Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Procedure in hoger beroep
2.Feiten
3.Vorderingen en beoordeling in eerste aanleg
Lindorff/Nazier, ECLI:NL:HR:2016:236) heeft beantwoord. Uiteindelijk heeft de kantonrechter bij vonnis van 25 juli 2016, uitvoerbaar bij voorraad, het verstekvonnis vernietigd en opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 1.274,98, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.124,98 vanaf de dag van verschuldigdheid tot de dag van betaling, en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. Het meer gevorderde heeft de kantonrechter afgewezen.
4.Beoordeling van het hoger beroep
Grief 2van Intrum Justitia wordt aangevoerd voor het geval grief 1 niet wordt gehonoreerd. In dat geval is [geïntimeerde] volgens Intrum Justitia op grond van artikel 6:203 BW verplicht de telefoons terug te geven, dan wel de waarde daarvan te vergoeden. Omdat hij te kwader trouw is, is hij krachtens artikel 6:205 BW zonder ingebrekestelling in verzuim vanaf het moment dat hij de telefoons heeft aangenomen.
Grief 3is gericht tegen de berekening van de toestelcomponenten van de afgesloten abonnementen, en draagt daarmee eveneens een subsidiair karakter. Met deze grief voert Intrum Justitia aan dat de kantonrechter bij de vaststelling van de toestelcomponenten ten onrechte is uitgegaan van de geldende verkoopwaarde van de telefoons. Vaststelling van de toestelcomponenten aan de hand van een vergelijking met een sim-only abonnement sluit beter aan bij de bedrijfseconomische werkelijkheid, zowel vanuit het perspectief van de telecomaanbieder als vanuit het perspectief van de consument. De vrees van de kantonrechter voor manipulatie indien voor de vaststelling van de toestelcomponenten een sim-only benadering zou worden gevolgd, is volgens Intrum Justitia ongegrond.
Lindorff/Nazier), r.o. 3.11.1) Volgens Intrum Justitia is dat echter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. In dat verband wijst Intrum Justitia er op dat de Hoge Raad in r.o. 3.13 van het arrest
Lindorff/Nazierheeft overwogen dat “(…)
als regel niet gezegd[kan]
worden dat die vernietiging[van het toestelgedeelte van de overeenkomsten, toevoeging hof]
naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is”, daarmee de mogelijkheid van een uitzondering openlatend
.Intrum Justitia is van mening dat in een evident fraudegeval als het onderhavige een uitzondering op deze regel moet worden gemaakt.
Lindorff/Nazierleidt het hof af dat de Hoge Raad die mogelijkheid ook in het geval van de onderhavige telefoonabonnementen met toestel openlaat.
Lindorff/Statia), r.o. 3.4.3). Dat betekent dat omstandigheden waarin de bescherming van de consument/koper tegen overkreditering in het geding is, in beginsel niet kwalificeren als uitzonderlijke omstandigheden waarin een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid mogelijk is. Omgekeerd is er minder aanleiding om een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid uit te sluiten, indien toepassing van de regeling er niet toe bij kan dragen dat de consument/koper wordt beschermd tegen de schadelijke gevolgen van koop op afbetaling.
Lindorff/Nazier).
Kefalas e.a., r.o. 20 tot en met 22).
Lindorff/Statianiet worden gevolgd als de waarde van het toestel niet in de overeenkomst is bepaald (zie paragraaf 3.4.7). Nu artikel 7A:1576 BW en Titel 7.2A BW in dit geval buiten beschouwing worden gelaten, kan echter aansluiting worden gezocht bij de “korte route” van het oude rapport Ambtshalve toetsing. Het hof zal de vordering tot schadevergoeding dus toewijzen zoals gematigd door Intrum Justitia, omdat het hof grief 1 aldus verstaat dat Intrum Justitia met haar bezwaren tegen r.o. 4.21 tot en met 4.24 van het bestreden vonnis tevens opkomt tegen de schatting door de kantonrechter van de schade op de helft van de resterende abonnementstermijnen. Voor die beperking is in de gegeven omstandigheden naar het oordeel van het hof geen grond. Dit betekent dat een bedrag van € 2.126,73 in hoofdsom zal worden toegewezen, te vermeerderen met de verschenen wettelijke rente van € 25,70. Verder zal het hof de gevorderde buitengerechtelijke kosten toewijzen tot het bedrag van € 150, - dat is toegewezen door de kantonrechter, nu Intrum Justitia daar geen grief tegen heeft gericht. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, te vermeerderen met de nakosten en met wettelijke rente.