ECLI:NL:HR:2014:1352

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juni 2014
Publicatiedatum
6 juni 2014
Zaaknummer
14/00694
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid in kort geding tussen ziekenhuis en specialist

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen een eiseres, een specialist, en de Stichting Bronovo-Nebo, een ziekenhuis. De eiseres had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 3 december 2013 was gewezen. De zaak betreft een kort geding waarin de eiseres een onmiddellijke voorziening bij voorraad had gevraagd. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van de eiseres geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat zij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Dit oordeel is gebaseerd op de overwegingen van de Procureur-Generaal, die in zijn standpunt heeft uiteengezet dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft vervolgens het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard en de eiseres veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Stichting op nihil zijn begroot. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

6 juni 2014
Eerste Kamer
nr. 14/00694
EV/NH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. A.H.H. Vermeulen,
t e g e n
De stichting STICHTING BRONOVO-NEBO,
gevestigd te Den Haag,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en de Stichting.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 345525/KG ZA 09-1102 van de voorzieningenrechter te ’s-Gravenhage van 16 oktober 2009;
b. het arrest in de zaak 200.048.901/01 van het gerechtshof Den Haag van 3 december 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de Stichting is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 8 mei 2014 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 4 - 8).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Stichting begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem – Spapens, als voorzitter, G. Snijders en T.H. Tanja – van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
6 juni 2014.