- de bijstandsnorm voor alleenstaanden, nu gesteld noch gebleken is dat de nieuwe partner van de man niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien;
- € 1.470,- aandeel in de kosten van de kinderen.
Verder houdt het hof rekening met een draagkrachtpercentage van 60 %.
75. Gelet op het vorenstaande heeft de man - in acht genomen de fiscale gevolgen - draagkracht om een partneralimentatie te voldoen van € 879,- netto per maand, oftewel € 1.831,- bruto per maand.
76. Het hof zal de financiële situatie van partijen op basis van ieders inkomen en lasten vergelijken door middel van een zogenaamde jusvergelijking teneinde te bezien of door de betaling van een bepaald bedrag aan partneralimentatie de vrouw niet meer vrije bestedingsruimte zal overhouden dan de man. Daartoe dient de draagkracht van de vrouw te worden beoordeeld.
77. Het hof gaat uit van het inkomen van de vrouw zoals onder rechtsoverweging 67 vastgesteld.
78. Het hof houdt aan de zijde van de vrouw voorts rekening met de volgende maandelijkse lasten:
- € 1.500,- huur, waarop in mindering strekt de gemiddelde basishuur van € 229,-;
- € 141,- nominale premie basisverzekering Zorgverzekeringswet, verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie Zorgverzekeringswet van € 39,-;
- € 32,- verplicht eigen risico;
- de bijstandsnorm voor alleenstaanden, nu gesteld noch gebleken is dat de nieuwe partner van de man niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien;
- € 595,- aandeel in de kosten van de kinderen.
79. Uit de door het hof uitgevoerde jusvergelijking - waarin voor beide partijen is uitgegaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60 - blijkt dat partijen bij een door de man te betalen partneralimentatie van € 2.684,- per maand een gelijke vrij te besteden ruimte hebben. De partneralimentatie wordt in dit geval echter begrensd door de draagkracht van de man van € 1.831,- per maand. Het hof zal de partneralimentatie derhalve bepalen op € 1.831,- per maand. De bestreden beschikking zal in zoverre worden vernietigd.